Hoge Raad 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822.
HR, 17-01-2020, nr. 18/03802
ECLI:NL:HR:2020:63
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-01-2020
- Zaaknummer
18/03802
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑01‑2020
ECLI:NL:HR:2020:63, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑01‑2020; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2020/5.19 met annotatie van Redactie
NLF 2020/0275 met annotatie van Sacha Bothof
BNB 2020/45 met annotatie van B.A. van Brummelen
NTFR 2020/283 met annotatie van mr. J. Rolleman
Beroepschrift 17‑01‑2020
Onderwerp: Beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 24 juli 2018 met kenmerk 17/00323
Edelhoogachtbaar college,
Namens belanghebbende, [X] B.V., gevestigd aan de [a-straat-1] [Z], stel ik door middel van dit beroepschrift beroep in cassatie in, althans vul ik de gronden van het beroep aan, tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwardend.d. 24 juli 2018 met kenmerk 17/00323.
1. Aangedragen middelen
Als middelen draag ik aan:
Middel 1Schending van het recht en/of verzuim van vormen, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, voorbij gaat aan hetgeen tussen partijen niet in geschil is.
Middel 2Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 110 VWEU, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat het op de weg van belanghebbende ligt om een hóger percentage dan 72% aannemelijk te maken.
Middel 3Schending van het recht en/of verzuim van vormen, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat ‘met het enkele noemen van percentages’ belanghebbende niet is geslaagd in zijn bewijslast.
2. Toelichting
Middel 1Schending van het recht en/of verzuim van vormen, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, voorbij gaat aan hetgeen tussen partijen niet in geschil is.
Het voornaamste geschilpunt voor het Hof is geweest hoe groot de waardevermindering als gevolg van de aanwezige schade is. Gezien de stand van de jurisprudentie is het inmiddels duidelijk dat, althans in dit geval, de begrote schade niet met eenzelfde bedrag leidt tot een waardevermindering. Dit is ook voor het Hof niet in geschil geweest.
De begrote schade zoals door beide taxateurs vastgesteld, kwam nagenoeg overeen en is vast komen te staan op € 22.825.
De taxateur die in opdracht van de Inspecteur het voertuig heeft getaxeerd, heeft de waardevermindering als gevolg van de schade, in dit geval, gesteld op 74% van het schadebedrag. Het meest subsidiaire standpunt voor het Hof is gebaseerd op het door de Inspecteur toegepaste percentage.
De Inspecteur heeft ter zitting het volgende verklaard:
‘In het onderhavige geval zal hij zich echter niet verzetten tegen toepassing van een percentage van 74.’
Het Hof past in r.o. 4.7 echter tóch het percentage van 72 toe. Dit in afwijking van hetgeen meest subsidiair is gevorderd, hetgeen de taxateur van de Inspecteur heeft toegepast én alwaar de Inspecteur zich niet tegen heeft verzet.
Het oordeel van het Hof kan dan ook niet in stand blijven.
Middel 2Schending van het recht en/of verzuim van vormen, meer bepaald artikel 110 VWEU, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat het op de weg van belanghebbende ligt om een hóger percentage dan 72% aannemelijk te maken.
Het Hof heeft met betrekking tot dit middel als volgt overwogen:
‘4.6
Het Hof is van oordeel dat niet iedere euro aan schade of herstelkosten geheel in aftrek komt op de handelsinkoopwaarde van een voertuig. Aan de hand van diverse criteria, zoals merk en type voertuig, courantheid, leeftijd, soort schade en verkrijgbaarheid van onderdelen, dient te worden bepaald wat het effect is van schade of een beschadiging op de waarde van een voertuig. Er hoeft evenmin met een zodanig bedrag aan herstelkosten rekening te worden gehouden, dat het voertuig in een betere staat kan worden gebracht. Het gaat er om, dat de waarde van een voertuig met schade in de juiste verhouding wordt gebracht tot de waarde van voertuigen die vergelijkbaar zijn, afgezien van de schade. De laatste categorie zal eveneens sporen van gebruik vertonen waarvan het wegwerken niet in mindering komt op de waarde, omdat dergelijke sporen bij een gebruikt voertuig immers heel normaal zijn. Met het enkele noemen van percentages, acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om de hoogte van de normale gebruiksschade aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft in dit verband erop gewezen dat er weinig soortgelijke busjes zijn, dat vooral onderdelen zijn beschadigd die niet aan slijtage onderhevig zijn en dat de auto jong is en veel meer schade heeft dan gemiddeld. Het Hof ziet hierin onvoldoende reden om het percentage van 72 te verhogen. De auto had ten tijde van de aangifte een leeftijd van bijna twee jaren en een kilometerstand van 56.419, zodat gebruikssporen normaal zijn.’
Ook uw college heeft in het arrest van 10 november 2017 beslist dat er bij het bepalen van de waardevermindering als gevolg van de begrote schade rekening gehouden dient te worden met de ‘normale gebruikssporen’, welke reeds in de koerslijstwaardering zit verdisconteerd.1. Ik citeer kort:
‘2.4.3.
Wanneer er niet of nauwelijks gegevens zijn over inkoopprijzen van geregistreerde gebruikte personenauto's met schade die niet kan worden beschouwd als schade die bij normaal gebruik ontstaat, moet een waardeschatting worden gehanteerd die de werkelijke waarde van dergelijke personenauto's zo goed mogelijk benadert. Die waardeschatting kan plaatsvinden door op de handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig zonder schade in mindering te brengen de geraamde waardevermindering die redelijkerwijs aan de schade is toe te rekenen.
Daarbij heeft te gelden dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig kan worden gekozen voor het laagste restbedrag aan registratiebelasting dat bij een redelijke benadering van de werkelijke waarde geacht kan worden nog vervat te zijn in de waarde van een referentievoertuig (vgl. HR 27 januari 2017, nr. 15/02273, ECLI:NL:HR:2017:45, BNB 2017/67, rechtsoverweging 2.4.1).
Voorts heeft te gelden dat voor de heffing van bpm een raming van herstelkosten niet zonder meer de waardevermindering als gevolg van schade hoeft weer te geven, reeds omdat in het kader van het herstellen van schade aan (onder)delen van een personenauto onvermijdelijk ook de normale sporen van gebruik — die reeds in de volgens de koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig worden verdisconteerd — verdwijnen.’
Het Hof legt de bewijslast nu echter, ten onrechte, bij belanghebbende neer.
Het Hof heeft beslist dat er geen aanleiding is om het percentage van 72 ‘te verhogen’. Dit percentage is hetgeen de rechtbank heeft gehanteerd. Hoewel een duidelijke motivering voor toepassing van dit percentage ontbreekt, zal het naar alle waarschijnlijkheid zijn afgeleid van de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2016, waar de rechtbank in overweging 7 naar verwijst.2.
Dit percentage van 72 is in deze —ongeveer 60— zaken voor gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ‘in goede justitie’ gehanteerd en is gebaseerd op de sinds 1 januari 2015 toepasselijke Bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling Bpm.
Toepassing van het percentage van 72, leidt er in casu toe dat er voor een bedrag van € 6.391 (!) aan normale gebruikssporen op het voertuig mag zitten, aldus het Hof. Enig voertuig met een dergelijk bedrag aan ‘normale gebruikssporen’ bestaat niet, waardoor het oordeel van het Hof reeds om die reden al volstrekt onbegrijpelijk is.
Dat een bepaalde mate aan ‘normale gebruikssporen’ op een voertuig zoals in casu normaal zijn, zoals het Hof overweegt, betwist ik, in dit geval, ook niet.
Punt is dat het Hof de bewijslast voor de mate aan ‘normale gebruikssporen die reeds in de koerslijst handelsinkoopwaarde zit verdisconteerd’ ten onrechte bij belanghebbende neerlegt.
Hierbij stel ik voorop dat er een in de handel algemene toegepaste koerslijst als uitgangspunt is gehanteerd, te weten de koerslijst van Autotelex. Derhalve dient ‘de hoogte van de normale gebruiksschade’ vastgesteld te worden, zoals deze in de koerslijstwaarde van Autotelex zit verdisconteerd, of zoals uw college het heeft benoemd, de normale sporen van gebruik — die reeds in de volgens de koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig worden verdisconteerd.
Bij arrest van 6 december 2002 heeft uw Raad beslist dat het éérst aan de Inspecteur is om gegevens in het geding te brengen, waaruit blijkt hoe de door belanghebbende voldane Bpm zich verhoudt tot het restant aan Bpm dat nog drukte op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto's.3.
Bij arrest van 22 september 2006 heeft uw Raad als volgt beslist:4.
‘Het door het Hof aangenomen bestaan van een mogelijkheid tot tegenbewijs vormt geen voldoende rechtvaardiging om te oordelen dat het stelsel van heffing van BPM verenigbaar is met artikel 90 EG. Daarvoor is noodzakelijk dat de belanghebbende kennis kan nemen van alle specifieke criteria die een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van het uiteindelijke verlagingspercentage zodat het de belanghebbende duidelijk kan zijn op welk punt(en) een door hem te leveren tegenbewijs zinvol is.’
Uw Raad stelt in het arrest van 29 juni 2007 het volgende.5. Voor zover van belang, citeer ik:
‘Indien een belastingplichtige voor zijn situatie de toepassing van het wettelijke afschrijvingspercentage bestrijdt, rust in het licht van het hiervoor overwogene op de inspecteur de verplichting ter zake van dit afschrijvingspercentage de benodigde gegevens te verstrekken omtrent de aannames die in het concrete geval een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van de maatstaf van heffing, zodat het de betrokken belanghebbende duidelijk kan zijn op welk(e) punt(en) een door hem te leveren tegenbewijs, gebaseerd op één of meer waarde bepalende kenmerken van de desbetreffende auto, al dan niet zinvol is. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat het in de eerste plaats op de weg van belanghebbende ligt feiten of omstandigheden aannemelijk te maken die afwijking van het ingevolge artikel 10 van de Wet voorgeschreven afschrijvingspercentage rechtvaardigen, geeft dat oordeel derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Middel 2 slaagt in zoverre.’
Uit de arresten van uw Raad blijkt duidelijk dat de inspecteur eerst aan zet is. Immers dient voor een belastingplichtige duidelijk te zijn welke factoren een rol spelen bij het vaststellen van de verschuldigde belasting. Uw Raad heeft dan ook in het arrest van 6 december 2002 al als volgt gesteld:
‘4.
(…) De Inspecteur kan wat betreft het waardeverloop van laatstbedoelde auto's die gegevens eventueel verschaffen aan de hand van koerslijsten met richtprijzen, zoals die bij inkoop van gebruikte auto's in de handel plegen te worden gehanteerd. Voorzover in de door hem gehanteerde koerslijst wordt gedifferentieerd naar waardeverminderingsfactoren, zoals veroudering, merk, model, kilometerstand, type aandrijving, technische staat of staat van onderhoud, dient de Inspecteur dan met het oog op een doorzichtige vergelijking per door belanghebbende in het onderhavige tijdvak uit een andere EG-lidstaat ingevoerde auto aan te geven welke de in de koerslijst onderscheiden criteria zijn, waaraan die auto en de referentie-auto gemeenschappelijk voldoen. Waardeverminderingsfactoren als hierboven vermeld, die niet afzonderlijk in de koerslijst zijn opgenomen of die, ofschoon wel in de koerslijst opgenomen, door de Inspecteur voor de door belanghebbende ingevoerde auto's niet te bepalen zijn bij gebrek aan gegevens omtrent de staat van de concrete auto op het peilmoment, mogen behoudens tegenbewijs worden geacht op een gemiddeld niveau te liggen. Belanghebbende dient vervolgens de gelegenheid te hebben voor elke concrete auto te betwisten dat deze op het peilmoment voldeed aan de criteria waarvan de Inspecteur is uitgegaan.’
De Wet maakt het mogelijk om op grond van artikel 10, lid 7 Wet Bpm een koerslijstaangifte in te dienen. Belanghebbende dient aldus kennis te hebben van de factoren die een rol spelen bij deze koerslijstwaardering. De factoren zoals onder meer veroudering, merk, model, kilometerstand, type aandrijving worden duidelijk door de koerslijstproducent kenbaar gemaakt en hierover bestaat ook geen geschil.
Hoewel belanghebbende middels een betoog van 15 pagina's gemotiveerd de factoren die worden geacht op een gemiddeld niveau te liggen betwist, wat conform rechtspraak van uw college voldoende is, stelt het Hof dat belanghebbende de hoogte van de normale gebruikssporen niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit terwijl de Inspecteur géén enkel inzicht geeft in welke criteria dan ook.
Het Hof legt de bewijslast dan ook ten onrechte bij belanghebbende neer.
Nog daargelaten dat de criteria alwaar de Inspecteur vanuit is gegaan —nog steeds— niet kenbaar zijn gemaakt, heeft de koerslijstproducent —Autotelex— inmiddels zélf kenbaar gemaakt welke mate van normale gebruikssporen in de koerslijst verdisconteerd zit en waarmee, aldus ook uw college, niet nogmaals rekening mee gehouden dient te worden bij het vaststellen van de waardevermindering als gevolg van de aanwezige schade.6. Inmiddels heeft overigens ook X-Ray de in de koerslijst verdisconteerde mate aan normale gebruikssporen kenbaar gemaakt.
Ik benadruk alvast dat normale gebruikssporen lichte beschadigingen zijn, in artikel 2 sub c Wet Bpm ook wel omschreven als ‘slijtage en kleine beschadigingen’. De herstelkosten van dergelijke kleine beschadigen, en dus ook de invloed op de waarde van deze beschadigingen, zijn zéér beperkt.7. Dat het voertuig dan ook voor een bedrag van € 6.391 aan ‘slijtage en kleine beschadigingen’ zou mogen hebben, is —nogmaals— volstrekt onbegrijpelijk.
Nu de koerslijstproducent zélf de mate van normale gebruikssporen kenbaar heeft gemaakt en belanghebbende zich in deze door Autotelex kenbaar gemaakte mate van normale gebruikssporen kan vinden en aldus hier géén tegenbewijs tegen levert, is het onbegrijpelijk dat het Hof heeft beslist dat belanghebbende de ‘de hoogte van de normale gebruiksschade’ niet aannemelijk gemaakt heeft.
In dit kader geeft het, in casu weliswaar nog niet in werking getreden, besluit van de Staatssecretaris van 7 april 2017 verduidelijking.8. Ik citeer:
‘Wanneer gebruik wordt gemaakt van de handelsinkoopwaarde in een koerslijst ter bepaling van de waarde van een motorrijtuig met een taxatierapport mogen de gebruikssporen die inherent zijn aan de leeftijd en kilometrage van het motorrijtuig niet worden meegenomen in de waardevermindering als gevolg van schade. Bij de handelsinkoopwaarde zoals deze is opgenomen in een koerslijst is immers de waardevermindering als gevolg van leeftijd en kilometrage al verdisconteerd.’
Dit sluit tevens aan bij het arrest van uw college van 10 november 2017.
De koerslijstwaardering van een voertuig zoals in geschil van één jaar en elf maanden oud met 56.419 kilometer, heeft —afgerond— voor een bedrag van € 500 aan ‘ normale sporen van gebruik — die reeds in de volgens de koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig worden verdisconteerd’.
Wat meer kán van belanghebbende, althans de taxateur, verlangd worden indien hij inzichtelijk, gedetailleerd en gemotiveerd van de koerslijstwaardering af moet wijken, dan bevestiging krijgen van de hoogte aan normale gebruikssporen zoals kenbaar gemaakt door de koerslijst product —Autotelex— zélf?
Daar komt bovenop dat het Hof in rechtsoverweging 4.6 opmerkt dat ‘aan de hand van diverse criteria, zoals merk en type voertuig, courantheid, leeftijd, soort schade en verkrijgbaarheid van onderdelen, dient te worden bepaald wat het effect is van schade of een beschadiging op de waarde van een voertuig’.
Hetgeen Autotelex kenbaar heeft gemaakt, sluit hierbij aan. Zo merkt Autotelex op dat deze tabel van toepassing is op de ‘meest gangbare segmenten’ (merk en type). Of een ‘kleine beschadiging’ nu op een Volkswagen Up zit, of een Mercedes-Benz Vito, zal een verwaarloosbaar verschil in de herstelkosten opleveren. Dit kan uiteraard anders zijn bij de minder ‘gangbare segmenten’. Zelf denk ik dan aan —bijvoorbeeld— een Ferrari.
De leeftijd wordt duidelijk kenbaar gemaakt in de tabel (leeftijd).
Er wordt door Autotelex eveneens duidelijk kenbaar gemaakt wat Autotelex onder ‘normale gebruikssporen’ verstaat, welke in de koerslijst waardering zit verdisconteerd (soort schade). Bij het soort schade is daarbij van belang dat het een ‘grote schade’ betreft (€ 22.825).9. Voor de onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage, benoemt Autotelex onder meer pedalen, versnellingsknop, stoelen, deurgrepen en bedieningsknoppen. Deze onderdelen zijn meegenomen bij de beoordeling van de schade. Ook de slijtage onderdelen zoals banden, uitlaat, accu en zelfs een motorrevisie, zoals door Autotelex benoemd, zijn niet meegenomen in de taxatie en spelen evenmin een rol. De onderdelen die vervangen dienen te worden, zijn dan ook niet onderhevig aan slijtage, zoals ook nog eens ter zitting is verklaard.
Ook de ‘courantheid’ en de ‘beschikbaarheid van onderdelen’ is duidelijk naar voren gebracht. Het gegeven dat de taxateur, die voor de Inspecteur het voertuig heeft gewaardeerd, géén vergelijkbare voertuigen heeft kúnnen vinden (rapport van Dekra, pagina 2, 3.3 Marktonderzoek), geeft de courantheid van de voertuigen en daarmee tevens de beschikbaarheid van onderdelen al weer. Ook de deskundige ter zitting heeft dit verklaard en ik citeer:
‘[A] voegt daaraan toe dat er in Nederland weinig soortgelijke busjes zijn. Dit type is veelal in gebruik als taxi en belandt pas op de sloop als het plaatwerk en het interieur al beschadigd zijn.’
De door het Hof weergegeven criteria worden aldus bovendien deels door Autotelex inzichtelijk gemaakt en deels door beide deskundigen aangevuld, voor zover niet reeds al duidelijk uit de stukken bleek.
Conclusie
Na betwisting van de normale mate van gebruikssporen door belanghebbende, conform rechtspraak van uw college, is het aan de Inspecteur om de concrete criteria kenbaar te maken. Het Hof legt de bewijslast nu echter ten onrechte bij belanghebbende neer.
Niet alleen legt het Hof de bewijslast ten onrechte bij belanghebbende neer, de Inspecteur geeft géén enkel inzicht in de gehanteerde criteria. Zelfs de hoogte van de normale gebruikssporen zoals door de koerslijstproduct zélf kenbaar gemaakt, en alwaar belanghebbende —behoudens tegenbewijs— vanuit mag gaan, wordt niet gevolgd. Op welke wijze kan —de taxateur van— belanghebbende de hoogte van de normale gebruikssporen dan wél aannemelijk maken, indien de koerslijst producent al niet wordt gevolgd?
Tot slot is er uitgebreid ingegaan op de door het Hof in overweging 4.6 gestelde criteria. Ondanks dat hier inzicht in is gegeven, motiveert het Hof niet, althans onvoldoende, waarom de criteria, die het Hof zélf heeft aangelegd en in casu zijn toegepast, niet juist zouden zijn.
Het oordeel van het Hof kan dan ook niet in stand blijven.
Middel 3Schending van het recht en/of verzuim van vormen, doordat het Hof op onjuiste gronden, althans op gronden die het besluit niet zelfstandig kunnen dragen, danwel onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat ‘met het enkele noemen van percentages’ belanghebbende niet is geslaagd in zijn bewijslast.
In het hoger beroepschrift is een uiteenzetting gegeven over de waardevermindering als gevolg van de schade (vanaf pagina 15 tot en met 23). In het 10-dagenstuk is hier een aanvulling op gegeven van nog eens zes pagina's. In totaal is derhalve een betoog van 15 pagina's gehouden over de invloed van schade op de waarde.
Het Hof verwerpt het beroep met de volgende overweging:
‘4.6
(…) Met het enkele noemen van percentages, acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om de hoogte van de normale gebruiksschade aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft in dit verband erop gewezen dat er weinig soortgelijke busjes zijn, dat vooral onderdelen zijn beschadigd die niet aan slijtage onderhevig zijn en dat de auto jong is en veel meer schade heeft dan gemiddeld. Het Hof ziet hierin onvoldoende reden om het percentage van 72 te verhogen. De auto had ten tijde van de aangifte een leeftijd van bijna twee jaren en een kilometerstand van 56.419, zodat gebruikssporen normaal zijn.’
Het gehele betoog heeft —bijna vanzelfsprekend— geleid tot het ‘noemen van enkele percentages’, te weten 97,8% en 94,4%. Een deel van het betoog welke heeft geleid tot het noemen van percentages, ziet op het daadwerkelijk benoemen van een concreet bedrag aan normale gebruikssporen, waarvan het wegwerken niet in mindering behoort te komen.9. Nu Autotelex de ‘hoogte van de normale gebruiksschade’ zelf kenbaar heeft gemaakt, is het oordeel van het Hof reeds om die reden al onbegrijpelijk.
Het andere deel is, voor zover mogelijk, gebaseerd op ‘de 72%-norm’, althans wat daarvan bekend is.10. Kort merk ik op dat een WOB verzoek géén duidelijkheid heef kunnen geven over deze ‘norm’.11. Noch heeft het aandringen van gerechtshof 's‑Hertogenbosch in juli 2016 mogen baten.12. Daarbij zou deze ‘norm’ jaarlijks geactualiseerd worden, wat sinds 1 januari 2015 nog steeds niet is gebeurd. Er is aldus niets bekend over deze ‘norm’.
Het Hof lijkt géén acht geslagen te hebben op het betoog. En voor zover het Hof hier wel acht op heeft geslagen, heeft het Hof zijn oordeel hierover onvoldoende gemotiveerd.
3. Conclusie
Op grond van het voorgaande verzoek ik uw college, namens belanghebbende:
- —
De uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 24 juli 2018 met kenmerk 17/00323 te vernietigen,
- —
De zaak terug te verwijzen naar een ander Gerechtshof;
- —
De proceskosten te vergoeden.
Hoogachtend,
Bijlagen:
- 1.
Proces-verbaal zitting 20 juni 2018
- 2.
‘Tabel gebruikssporen in relatie tot voertuigleeftijd en kilometerstand’ — Autotelex 11 april 2016
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑01‑2020
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4640.
Hoge Raad 6 december 2002, ECLI:NL:HR:AE4811.
Hoge Raad 22 september 2006, ECLI:HR:NL:AY8649.
Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA8063.
https://www.autotelex.nl/autoopinie/940-Tabel-Gebruikssporen-in-relatie-tot-voertuigleeftijd-en-kilometerstand, gepubliceerd op 11 april 2016, laatst bezocht op 17 oktober 2018.
Met de zoekterm ‘innameprotocol’ zijn op internet eenvoudig de protocollen te vinden die leasemaatschappijen hanteren ter bepaling van welke beschadigingen als normale gebruikssporen hebben te gelden en welke beschadigingen géén normale gebruikssporen betreffen.
Besluit van de Staatsecretaris van 7 april 2017, Stcrt. 2017, nr. 21 206.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de meervoudige kamer van rechtbank Noord-Nederland van 23 februari 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:665, r.o. 25.5.
Middels de door de koerslijstproducenten —Autotelex én X-Ray— zélf kenbaar gemaakte hoogte van normale gebruikssporen.
Bijlage 1, bij de Uitvoeringsregeling Bpm, van toepassing sinds 1 januari 2015.
Beslissing WOB-verzoek, DBG/2015/55 U , 15 januari 2015.
Gerechtshof 's‑Hertogenbosch 14 juli 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2998.
Uitspraak 17‑01‑2020
Inhoudsindicatie
BPM; art. 10, lid 7, Wet BPM (2013); art. 8, lid 4, Uitvoeringregeling; art. 110 VWEU; registratie in 2013 van een uit andere lidstaat afkomstige gebruikte auto met aanzienlijke schade; handelsinkoopwaarde van vergelijkbare binnenlandse auto verminderd met aan schade toerekenbare waardevermindering.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/03802
Datum 17 januari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2018, nr. 17/00323, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/5933) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende heeft op aangifte € 167 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan voor een uit Duitsland afkomstige gebruikte personenauto met aanzienlijke beschadigingen (hierna: de auto); dit met het oog op het doen registreren van de auto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens. De auto is op 16 november 2013 op naam van belanghebbende geregistreerd.
2.1.2
De auto is in Duitsland op 21 maart 2011 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. Toen de aangifte werd gedaan had de auto een kilometerstand van 56.419.
2.1.3
Belanghebbende heeft bij het berekenen van het voor de auto verschuldigde bedrag aan bpm een vermindering in aanmerking genomen (artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992; tekst 2013; hierna: de Wet). De vermindering (de afschrijving) heeft zij bepaald door tegenover de som van de catalogusprijs van de auto in 2011 en de verschuldigde bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen (tezamen € 53.624) te zetten de handelsinkoopwaarde van de auto. Deze handelsinkoopwaarde heeft belanghebbende bepaald door de handelsinkoopwaarde in 2013 die was vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst als bedoeld in artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (te weten de koerslijst Autotelex Pro; hierna: de koerslijst) bij een in het binnenland geregistreerde vergelijkbare gebruikte personenauto van hetzelfde merk en type in onbeschadigde staat (€ 23.334), te verminderen met een door een taxateur bepaald bedrag aan schade. Dit bedrag aan schade wordt volgens de taxateur gevormd door de kosten die zijn gemoeid met het volledig herstellen van de beschadigingen aan de auto, door hem begroot op € 22.825 inclusief omzetbelasting (hierna: de herstelkosten). Ervan uitgaande dat in 2013 de aldus berekende handelsinkoopwaarde van de auto geacht moet worden € 509 te bedragen, heeft belanghebbende de afschrijving van de auto berekend. Met inachtneming van die afschrijving heeft zij de hiervoor bedoelde vermindering van bpm toegepast op het bij de auto in nieuwe staat behorende, in 2013 verschuldigde bedrag aan bpm (artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet).
2.1.4
De Inspecteur heeft de auto door een andere taxateur laten taxeren. Op basis van deze taxatie heeft de Inspecteur een bedrag aan bpm nageheven.
2.1.5
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de herstelkosten € 22.825 bedragen, en dat van die kosten 72 procent in mindering mag worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van een in het binnenland geregistreerde vergelijkbare gebruikte personenauto van hetzelfde merk en type in onbeschadigde staat zoals deze uit de koerslijst volgt. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd.
2.2.1
Voor het Hof was in geschil in hoeverre de herstelkosten in mindering kunnen worden gebracht op de uit de koerslijst overgenomen handelsinkoopwaarde van een vergelijkbare personenauto.
2.2.2
Het Hof heeft overwogen dat aan de hand van diverse criteria zoals merk en type voertuig, courantheid, leeftijd, soort schade en verkrijgbaarheid van onderdelen moet worden bepaald wat het effect is van schade of een beschadiging op de waarde van een voertuig. Het gaat erom, aldus het Hof, dat de waarde van een voertuig met schade in de juiste verhouding wordt gebracht tot de waarde van voertuigen die vergelijkbaar zijn, afgezien van de schade. Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank door 72 procent van de herstelkosten in aanmerking te nemen, de handelsinkoopwaarde van de auto niet te hoog heeft vastgesteld. Hetgeen belanghebbende had aangevoerd om een hoger percentage van de herstelkosten in aanmerking te nemen, te weten dat er weinig soortgelijke auto’s zijn, dat vooral onderdelen zijn beschadigd die niet aan slijtage onderhevig zijn, en dat de auto jong is en veel meer schade heeft dan gemiddeld, heeft het Hof niet voldoende geacht om de waardevermindering als gevolg van schade op een hoger percentage vast te stellen dan 72 procent.
2.3
Middel 2 is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt dat in die oordelen het oordeel besloten ligt dat belanghebbende moet bewijzen dat de waardevermindering van de auto als gevolg van de beschadigingen meer bedraagt dan 72 procent van de herstelkosten. Volgens het middel is deze bewijslastverdeling in strijd met artikel 110 VWEU.
2.3.1
Het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod brengt mee dat de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd.1.Daarom moet bij de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking worden genomen, dan wel moet een waarde worden geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert.
2.3.2
Het voorgaande geldt onverminderd bij de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto met beschadigingen die niet kunnen worden beschouwd als sporen van normaal gebruik (hierna: schadeauto). Wanneer er niet of nauwelijks gegevens zijn over de inkoopprijs van een vergelijkbare schadeauto moet een waardeschatting als hiervoor in 2.3.1 bedoeld, worden gehanteerd. Die waardeschatting kan plaatsvinden door op de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbare personenauto zonder schade zoals deze uit de koerslijst volgt in mindering te brengen de geraamde waardevermindering die redelijkerwijs aan de beschadigingen is toe te rekenen. De belastingplichtige mag dus met het oog op het bepalen van de vermindering van bpm als bedoeld in artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet voor een schadeauto, de handelsinkoopwaarde vaststellen door op de uit een koerslijst blijkende handelsinkoopwaarde van een vergelijkbare gebruikte personenauto zonder schade, de geraamde waardevermindering als gevolg van de beschadigingen aan de auto in mindering te brengen.2.Het gaat daarbij om de geraamde waardevermindering die de personenauto als gevolg van schade heeft voor een handelaar bij aankoop van een particulier3..Een begroting van de herstelkosten hoeft voor die handelaar niet zonder meer deze waardevermindering als gevolg van de beschadigingen te vertegenwoordigen. Wel kan een gespecificeerde begroting van herstelkosten inzicht bieden in de aard van de beschadigingen. Bij de raming van het effect van die beschadigingen op de handelsinkoopwaarde moeten alle voor die raming van belang zijnde factoren worden meegewogen.
2.3.3
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben.Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren.
2.4
Het Hof heeft met zijn hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen niet miskend wat hiervoor in 2.3.1 tot en met 2.3.3 is overwogen. Deze oordelen kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Zij zijn ook niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Middel 2 faalt.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.6
Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. Voor zover dat verzoek betrekking heeft op de duur van de fase van bezwaar en beroep en de fase van hoger beroep kan het niet voor het eerst in cassatie worden gedaan4.. Sinds het instellen van het beroep in cassatie zijn op de dag waarop dit arrest wordt gewezen nog geen twee jaren verstreken, zodat voor die fase geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑01‑2020
Vgl. HvJ 7 april 2011, Ioan Tatu, C-402/09, ECLI:EU:C:2011:219, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Vgl. HR 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822, rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5.
Zie HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:45.
Zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.13.4.