Vgl. HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6128, NJ 2006/420, m.nt. Reijntjes. Zie voorts A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p.183.
HR, 19-09-2023, nr. 22/02455
ECLI:NL:HR:2023:1247
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2023
- Zaaknummer
22/02455
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1247, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:600
ECLI:NL:PHR:2023:600, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1247
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Medeplegen gewapende autokaping (art. 2:289 jo. 2:291 SrC) en medeplegen voorhanden hebben van vuurwapens, pistool en patronen (art. 3.1 jo. 11 Vuurwapenverordening 1930) in Curaçao. Ontvankelijkheid cassatieberoep en ontbrekend p-v van tz. in hoger beroep, art. 10.2 Rijkswet rechtsmacht HR en art. 306 en 307 SvC. Is vonnis hof bij verstek gewezen? Hof heeft vonnis gewezen n.a.v. tz. in h.b. van 1-7-2021. Bij stukken die hof na instellen van cassatieberoep aan HR heeft gezonden, ontbreekt p-v van die zitting. Nadien is alsnog p-v opgemaakt van deze tz. Op dat p-v zal HR bij beoordeling echter geen acht slaan (vgl. HR:2021:235). O.g.v. p-v dat in deze zaak is opgemaakt van eerdere tz. in h.b. (dagvaarding nietig) en p-v dat is opgemaakt in samenhangende zaak tegen verdachte van tz. in h.b. van 1-7-2021 moet worden aangenomen dat verdachte niet is verschenen op tz. in h.b. in deze zaak van 1-7-2021. Mede gelet daarop neemt HR als vaststaand aan dat vonnis hof in deze zaak bij verstek is gewezen, zoals ook in vonnis hof staat vermeld en tevens uit de door hof verstrekte informatie volgt. Dat strookt ook met regeling van art. 306 en 307 SvC. Uit art. 307 SvC volgt dat tegen verdachte die niet op tz. verschijnt verstek wordt verleend, tenzij hij zich “in gevallen bij wettelijke regeling voorzien” door gemachtigde laat vertegenwoordigen. In deze zaak kon verdachte zich (gelet op art. 306 SvC) niet laten vertegenwoordigen door bepaaldelijk daartoe gemachtigde advocaat, omdat deze zaak strafbare feiten betreft waarop gevangenisstraf is gesteld. O.g.v. art. 10.2 Rijkswet staat voor verdachte die in h.b. bij verstek is veroordeeld, geen cassatieberoep open. Omstandigheid dat raadsvrouw van de op tz. in h.b. niet-verschenen verdachte daar het woord ter verdediging heeft gevoerd, leidt niet tot ander oordeel (vgl. HR:2020:358). Verdachte n-o. CAG: anders. Samenhang met 22/02588 C.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02455 C
Datum 19 september 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 22 juli 2021, nummer H 47/2020, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, bij schriftuur en aanvullende schrifturen een cassatiemiddel voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
Het hof heeft een vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 18 maart 2020 bevestigd met aanvulling van gronden en de verdachte voor gekwalificeerde diefstal en het medeplegen van het meermalen overtreden van de Vuurwapenverordening veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
2.2
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 10 lid 2 van de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet):
“De verdachte kan geen beroep in cassatie instellen tegen bij verstek gewezen vonnissen.”
- artikel 306 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna: SvC):
“In zaken betreffende strafbare feiten waarop geen gevangenisstraf is gesteld, kan de verdachte zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, bepaaldelijk daartoe door hem gemachtigd of, indien hem uitsluitend als overtreding strafbaar gestelde feiten zijn ten laste gelegd, ook door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde, tenzij het Hof vertegenwoordiging niet mocht toelaten; in het laatste geval schorst het Hof het onderzoek voor een bepaalde tijd.”
- artikel 307 SvC:
“Tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting verschijnt of zich, in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien, niet door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, wordt verstek verleend.”
2.3.1
Het vonnis van het hof vermeldt dat het bij verstek is gewezen.
2.3.2
Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht aan het gerechtssecretariaat van de Hoge Raad van een medewerker van het hof, van 27 september 2022. Dit bericht houdt onder meer in:
“In de zaak van verdachte [verdachte] H-47/2020 is de verdachte bij verstek veroordeeld. De Secretaris heeft gezien het feit dat de zaak bij verstek is veroordeeld het zittingsproces verbaal niet gemaakt.”
Een zich bij de stukken bevindend e-mailbericht van 28 september 2022 van die medewerker van het hof aan het gerechtssecretariaat van de Hoge Raad houdt onder meer in:
“Hierbij de reactie van de secretaris [betrokkene] . In de zaak H 126/2019 heeft ook op 21 november 2019 een terechtzitting in hoger beroep plaatsgehad waarbij de verdachte wel aanwezig is geweest. Daarom is de uitspraak in hoger beroep in die zaak op tegenspraak gewezen en kan de verdachte in die zaak in cassatie. Ten behoeve van dit beroep in cassatie is in deze zaak een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting van 1 juli 2021.
Dit ligt anders voor de zaak H 47/2020. In die zaak is het vonnis bij verstek gewezen en staat geen beroep in cassatie open. Dat is ook de reden dat het zittingspv niet is uitgewerkt.”
2.3.3
In de strafzaak tegen de verdachte heeft op 22 juni 2021 een zitting bij het hof plaatsgevonden. De verdachte is op die zitting verschenen. Het hof heeft volgens het proces-verbaal van die zitting beslist dat de dagvaarding nietig wordt verklaard.
2.3.4
Het hof heeft vonnis gewezen naar aanleiding van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021. Bij de stukken die het hof na het instellen van het cassatieberoep aan de Hoge Raad heeft gezonden, ontbreekt het proces-verbaal van die zitting. Nadien is alsnog een proces-verbaal opgemaakt van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021. Op dat proces-verbaal zal de Hoge Raad bij de beoordeling echter geen acht slaan (vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:235).
2.3.5
In de onder 2.3.2 vermelde zaak met nummer H-126/2019 is cassatieberoep ingesteld. Dat cassatieberoep is door de Hoge Raad in zijn arrest van 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:1158, niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad is er daardoor mee bekend dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021 in de zaak met nummer H-126/2019 onder meer het volgende inhoudt:
“De verdachte,
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende in Curaçao,
is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. A.N. Sulvaran, advocaat in Curaçao, is ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter deelt mede dat de mededeling instellen hoger beroep door het openbaar ministerie op 7 mei 2019 in persoon aan de verdachte is betekend.
De behandeling in hoger beroep is vervolgens op 21 november 2019 - in aanwezigheid van de verdachte - aangevangen, op welke terechtzitting het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst. De voorzitter deelt verder mede dat de oproeping voor de terechtzitting van heden op 5 mei 2021 in persoon aan de verdachte is betekend. De voorzitter vraagt de raadsvrouw en de procureur-generaal om zich uit te laten over de vraag of de strafzaak tegen de verdachte vandaag buiten zijn aanwezigheid behandeld dient te worden.
De raadsvrouw reageert als volgt:
Ik refereer mij aan het oordeel van het Hof. Ik heb de verdachte afgelopen woensdag gesproken en verkeerde op basis van dat contact in de veronderstelling dat hij vandaag aanwezig zou zijn. Ik ben bepaaldelijk gemachtigd om vandaag namens de verdachte het woord ter verdediging te voeren.
(...)
De voorzitter deelt mede dat, nu de oproeping tijdig in persoon aan de verdachte is betekend, de strafzaak vandaag inhoudelijk zal worden behandeld. Nu de verdachte op de vorige terechtzitting van 21 november 2019 aanwezig is geweest, is sprake van een behandeling op tegenspraak.
(...)
De voorzitter deelt mede dat de strafzaak tegen de verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, zal worden behandeld met de eveneens ter terechtzitting van vandaag tegen de verdachte aangebrachte strafzaak onder parketnummer 500.00306/19.”
De in dit proces-verbaal genoemde zaak met parketnummer 500.00306/19 betreft de zaak waarop het cassatieberoep waarover de Hoge Raad nu beslist, betrekking heeft.
2.4.1
Op grond van wat onder 2.3.3 en 2.3.5 is vermeld, moet worden aangenomen dat, nadat de zaak opnieuw aanhangig was gemaakt, de verdachte niet is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021, naar aanleiding waarvan het hof vonnis heeft gewezen. Mede gelet daarop neemt de Hoge Raad als vaststaand aan dat, zoals ook in het vonnis van het hof staat vermeld en tevens uit de door het hof verstrekte informatie volgt, het vonnis bij verstek is gewezen. Dat strookt ook met de regeling van artikel 306 en 307 SvC. Uit artikel 307 SvC volgt dat tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting verschijnt verstek wordt verleend, tenzij hij zich “in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien” door een gemachtigde laat vertegenwoordigen. In deze zaak kon de verdachte, gelet op artikel 306 SvC, zich niet laten vertegenwoordigen door een bepaaldelijk daartoe gemachtigde advocaat, omdat deze zaak strafbare feiten betreft waarop gevangenisstraf is gesteld.
2.4.2
Op grond van artikel 10 lid 2 Rijkswet staat voor de verdachte die in hoger beroep bij verstek is veroordeeld, geen cassatieberoep open. De in de (aanvullende) schriftuur aangevoerde omstandigheid dat de raadsvrouw van de op de terechtzitting in hoger beroep niet-verschenen verdachte daar het woord ter verdediging heeft gevoerd, leidt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:358).
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2023.
Conclusie 20‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Overtredingen Vuurwapenverordening 1930. AG gaat voorafgaand aan de bespreking van het middel in op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. O.g.v. art. 10.2 Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba staat geen cassatieberoep open tegen verstekvonnisen van het Gemeenschappelijk Hof. Uit het vonnis van het Hof volgt dat de zaak bij verstek is behandeld, maar daaruit kan echter ook worden afgeleid dat de raadsvrouw inhoudelijk het woord heeft gevoerd ter verdediging. Het – later naar aanleiding van een verzoek van de Hoge Raad opgemaakt – proces-verbaal van de terechtzitting leidt tot dezelfde conclusie en houdt bovendien in dat de raadsvrouw bepaaldelijk gemachtigd was om die dag ter terechtzitting namens de verdachte het woord ter verdediging te voeren en dat aan haar het recht is gelaten namens de verdachte het laatst te spreken. De AG meent dat het Hof in dit specifieke geval geen verstek had mogen verlenen en dat het cassatieberoep om die reden ontvankelijk is. Het middel over de ontbrekende pleitnota slaagt. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02455 C
Zitting 20 juni 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (verder: het Gemeenschappelijk Hof) heeft bij verstekvonnis van 22 juli 2021 in de zaak met zaaknummer H-47/2020 het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 18 maart 2020 bevestigd met uitzondering van de bewezenverklaring en de kwalificatie van feit 3 en de opgelegde straf. Het Gemeenschappelijk Hof heeft daarnaast de bewezenverklaring van feit 1 verbeterd gelezen, de overwegingen met betrekking tot feit 3 vervangen en een aantal bewijsmiddelen verbeterd, aangepast dan wel weggelaten. De kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten houden in 1. “medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd”, 2. “medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd, en overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd” en 3. “Medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd”. De verdachte is voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van vijf vuurwapens, een patroonhouder en 56 patronen en heeft het de gevangenneming van de verdachte bevolen.
- 2.
Er bestaat samenhang met de strafzaak 22/02588 (H-126/2019; een peek). In die zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2023 uitspraak gedaan.
- 3.
Namens de verdachte heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, bij schriftuur d.d. 13 september 2022 één middel van cassatie voorgesteld. Vervolgens is haar tweemaal een nadere termijn verleend. Bij “schriftuur houdende wijziging middel van cassatie” van 1 oktober 2022 heeft C. Reijntjes-Wendenburg een gewijzigd middel voorgesteld dat bij “schriftuur, houdende aanvulling van het gewijzigde middel van cassatie” van 23 oktober 2022 is aangevuld. Bij “schriftuur nr. 4, houdende aanvulling” van 5 juni 2023 zijn het middel en de toelichting daarop nader aangevuld.
- 4.
Alvorens kan worden toegekomen aan een bespreking van het cassatiemiddel, zal moeten worden vastgesteld of de verdachte ontvankelijk is in het cassatieberoep. Ingevolge art. 10, tweede lid, van de “Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba” kan de verdachte in een zaak als de onderhavige namelijk geen beroep in cassatie instellen tegen een bij verstek gewezen vonnis.1.
II. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
5. Het onderhavige vonnis van het Gemeenschappelijk Hof (verder: het vonnis) houdt allereerst het volgende in:
“vonnis
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zaaknummer: H-47/2020
Parketnummer: 500.00306/19
Uitspraak: 22 juli 2021 Verstek
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna, het Gerecht) van 18 maart 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] .”
6. Vermeld op het vonnis in deze strafzaak staat dat het bij verstek is gewezen. Het is mijns inziens echter zeer de vraag of deze vermelding de lading dekt. Ik waag dat te betwijfelen en zal dat hieronder toelichten.
7. Eerst zij echter gewezen op de volgende mailwisseling tussen kort gezegd de Hoge Raad en het Gemeenschappelijk Hof. Deze mailwisseling houdt onder meer het navolgende in:
- overeenkomstig het bepaalde in art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft mw. C. Reijntjes-Wendenburg, de indiener van de cassatieschrifturen, bij bericht van 3 september 2022 in het web-portaal van de Hoge Raad (tijdig) verzocht om aanvullende stukken, waaronder het proces-verbaal van de inhoudelijke behandeling van de onderhavige strafzaak door het Gemeenschappelijk Hof;
- naar aanleiding hiervan is bij schrijven van 6 september 2022 door de medewerker dossierbehandeling van de Hoge Raad aan het Gemeenschappelijk Hof gevraagd om, indien mogelijk, de door de raadsvrouw opgevraagde stukken te doen toekomen aan de strafadministratie van de Hoge Raad;
- in reactie hierop heeft een medewerker van de strafafdeling van het Gemeenschappelijk Hof in een mailbericht van 27 september 2022 aan de medewerker dossierbehandeling van de Hoge Raad laten weten dat (i) het opgevraagde proces-verbaal niet is opgemaakt, omdat de verdachte in de zaak H-47/2020 – dit is de onderhavige zaak – bij verstek is veroordeeld, (ii) volgens de gerechtssecretaris de raadsvrouw “1 pleitnota [heeft] gebruikt voor beide zaken” (ik, A-G, begrijp in de samenhangende zaak H-126/2019) en (iii) als de Hoge Raad dit nodig vindt de gerechtssecretaris een proces-verbaal in deze zaak zal opmaken. Van deze reactie is Reijntjes-Wendenburg in kennis gesteld door de Griffier van de Hoge Raad;
- in haar brief van 28 september 2022 bericht Reijntjes-Wendenburg de Hoge Raad dat de pleitnota die op 26 september2.2022 in het portaal is geplaatst betrekking heeft op een andere zaak en dus niet de ontbrekende pleitnota is;
- in een mailbericht d.d. 28 september 2022 heeft de administratief juridisch medewerker van de Hoge Raad het Gemeenschappelijk Hof gevraagd waarom in de samenhangende zaak (H-126/2019) wel, maar in de onderhavige zaak (H-47/2020) geen proces-verbaal van de terechtzitting is opgemaakt. Daarbij wordt opgemerkt dat in het proces-verbaal van 1 juli 2021 van de samenhangende zaak het volgende staat vermeld: “De voorzitter deelt mede dat, nu de oproeping tijdig in persoon aan de verdachte is betekend, de strafzaak vandaag inhoudelijk zal worden behandeld. Nu de verdachte op de vorige terechtzitting van 21 november 2019 aanwezig is geweest, is sprake van een behandeling op tegenspraak.” en: “De voorzitter deelt mede dat de strafzaak tegen de verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, zal worden behandeld met de eveneens ter terechtzitting van vandaag tegen de verdachte aangebrachte strafzaak onder parketnummer 500.00306/19.”;
- het antwoord van de medewerker van de strafafdeling van het Gemeenschappelijk Hof d.d. 28 september 2022 luidt dat in de zaak H-126/2019 de verdachte wel op een eerdere terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof is verschenen en van deze terechtzitting een proces-verbaal is opgemaakt, omdat de verdachte in die zaak (H-126/2019) in cassatie kan;3.
- in een mailbericht van 30 september 2022 deelt de administratief juridisch medewerker bij de Hoge Raad aan de medewerker van de strafafdeling van het Gemeenschappelijk Hof mee, dat de vermelding in het vonnis op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat de behandeling bij verstek is geweest en dat de strafadministratie van de Hoge Raad daarom in de zaak H-47/2020 graag alsnog een (verkort) proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2021 zou willen ontvangen zodat ook kan worden vastgesteld of de pleitnota die is overgelegd tijdens de terechtzitting van 1 juli 2021 in de zaak H-126/2019 dezelfde is als de pleitnota in de zaak H-47/2020;
- op 19 oktober 2022 heeft de administratief juridisch medewerker bij de Hoge Raad een schrijven van de gerechtssecretaris bij het Gemeenschappelijk Hof ontvangen met de volgende inhoud: “Bijgaand treft u aan het proces-verbaal ter terechtzitting van 1 juli 2021 inzake [verdachte] (H-47/2020), op welke terechtzitting aan de verdachte verstek is verleend.”, en: “Ik beschik niet (meer) over de pleitnota. In mijn herinnering heeft de raadsvrouw in beide zaken 1 pleitnota overgelegd en voorgedragen en bevindt deze pleitnota zich bij de stukken in de andere zaak die al bij de Hoge Raad liggen.”;
- dit (later opgemaakte) proces-verbaal van de terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof van 1 juli 2021 inzake [verdachte] (H-47/2020) is door de voorzitter en de griffier van de strafkamer die het onderhavige vonnis heeft gewezen vastgesteld en ondertekend;
- een afschrift van dit proces-verbaal is op 19 oktober 2022 via het webportaal van de Hoge Raad aan Reijntjes-Wendenburg ter kennis gebracht;
- op 1 juni 2023 is een afschrift van de bovenstaande mailwisseling tussen de Hoge Raad en het Gemeenschappelijk Hof digitaal aan Reijntjes-Wendenburg verstrekt, waarbij haar door de rolraadsheer tot 8 juni 2023 een nadere termijn is verleend teneinde haar in de gelegenheid te stellen om – met betrekking daartoe – de eerder door haar ingediende schriftuur (of, zo men wil, schrifturen) te wijzigen, aan te vullen dan wel een of meer middelen in te trekken;
- in de hierboven genoemde “schriftuur nr. 4, houdende aanvulling” van 5 juni 2023 voert Reijntjes-Wendenburg samengevat aan dat het één jaar na dato gereconstrueerde proces-verbaal onbruikbaar is als kenbron van wat daadwerkelijk ter zitting is gebeurd en daarmee duidelijk wordt dat in het gegeven geval het ontbreken van een (deugdelijk) proces-verbaal van de terechtzitting tevens een ernstige belemmering vormt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het ingestelde cassatieberoep;
- op 13 juni 2023 heeft de betrokken gerechtssecretaris van de strafafdeling van het Gemeenschappelijk Hof desgevraagd bevestigd dat het bedoelde proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juli 2021 later is opgemaakt, naar aanleiding van een verzoek van de Hoge Raad.
8. Het hierboven genoemde en op 19 oktober 2022 door de Hoge Raad ontvangen proces-verbaal van de terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof van 1 juli 2021 in zaak H-47/2020 van de verdachte houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt mede dat de dagvaarding om vandaag ter terechtzitting te verschenen op 22 juni 2021 in persoon aan de verdachte is betekend.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw en de procureur-generaal om zich uit te laten over de vraag of de strafzaak tegen de verdachte vandaag buiten zijn aanwezigheid behandeld dient te worden.
De raadsvrouw reageert als volgt:
Ik refereer mij aan het oordeel van het hof. Ik heb de verdachte afgelopen woensdag gesproken verkeerde op basis van dat contact in de veronderstelling dat hij vandaag aanwezig zou zijn. Ik ben bepaaldelijk gemachtigd om vandaag namens de verdachte het woord ter verdediging te voeren.
De procureur-generaal deelt desgevraagd het volgende mede:
Mijns inziens dient de strafzaak vandaag buiten aanwezigheid van de verdachte inhoudelijk te worden behandeld.
De voorzitter vraagt de raadsvrouw of met de verdachte de gevolgen zijn besproken van een verstekbehandeling van zijn hoger beroep. Bij een verstekbehandeling in hoger beroep is immers geen beroep in cassatie mogelijk.
De raadsvrouw deelt het volgende mede:
De verdachte heeft tegen mij gezegd dat hij vandaag aanwezig zou zijn. De gevolgen van een behandeling van zijn hoger beroep bij verstek, heb ik daarom niet met hem besproken. Ik ga er van uit dat zich een onvoorziene omstandigheid heeft voorgedaan waardoor hij vandaag niet aanwezig is. De verdachte beschikt over het nummer van mijn kantoor. Ik heb van mijn kantoor geen bericht ontvangen dat de verdachte contact heeft opgenomen.
De procureur-generaal reageert als volgt:
Ik vorder dat verstek wordt verleend tegen de niet verschenen verdacht en dat de behandeling zal worden voortgezet.
Nu de dagvaarding om vandaag ter terechtzitting is verschenen op de juiste wijze aan de verdachte is betekend, verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter deelt mede dat de strafzaak tegen de verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, zal worden behandeld met de eveneens ter terechtzitting van vandaag tegen de verdachte aangebrachte strafzaak onder zaak nummer 11-126/2019.
[…]
De raadsvrouw pleit overeenkomstig de inhoud van de door haar aan het Hof overgelegde pleitnota, die in het dossier is gevoegd en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
De procureur-generaal voert het woord tot repliek.
De raadsvrouw voert het woord tot dupliek.
De raadsvrouw, aan wie het recht wordt gelaten namens de verdachte het laatst te spreken, deelt mede daarvan geen gebruik te maken.”
9. Als al dit later opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting als kenbron kan worden beschouwd van al hetgeen ter terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof is voorgevallen,4.dan blijkt daaruit allereerst dat het Gemeenschappelijk Hof tegen de (niet verschenen) verdachte verstek heeft verleend. Een louter strikt formele benadering van het opgeworpen vraagpunt over de ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep, leidt dan al snel tot de conclusie dat hij in dat beroep niet-ontvankelijk is.
10. Opgemerkt dient echter te worden dat uit dat proces-verbaal ook nog wat anders blijkt, en wel het volgende: (i) de strafzaak tegen de verdachte in de zaak H-47/2020 is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de eveneens ter terechtzitting van die dag tegen de verdachte aangebrachte strafzaak H-126/2019; (ii) de raadsvrouw heeft het Gemeenschappelijk Hof expliciet laten weten dat zij in de zaak H-47/2020 bepaaldelijk gemachtigd is om die dag ter terechtzitting namens de verdachte het woord ter verdediging te voeren; (iii) de raadsvrouw heeft op deze terechtzitting gepleit overeenkomstig de inhoud van de door haar aan het Gemeenschappelijk Hof overgelegde pleitnota, die in het dossier is gevoegd en als daar herhaald en ingelast wordt beschouwd; (iv) aan de raadsvrouw is het recht gelaten namens de verdachte het laatst te spreken.
10. Als het gaat om door de verdediging gevoerde verweren en ingenomen standpunten, kan naast het proces-verbaal van de terechtzitting ook de uitspraak als kenbron dienen.5.Welnu, het onderhavige vonnis van het Gemeenschappelijk Hof bevestigt dat ter terechtzitting in de zaak H-47/2020 door de raadsvrouw verweren zijn gevoerd. In dit vonnis is immers (naast hetgeen hierboven in randnummer 5 is aangehaald) óók het volgende opgenomen:
“Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de raadsvrouw, mr. A.N. Sulvaran, naar voren is gebracht.
[…]
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van feit 3 zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het Hof. De raadvrouw heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd.
[…]
Partiële vrijspraak en bewezenverklaring van feit 3
De raadvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 ten laste zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de aangetroffen vuurwapens en munitie, laat staan dat hij hierover beschikkingsmacht heeft gehad.”
12. Uit het vonnis volgt dus eveneens dat de raadsvrouw door het Gemeenschappelijk Hof in de gelegenheid is gesteld het woord ter verdediging te voeren en dat zij in dat verband verweren heeft gevoerd. Daarnaast wordt in de toelichting op het middel mijns inziens terecht gewezen op de in het vonnis gebezigde woorden “Zij heeft daartoe in de kern aangevoerd” en gesteld dat deze woorden insluiten dat de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting méér heeft aangevoerd dan in het vonnis is weergegeven. Naar mijn inzicht kan ook daaruit worden opgemaakt dat de raadsvrouw door de verdachte gemachtigd was ter terechtzitting namens hem de verdediging te voeren. Deze gevolgtrekking is gelet op art. 307 SvC weer van belang. Deze bepaling luidt namelijk:
“Tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting verschijnt of zich, in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien, niet door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, wordt verstek verleend.”
13. Uit dit voorschrift kan a contrario worden afgeleid, dat wanneer – zoals in het onderhavige geval – de niet ter terechtzitting aanwezige verdachte zich wél door een raadsman of -vrouw laat vertegenwoordigen er geen verstek wordt verleend en de procedure op tegenspraak wordt gewezen. In dat licht beschouwd is het Gemeenschappelijk Hof in de zaak H-47/2020 ten onrechte tot verstekverlening overgegaan.
14. Op grond van het voorgaande bepleit ik in dit specifieke geval een materiële benadering van de vraagstelling die ik hierboven heb opgeworpen. Dat betekent naar het mij voorkomt dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat het Gemeenschappelijk Hof in de zaak H 47/2020 op grond van art. 307 SvC geen verstek had mogen verlenen en dit feitelijk ook niet heeft gedaan door ter terechtzitting de raadsvrouw van de verdachte het woord te zijner verdediging te geven en haar het recht te laten namens de verdachte het laatst te spreken. Ik meen dat deze misslag er niet toe mag leiden dat de verdachte in de onderhavige zaak het rechtsmiddel van beroep in cassatie wordt onthouden.6.
15. Dit impliceert dat de verdachte wat de onderhavige zaak betreft ontvankelijk is in zijn beroep in cassatie. Dat is dan ook mijn standpunt, waarbij ik in aanmerking neem dat er geen andere gronden zijn die tot (kort gezegd) een niet-ontvankelijkheid nopen. Derhalve kom ik toe aan een bespreking van het middel.
III. Het middel zoals het uiteindelijk luidt
16. Het middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn omdat de pleitnota die op de terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2021 door de raadsvrouw van de verdachte aan het hof is overgelegd, zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
17. In randnummer 7 is reeds naar voren gekomen dat de steller van het middel op 3 september 2022 heeft verzocht om toezending van ontbrekende stukken, waaronder niet alleen het proces-verbaal van de terechtzitting, maar ook de pleitnota van de raadsvrouw aan de hand waarvan zij ter terechtzitting van 1 juli 2021 het woord ter verdediging heeft gevoerd. Ook blijkt uit randnummer 7 dat de Hoge Raad op 27 september 2022 van de strafafdeling van het Gemeenschappelijk Hof het bericht kreeg dat de raadsvrouw één pleitnota zou hebben gebruikt voor zowel de onderhavige zaak (H-47/2020), als voor de andere zaak (H-126/2019). Op 19 oktober 2022 heeft de gerechtssecretaris van het Gemeenschappelijk hof aan de Hoge Raad meegedeeld dat zij niet (meer) over de pleitnota beschikt en dat in haar herinnering de raadsvrouw in beide zaken één pleitnota heeft overgelegd.
18. Onder de stukken van het geding in de samenhangende zaak (H-126/2019) bevindt zich één pleitnota die is gedateerd op 1 juli 2021. Uit deze pleitnota volgt echter dat zij volledig betrekking heeft op die samenhangende strafzaak H-126/2019 (met de “parketnummers eindigend op 018/19 en 019/19”); in deze pleitnota wordt in het geheel niet ingegaan op (kwesties in) de onderhavige strafzaak. Ik denk dat de strafafdeling van het Gemeenschappelijk Hof zich heeft vergist en dat er (toch) twee pleitnota’s zijn geweest. Waar het proces-verbaal van de terechtzitting in de onderhavige zaak vermeldt dat de raadsvrouw overeenkomstig de inhoud van de door haar aan het Gemeenschappelijk Hof overgelegde pleitnota heeft gepleit en deze pleitnota in het dossier is gevoegd en “als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd”, ga ik ervan uit dat dit de pleitnota is die thans ontbreekt.
19. Uit het vorenstaande volgt dat de Hoge Raad nu niet kan nagaan of op de terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan die in de uitspraak van het hof zijn vermeld, dan wel of daar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht die niet in deze uitspraak zijn vermeld. Dit strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.7.
20. Het middel is derhalve gegrond.
IV. Slotsom
21. De verdachte is ontvankelijk in het namens hem ingestelde beroep in cassatie.
22. Het middel slaagt.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2023
Vermoedelijk is ergens sprake van een fout in de datering en moet dat 27 september zijn.
Ik merk op dat ook in de onderhavige zaak de verdachte eerder (op 22 juni 2021) met zijn raadsvrouw op de terechtzitting is verschenen en van deze terechtzitting eveneens een proces-verbaal is opgemaakt, maar toen de dagvaarding nietig werd verklaard.
Zie A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 245 (par. 5.3.2.3.1).
Van Dorst en Borgers, a.w., p. 251 (par. 5.3.2) en p. 281 (par. 7.1.1). .
Ik verwijs voorts naar hetgeen ik in mijn voetnoot 3 heb opgemerkt over het feit dat de verdachte in de onderhavige zaak H-47/2020 op een eerdere terechtzitting wel aanwezig was (met zijn raadsvrouw).
Vgl. onder meer: HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:999; HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:243 en HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1138.