Einde inhoudsopgave
Binnenvaartregeling
Artikel 7.10
Geldend
Geldend vanaf 04-05-2023. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-04-2023
- Bronpublicatie:
17-04-2023, Stcrt. 2023, 11946 (uitgifte: 03-05-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/96863)
- Inwerkingtreding
04-05-2023, terugwerkend tot: 01-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2023, Stcrt. 2023, 11946 (uitgifte: 03-05-2023, regelingnummer: IENW/BSK-2023/96863)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
De minister kan een bewijs van vaarbekwaamheid erkennen voor de vaart op rivieren, kanalen en meren of voor de vaart op alle binnenwateren, voor zover het bewijs naar zijn oordeel voldoende waarborg biedt voor het veilig voeren van een schip op de betrokken wateren.
2.
De in artikel 17, tweede lid, van het besluit bedoelde, krachtens de Herziene Rijnvaartakte afgegeven, bewijzen van vaarbekwaamheid zijn:
- a.
het groot patent zoals bedoeld in artikel 20.03, eerste lid, van het Rsp, en het Rijnpatent als gelijkwaardig aan het groot vaarbewijs, het beperkt groot vaarbewijs en het klein vaarbewijs;
- b.
het klein patent als gelijkwaardig aan het beperkt groot vaarbewijs en het klein vaarbewijs;
- c.
het sportpatent als gelijkwaardig aan het klein vaarbewijs.