Compressed natural gas.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-12-2020, nr. 19/01413, nr. 19/01414
ECLI:NL:GHARL:2020:10182
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-12-2020
- Zaaknummer
19/01413
19/01414
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:10182, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑12‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:4307, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:692
- Vindplaatsen
NLF 2021/0070 met annotatie van
Uitspraak 08‑12‑2020
Inhoudsindicatie
BPM. Invoer gebruikte auto’s met benzine- en gastank. CO2-uitstoot. Waardevermindering wegens ontbreken Nederlands instructieboek.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 19/01413 en 19/01414
uitspraakdatum: 8 december 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 25 september 2019, nummers AWB 19/403, ECLI:NL:RBGEL:2019:4307, en AWB 19/405 in de gedingen tussen de Inspecteur en
[X] (h.o.d.n. [Y] ) te [Z] (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
19/01413
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) en een verzuimboete opgelegd. De tegen deze naheffingsaanslag (hierna ook: naheffingsaanslag 1) en verzuimboete gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur vernietigd, naheffingsaanslag 1 verminderd en de verzuimboete vernietigd.
19/01414
1.3.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag bpm (hierna ook: naheffingsaanslag 2) opgelegd. Het tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur vernietigd behoudens de beslissing omtrent de proceskosten en naheffingsaanslag 2 vernietigd.
19/01413 en 19/01414
1.5.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
19/01413
2.1.
Belanghebbende heeft op 16 maart 2018 aangifte voor de bpm gedaan voor een Volvo V60, met chassisnummer eindigend op [000] (hierna: auto 1). Het betreft een zogenoemde bifuel auto met zowel een benzinetank als een gastank. Auto 1 heeft een datum eerste toelating 30 december 2014. Belanghebbende heeft auto 1 geïmporteerd uit Zweden.
2.2.
Belanghebbende heeft de aangifte gebaseerd op een taxatierapport, dat is opgemaakt door een taxateur van [A] (hierna: de taxateur). De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van auto 1 bepaald op € 9.886. Daarbij heeft hij de handelsinkoopwaarde van auto 1 in onbeschadigde staat bepaald op € 17.790 aan de hand van een koerslijst van XRAY. Daarbij is uitgegaan van een gemiddelde CO2‑uitstoot van 152 g/km. Op deze waarde heeft de taxateur een bedrag van € 7.904 in mindering gebracht in verband met schade aan auto 1. Belanghebbende heeft een bedrag van € 1.373 aan bpm op aangifte voldaan.
2.3.
De Inspecteur heeft een hertaxatie van auto 1 laten uitvoeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Soesterberg. In het rapport van hertaxatie is de handelsinkoopwaarde van auto 1 in onbeschadigde staat bepaald op € 16.852, eveneens aan de hand van een koerslijst van XRAY. Daarbij is uitgegaan van een CO2‑uitstoot van 149 g/km. Op deze waarde is een bedrag van € 688 in mindering gebracht in verband met schade. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag vastgesteld op basis van een CO2‑uitstoot van 182 g/km, een bedrag van € 1.824 nageheven en een verzuimboete opgelegd van € 182.
2.4.
Volgens het Zweedse kentekenbewijs bedraagt de gecombineerde CO2‑uitstoot zowel 182 g/km als 152 g/km. Als brandstof (‘Drivmedel’) is vermeld benzine (‘Bensin’) en methaan (‘Metangas’).
2.5.
De RDW heeft auto 1 opgenomen in het kentekenregister, waarbij bij ‘brandstof’ zowel ‘Benzine’ als ‘CNG’1.is vermeld en bij ‘CO2 uitstoot gecombineerd’ zowel 182 g/km als 152 g/km is vermeld.
19/01414
2.6.
Belanghebbende heeft op 21 maart 2018 aangifte voor de bpm gedaan voor een Volvo V60, met chassisnummer eindigend op [001] (hierna: auto 2). Het betreft een zogenoemde bifuel auto met zowel een benzinetank als een gastank. Auto 2 heeft een datum eerste toelating 17 november 2014. Belanghebbende heeft auto 2 geïmporteerd uit Zweden.
2.7.
Belanghebbende heeft de aangifte gebaseerd op een taxatierapport, dat is opgemaakt door de taxateur. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van auto 2 bepaald op € 10.090. Daarbij heeft hij de handelsinkoopwaarde van auto 2 in onbeschadigde staat bepaald op € 18.551 aan de hand van een koerslijst van XRAY. Daarbij is uitgegaan van een gemiddelde CO2‑uitstoot van 152 g/km. Op deze waarde heeft de taxateur een bedrag van € 8.461 in mindering gebracht in verband met schade aan auto 2. Belanghebbende heeft een bedrag van € 1.393 aan bpm op aangifte voldaan.
2.8.
De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag aangekondigd aan belanghebbende aangezien hij van mening is dat moet worden uitgegaan van de door de RDW bepaalde CO2‑uitstoot van 182 g/km. De naheffingsaanslag is overeenkomstig de aankondiging opgelegd.
2.9.
Volgens het Zweedse kentekenbewijs bedraagt de gecombineerde CO2‑uitstoot zowel 182 g/km als 152 g/km. Als brandstof (‘Drivmedel’) is vermeld benzine (‘Bensin’) en methaan (‘Metangas’).
2.10.
De RDW heeft auto 2 opgenomen in het kentekenregister, waarbij bij ‘brandstof’ zowel ‘Benzine’ als ‘CNG’ is vermeld en bij ‘CO2 uitstoot gecombineerd’ zowel 182 g/km als 152 g/km is vermeld.
3. Geschil
3.1.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de Rechtbank (i) naheffingsaanslag 1 terecht heeft verminderd en naheffingsaanslag 2 terecht heeft vernietigd vanwege een CO2‑uitstoot van 152 g/km op basis van de Zweedse kentekenpapieren, en of de Rechtbank ten aanzien van auto 1 (ii) terecht rekening heeft gehouden met een waardevermindering voor het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboekenpakket en of (iii) de verzuimboete terecht is vernietigd.
4. Beoordeling van het geschil
19/01413 en 19/01414
4.1.
De bepalingen uit de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet bpm) en de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) waarnaar hierna wordt verwezen, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Artikel 110, eerste alinea, VWEU beoogt te waarborgen dat de binnenlandse belastingen volstrekt neutraal zijn voor de mededinging tussen producten die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden en producten die vanuit andere lidstaten worden binnengebracht. Daarom verbiedt deze bepaling elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan de belastingen die op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Een schending van artikel 110 VWEU doet zich bij een belasting als de bpm voor wanneer het bedrag aan belasting ter zake van de registratie van een gebruikt voertuig dat uit een andere lidstaat afkomstig is, hoger is dan het restbedrag van de belasting dat is begrepen in de waarde van een gelijksoortig, reeds op het nationale grondgebied geregistreerd, gebruikt motorvoertuig.2.Bij toepassing van artikel 110 VWEU komt het erop aan vast te stellen dat ter zake van de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstig motorvoertuig niet méér bpm wordt geheven dan ter zake van gelijksoortige motorvoertuigen die in Nederland op het tijdstip van de registratie in de handel zijn.3.
4.3.
Aangezien de Inspecteur de naheffingsaanslagen heeft opgelegd, ligt het op zijn weg aannemelijk te maken dat te weinig bpm op aangifte is voldaan. Op belanghebbende rust, in geval van gemotiveerde betwisting van haar stelling door de Inspecteur, evenwel de bewijslast met betrekking tot de omvang van de gestelde schade en de invloed van die schade op de handelsinkoopwaarde van de auto.4.
4.4.
Het Hof stelt voorop dat partijen ter zitting eenparig hebben verklaard dat het geschil zoals dat tussen partijen is gerezen, zich niet zou hebben voorgedaan indien de auto’s niet in 2018, maar in 2020 zouden zijn ingevoerd. In dat geval zou de CO2‑uitstoot zijn gebleken uit het kentekenregister en zou zijn uitgegaan van 152 g/km.5.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto’s ten tijde van de registratie in Nederland, ook, een gastank hadden. Het Hof acht dit een relevant kenmerk van de auto’s. Om te kunnen beoordelen of de Inspecteur terecht heeft nageheven dienen de auto’s te worden vergeleken met reeds op het nationale grondgebied geregistreerde motorvoertuigen waarvan de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde motorvoertuig. Dat houdt in dat rekening wordt gehouden met het model, het type en andere kenmerken, zoals de aandrijving, de uitrusting, de ouderdom en de kilometerstand, de staat van onderhoud en het merk.6.
4.6.
Om uit te sluiten dat méér bpm wordt geheven dan ter zake van gelijksoortige motorvoertuigen die in Nederland op het tijdstip van de registratie in de handel zijn, dienen de auto’s dan ook te worden vergeleken met reeds in de Nederlandse handel bevindende referentieauto’s die ook over een gastank beschikken. Dat betekent dat moet worden uitgegaan van de door belanghebbende voorgestane lagere uitstootwaarde. Daarmee wordt voorkomen dat voor de ene auto de CO2‑uitstoot op basis van aardgas leidend is, terwijl voor een daarmee concurrerende auto met, ook, een gastank de CO2‑uitstoot op basis van benzine leidend is. De hoger beroepen van de Inspecteur kunnen daarom in zoverre niet slagen.
19/01413
Waardevermindering in verband met schade
4.7.
Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat belanghebbende een waardeverminderende omstandigheid onderkent in het ontbreken van een in de Nederlandse taal opgesteld instructieboek van de auto. De Inspecteur heeft niet betwist dat in dit geval het instructieboek van de auto in een andere taal is meegeleverd. Gelet op dat wat belanghebbende heeft aangevoerd, heeft zij aannemelijk gemaakt dat enige waardedruk uitgaat van deze omstandigheid en heeft de Rechtbank dus terecht hiermee rekening gehouden. Ook in zoverre zijn de hoger beroepen ongegrond.
Boete
4.8.
Aangezien de Inspecteur de boete alleen heeft gehandhaafd voor zover het betreft de CO2‑uitstoot en de daarop te baseren bruto bpm en zijn hoger beroep op dat onderdeel ongegrond zal worden verklaard, heeft de rechtbank de boetebeschikking terecht vernietigd.
Slotsom Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van de hoger beroepen heeft moeten maken en stelt deze vast op € 1.050 ((1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting) wegingsfactor 1 (gemiddeld, twee samenhangende zaken) € 525).
6. Beslissing
Het Hof:
- -
bevestigt de uitspraken van de Rechtbank,
- -
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ter zake van het hoger beroep tot een bedrag van € 1.050,
- -
bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(M.J.C. Pieterse)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 december 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 9, lid 11, Wet bpm luidde in 2018:
“Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een personenauto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de type goedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008, L 199). Indien de meting mede met LPG of aardgas als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG of aardgas als brandstofsoort gehanteerd.”
Artikel 9, lid 13, Wet bpm luidde in 2018:
“Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 507 gram per kilometer respectievelijk 356 gram per kilometer voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking.”
Artikel 6a, Uitvoeringsregeling luidde in 2018:
“Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt de omvang van de emissie van CO2-uitstoot in gram per kilometer uit:
a. de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming;
b. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, en ter zake evenmin een certificaat van overeenstemming is afgegeven: de voor de auto verleende individuele goedkeuring, bedoeld in artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994;
c. indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, geen certificaat van overeenstemming is afgegeven en ook geen individuele goedkeuring is verleend: een testrapport van een individuele keuring van de auto, waarbij de CO2-emissie is gemeten overeenkomstig de ter zake in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen geldende voorschriften;
d. in andere gevallen dan bedoeld in de onderdelen a, b en c: een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-emissie van de auto blijkt, gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement.”
Artikel 6a, lid 1, Uitvoeringsregeling luidt in 2020:
“Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt de CO2‑uitstoot van een personenauto in gram per kilometer uit het kentekenregister.”
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑12‑2020
Hoge Raad 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, r.o. 2.4.1.
Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528, r.o. 2.4.3.
Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561, r.o. 3.3.2.