HR, 13-06-2006, nr. 01342/05 A
ECLI:NL:HR:2006:AV6128
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-06-2006
- Zaaknummer
01342/05 A
- LJN
AV6128
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AV6128, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV6128
ECLI:NL:HR:2006:AV6128, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV6128
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑08‑2005
- Vindplaatsen
NJ 2006, 420 met annotatie van J.M. Reijntjes
NJ 2006, 420 met annotatie van J.M. Reijntjes
NbSr 2006/257
Conclusie 13‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Art. 429.1 SvNA en art. 10.2 Cassatieregeling voor de NA en Aruba; na verstekvonnis in appèl verzet noch cassatie. Voor verdachte, die in appèl bij verstek is veroordeeld, heeft niet het rechtsmiddel van verzet opengestaan. Gelet hierop kan - anders dan in HR NJ 1997, 577- het cassatieberoep niet worden verstaan als verzet tegen het vonnis van het hof. Uit het voorgaande vloeit voort dat verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Nr. 01342/05 A
Mr Machielse
Zitting 14 maart 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft de verdachte bij verstek op 29 maart 2005 voor 1. doodslag vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 301 van het wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, 2. overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd, telkens strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening, en 3. opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening, veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.
2. Mr. A.L. Tjon-Kwan-Paw, advocaat op Curaçao, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1 Het middel betoogt dat Uw Raad het ingestelde cassatieberoep verstaat dat verdachte tegen voornoemd vonnis verzet heeft ingesteld en de stukken van het geding naar de griffier van voornoemd Hof zal sturen, een en ander conform HR 27 mei 1997, NJ 1997, 577.
3.2 In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad het ingestelde cassatieberoep(1) verstaan dat de verdachte tegen het verstekvonnis van het Gemeenschappelijk Hof verzet heeft gedaan, onder andere overwegende
"dat ingevolge het bepaalde in art. 239 SvNA degene die, zoals de beklaagde, bij een in hoger beroep bij verstek gewezen vonnis is veroordeeld, daartegen verzet kan doen, waarna - indien hij op de dienende dag verschijnt - alsnog een behandeling van de zaak op tegenspraak plaatsvindt (art. 240, tweede lid, SvNA) en tegen het alsdan op tegenspraak gewezen vonnis beroep in cassatie kan worden ingesteld."
In die zaak was aangevoerd dat er een ongerechtvaardigd onderscheid zou bestaan tussen de verstekzaak waarin de advocaat wel het woord ter verdediging heeft kunnen voeren en de zaak op tegenspraak, omdat praktisch gesproken beide modaliteiten aan elkaar gelijk zijn. Daarom zou art. 10 lid 2 van de Cassatieregeling buiten toepassing moeten blijven.
De Hoge Raad verwierp dit standpunt en overwoog voorts:
"4.6. Overigens zou het de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten gaan indien hij het bepaalde in art. 10, tweede lid, van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba - een Rijkswet - in een geval als het onderhavige terzijde zou stellen, waarbij in aanmerking valt te nemen dat in de Nederlandse Antillen recent een nieuw Wetboek van Strafvordering tot stand is gekomen en zal worden ingevoerd, zonder dat zich aldaar een tot wijziging van de Cassatieregeling nopende rechtsopvatting heeft aangediend in de door het middel voorgestane zin. Voor een eventuele wijziging van art. 10, tweede lid, in verband met de thans bestaande mogelijkheid dat de raadsman ook indien verstek tegen de beklaagde is verleend het woord tot verdediging voert, zijn bovendien verschillende oplossingen denkbaar, waarvan een nadere regeling is voorbehouden aan de (Rijks)wetgever, nadat omtrent de juiste keuze uit die oplossingen overeenstemming is bereikt tussen de regeringen van de betrokken landen."
Het moet er aldus voor worden gehouden dat ook thans aan art. 10 lid 2 Cassatieregeling niet getornd kan worden.
3.3 Op 1 oktober 1997 zijn de nieuwe Wetboeken van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba in werking getreden.
Art. 429 SvNa luidt - voor zover van belang -:
"1. Tegen een bij verstek gewezen vonnis, in eerste aanleg als einduitspraak gegeven, kan degene die daarbij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, verzet doen:
a.indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen hem in persoon is betekend, gedurende veertien dagen na de uitspraak;
b.in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis hem bekend is."
In tegenstelling tot de situatie vóór 1 oktober 1997, zijnde de situatie in voornoemd arrest, staat tegen een verstekvonnis in hoger beroep het rechtsmiddel van verzet derhalve niet open.
3.4 In de literatuur is deze wijziging niet onopgemerkt gebleven:
"In het Oorspronkelijk Ontwerp kon de verdachte tegen élk bij verstek gewezen vonnis - dus ook tegen een verstekvonnis in hoger beroep - in verzet komen (art. 433 lid 1 ORO). Bij de Nota van Wijziging (onderdeel FU) is deze bepaling gewijzigd. Sindsdien bepaalt artikel 429 lid 1 Asv dat alleen verzet kan worden gedaan tegen een "vonnis, in eerste aanleg als einduitspraak gegeven". In de appèlfase kan de bij verstek berechte verdachte dus niet meer in verzet komen.
De wijziging is niet toegelicht, maar op zich wel te begrijpen. De in het ORO bestaande mogelijkheid van vier feitelijke behandelingen, twee in eerste aanleg en vervolgens twee in hoger beroep, was wel erg veel van het goede. Maar in verbinding met artikel 10 lid 2 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba is er nu wel sprake van een zeer forse reductie van rechtsmiddelen. Omdat tegen verstekvonnisssen van het Hof geen verzet meer mogelijk is, zal vaker dan voorheen een strafzaak eindigen met een berechting bij verstek. En tegen verstekvonnissen kan de verdachte volgens art. 10 lid 2 CNA geen cassatieberoep instellen."(2)
3.5 Aldus kan ingevolge de nieuwe wettelijke regeling - anders dan de steller van het middel wil - het door hem aangehaalde arrest HR NJ 1997, 577 geen grondslag voor conversie vormen. De zaak eindigt met een verstekvonnis.(3) Het middel faalt.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Ingevolge art. 10, tweede lid, Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba kan de verdachte tegen bij verstek gewezen vonnissen geen beroep in cassatie instellen.
2 D.V.A. Brouwer, G.A.E. Thodé en D. de Jong, Capita Antilliaans en Arubaans Strafprocesrecht, Gouda Quint Deventer, 1998, p. 294-295. De schrijvers bepleiten afschaffing van art. 10 lid 2 Cassatieregeling omdat de mogelijkheid bestaat dat een verdachte bij verstek wordt veroordeeld zonder dat hij van zijn aanwezigheidsrecht afstand geacht kan worden te hebben gedaan. Deze verdachte kan dan niet in cassatie.
3 Mijns inziens is er derhalve in dit geval geen sprake van een zozeer met fundamentele beginselen van het strafproces strijdige gang van zaken dat dit de strikte rechtsmiddelenregeling zou moeten doorbreken. Verdachte heeft in voldoende mate zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen. In eerste aanleg, waarbij verdachte is vrijgesproken van gekwalificeerde doodslag en de overtreding van de Vuurwapenverordening, is hij ter terechtzitting verschenen en in hoger beroep heeft de raadsman het woord ter verdediging kunnen voeren. De oproeping voor de appelzitting van 15 maart 2005, tijdens welke zitting de zaak inhoudelijk is behandeld, was verdachte in persoon uitgereikt. Verdachte heeft ervoor gekozen niet bij de behandeling in hoger beroep aanwezig te zijn en heeft kennelijk het behoud van zijn baan in Nederland (zie p.v. van terechtzitting van 14 december 2004 en pleitnotities) belangrijker geacht dan gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht, waarbij verdachte kon vermoeden dat hij bij schuldigverklaring een lange gevangenisstraf kon verwachten. Dat is een keuze die verdachte zelf heeft gemaakt.
Uitspraak 13‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Art. 429.1 SvNA en art. 10.2 Cassatieregeling voor de NA en Aruba; na verstekvonnis in appèl verzet noch cassatie. Voor verdachte, die in appèl bij verstek is veroordeeld, heeft niet het rechtsmiddel van verzet opengestaan. Gelet hierop kan - anders dan in HR NJ 1997, 577- het cassatieberoep niet worden verstaan als verzet tegen het vonnis van het hof. Uit het voorgaande vloeit voort dat verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
13 juni 2006
Strafkamer
nr. 01342/05 A
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 29 maart 2005, nummer H-13/2002, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 19 oktober 2001 - de verdachte ter zake van 1. "doodslag vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren", 2. "overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapen- verordening 1930, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Opiumlandsverordening" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. Daarbij zijn geen middelen van cassatie tegen het bestreden vonnis voorgesteld, doch is verzocht dat de Hoge Raad het ingestelde cassatieberoep aldus zal verstaan dat de verdachte verzet heeft gedaan tegen dat vonnis. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het cassatieberoep.
3. Procesgang
De verdachte is bij vonnis van 19 oktober 2001 van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, vrijgesproken van de hem onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten, te weten gekwalificeerde doodslag en vuurwapenbezit. De verdachte, die zich toen in voorlopige hechtenis bevond, is evenals zijn raadsman bij de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in eerste aanleg aanwezig geweest. Ter terechtzitting van 29 januari 2002 is de behandeling van de zaak in hoger beroep aangevangen. De verdachte is niet op die zitting verschenen. Op de nadere terechtzitting van 14 december 2004 is de verdachte evenmin verschenen en heeft de raadsman de afwezigheid van de verdachte toegelicht.
De oproeping voor de zitting van 15 maart 2005 is aan de verdachte in persoon betekend. Ter terechtzitting van 15 maart 2005 waar de verdachte wederom niet was verschenen heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd. Bij vonnis van 29 maart 2005 heeft het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba de verdachte bij verstek veroordeeld, zoals hiervoor onder 1 is vermeld.
4. Beoordeling van de schriftuur
4.1. In de schriftuur wordt aangevoerd dat ingevolge art. 10, tweede lid, Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba tegen het bestreden vonnis geen cassatieberoep openstaat, dat het ingestelde cassatieberoep zal moeten worden verstaan als verzet en dat de stukken van het geding naar de Griffier van het Hof dienen te worden gezonden. Daarbij verwijst de schriftuur naar HR 27 mei 1997, NJ 1997, 577.
4.2. Art. 10, tweede lid, Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba luidt:
"De verdachte kan geen beroep in cassatie instellen tegen bij verstek gewezen vonnissen."
4.3. Art. 429, eerste lid, Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen luidt sedert 1 oktober 1997, voorzover hier van belang:
"Tegen een bij verstek gewezen vonnis, in eerste aanleg als einduitspraak gegeven, kan degene die daarbij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, verzet doen:
(...)"
Genoemd wetboek kent geen vergelijkbare bepaling voor in hoger beroep gegeven einduitspraken.
4.4. Ingevolge laatstgenoemde bepaling heeft voor de verdachte, die in hoger beroep bij verstek is veroordeeld, niet het rechtsmiddel van verzet opengestaan. Gelet hierop kan - anders dan in de zaak beslist bij arrest van de Hoge Raad van 27 mei 1997, NJ 1997, 577 - het beroep in cassatie niet worden verstaan als verzet tegen het vonnis van het Hof.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 juni 2006.
Beroepschrift 15‑08‑2005
SCHRIFTUUR: houdende opmerkingen inzake de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend vonnis van het gemeenschappelijke hof van de Nederlandse Antillen en Aruba uitgesproken op 29 maart 2005.
Gelet op het bepaalde in art. 10 tweede lid van de cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba is cassatieberoep tegen een bij verstek gewezen vonnis niet mogelijk. In casu gaat het om een verstekvonnis van het hof van 29 maart 2005. Uit de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 december 2004 en 15 maart 2005 valt af te leiden dat beklaagde/verzoeker tengevolge van werkomstandigheden in Nederland verhinderd is geweest op de zitting van 15 maart 2005 te verschijnen. Onder deze omstandigheden moet met het oog op het bepaalde in art. 240 lid 1 Sv NA worden aangenomen dat beklaagde/verzoeker alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld om op een nader te bepalen terechtzitting aanwezig te zijn, hetgeen meebrengt dat uw Raad dient te verstaan dat beklaagde/verzoeker tegen voormeld vonnis verzet heeft gedaan en de stukken van het geding naar de griffier van het hof zal sturen. Vgl.
- —
H.R. 27 mei 1997 nr. 105.093 A.
Deze ontvankelijkheidsschriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr [naam advocaat], advocaat, kantoor-houdende te Amsterdam, aan de [adres], die bij deze verklaart tot deze onder-tekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 15 augustus 2005
mr [naam advocaat]