Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/191
191 Illustratieve voorbeelden
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691819:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In verzoekschriftprocedures geldt het stramien van stellen en betwisten (een grondslagverweer) of een beroep op een ander rechtsgevolg (een bevrijdend verweer) eveneens. Zo zal de verzoeker de feiten die verweerder stelt waarmee hij zijn bevrijdend verweer onderbouwt zijnerzijds gemotiveerd moeten betwisten.
Zijn de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de uitleg van de toepasselijke verjaringstermijn niet betwist of, eventueel na bewijslevering, komen vast te staan, dan is de uitleg van de verjaringstermijn een juridische beoordeling en geen onderwerp van bewijs. Zijn partijen het eens over het aanvangsmoment van de verjaring, dan respecteert de rechter hun standpunt (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:234, RvdW 2016/280 (Hoogendoorn/mr. De Vries q.q.).
Verwezen wordt naar HR 1 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632, NJ 1991/759 met nt. C.H.J. Brunner (Van Lanschot/Bink).
HR 8 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2982, NJ 1999/781 (Bouwman/Rabobank). De borg moest tot bewijslevering worden toegelaten. Zie ook Valk 2010a, p. 915 e.v.
Het patroon van enerzijds stellen door verweerder en anderzijds (al of niet) gemotiveerd betwisten en de daarmee verbonden consequentie voor de feitenvaststelling of de stelplicht- en bewijslastverdeling, komen in de volgende illustratieve voorbeelden duidelijk naar voren.1
Als bij een nakomingsvordering een beroep op verjaring door verweerder wordt gedaan, moet daarbij (voldoende) duidelijk worden gemaakt welke verjaring verweerder op het oog heeft. Wanneer eiser op het beroep van verjaring door verweerder reageert met de stelling dat geen sprake is van verjaring gelet op het feit dat de verjaringstermijn nog niet is verstreken of dat een ander verjaringsregime van toepassing is, voert eiser gemotiveerd verweer tegen het verjaringsverweer (een grondslagverweer). In dat geval zal verweerder feiten en omstandigheden dienen te bewijzen op grond waarvan zijn beroep op verjaring opgaat. Een debat tussen verweerder en eiser over de toepasselijke verjaringstermijn zal dan eerst worden gevoerd, waarbij verweerder de feiten terzake van de volgens hem toepasselijke verjaringstermijn zal dienen te bewijzen.2
“Door schuldeiser aangesproken borg beroept zich op dwaling bij het aangaan van de overeenkomst van borgtocht. De hoofdregel van art. 177 [thans 150] Rv in verbinding met art. 6:228 lid 1 BW brengt met zich dat degene die zich op dwaling beroept, bij betwisting door de wederpartij belast moet worden met het bewijs van de feiten die dwaling opleveren. Op grond van schuldeisers gemotiveerde betwisting van de stelling van de borg dat bij hem een juiste voorstelling van zaken omtrent de financiële positie van de hoofdschuldenaar ontbrak omdat hij er niet van op de hoogte was dat (…), heeft het hof aangenomen – anders dan het geval was in (…)3 - dat niet vaststond dat de door de borg gestelde onjuiste voorstelling van zaken inderdaad bij hem heeft bestaan. De borg diende derhalve belast te worden met het bewijs van zijn stellingen.”4
Voor andere voorbeelden wordt verwezen naar de Bijlagen 6 onder B.