Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/11.5.3
11.5.3 Bewijs(bronnen): termijnen, type en gewicht
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Baldinger 2013, p. 276.
Baldinger 2013, p. 276.
Zie uitgebreid Baldinger 2013, p. 276-278 en de daar genoemde jurisprudentie.
Baldinger 2013, p. 278.
Baldinger 2013, p. 274 e.v.
Baldinger 2013, p. 274 e.v.
EHRM 13 december 2012, EHRC 2013, 92, par. 151 (Grote Kamer) (El- Masri t. Voormalig Joegoslavische Republiek Macedonië). Zie ook: EHRM 25 april 2013, zaaknr. 71386/10, par. 129 (Savriddin Dzhurayev t. Rusland); EHRM 23 september 2010, zaaknr. 17185/05, par. 107 (Iskandarov t. Rusland). Ook in het kader van artikel 2 EVRM: EHRM 6 juli 2005, EHRC 2005, 97, m.nt. K. Henrard, par. 147 (Grote Kamer) (Nachova t. Bulgarije) (artikel 2 EVRM).
EHRM 28 februari 2008, zaaknr. 37201/06, par. 128 (Grote Kamer) (Saadi t. Italië). Eerder: EHRM 4 februari 2005, AB 2005, 274, m.nt. T. Barkhuysen, EHRC 2005, 32, m.nt. Rieter, JV 2005, 89, m.nt. B.P. Vermeulen & De Vries, par. 69 (Grote Kamer) (Mamatkulov en Askarov t. Turkije). Vgl. ook Baldinger 2013, p. 253 en de onder noot nummer 324 genoemde jurisprudentie inclusief ontvankelijkheidsbeslissingen van het Hof waarin het deze standaard herhaalt.
Baldinger 2013, p. 253 en de daar genoemde jurisprudentie. Zie ook: Haeck & Herrera 2011, p. 359.
Baldinger 2013, p. 259. Vgl. ook: EHRM 7 juni 2007, zaaknr. 38411/02, par. 11 – 13 en 78 (Garabayev t. Rusland) (verschillende overgelegde brieven vormden een consistent geheel en besteedden bovendien in het bijzonder aandacht aan de gevaarlijke individuele situatie voor klager, zie helder Baldinger (2013) op p. 260).
Baldinger 2013, p. 260 e.v.
Baldinger 2013, p. 261.
Aldus Baldinger 2013, p. 262.
Baldinger 2013, p. 268-269 en de verwijzing naar: EHRM 28 juni 2011, EHRC 2011, 125, m.nt. M. den Heijer, par. 232-233 (Sufi en Elmi t. Verenigd Koninkrijk).
Baldinger 2013, p. 259 en EHRM 10 februari 2009, zaaknr. 47683/08 (ontv.besl.) (S.M. t. Zweden). Zie ook: Reneman 2012, p. 237 e.v.
Baldinger 2013, p. 258.
EHRM 29 januari 2013, EHRC 2013, 87, m.nt. M. den Heijer, par. 71 (S.H.H. t. Verenigd Koninkrijk).
Zie ook: EHRM 6 december 2012, zaaknr. 29946/10, par. 36 (D.N.W. t. Denemarken); EHRM 28 juni 2012, JV 2012, 402, m.nt. H. Battjes, par. 73 (A.A. e.a. t. Zweden); EHRM 24 januari 2012, zaaknr. 12096/10, par. 69 (S.S. t. Verenigd Koninkrijk). Recenter: EHRM 27 juni 2013, JV 2013, 301, m.nt. H. Battjes, par. 43 (S.A. t. Zweden); EHRM 4 juni 2015, JV 2015, 184, par. 51 (J.K. e.a. t. Zweden) (geen schending 3 EVRM; stemverhouding vijf tegen twee) en de Grote Kamer uitspraak: EHRM 23 augustus 2016, zaaknr. 59166/12 (Grote Kamer) (J.K. e.a. t. Zweden) (wel schending van 3 EVRM bij uitzetting; stemverhouding tien tegen zeven).
EHRM 29 januari 2013, EHRC 2013, 87, m.nt. M. den Heijer, par. 71 (S.H.H. t. Verenigd Koninkrijk).
Baldinger 2013, p. 258 en de onder voetnoot nummer 347 genoemde ontvankelijkheidsbeslissingen van het Hof waaruit dit volgt, waaronder: EHRM 17 mei 2011, zaaknr. 43408/08, par. 78 (Izevbekhai e.a. t. Ierland).
Baldinger 2013, p. 258 en de verwijzing naar: EHRM 6 maart 2001, EHRC 2001, 30, m.nt. Gijzen, JV 2001, 104, m.nt. TS, par. 63-64 (Hilal t. Verenigd Koninkrijk).
Baldinger 2013, p. 267 en de verwijzing naar: EHRM 17 juli 2008, JV 2008, 329, m.nt. T.P. Spijkerboer (NA t. Verenigd Koninkrijk).
Aldus Baldinger 2013, p. 267.
EHRM 28 juni 2011, EHRC 2011, 125, m.nt. M. den Heijer (Sufi en Elmi t. Verenigd Koninkrijk).
EHRM 28 juni 2011, EHRC 2011, 125, m.nt. M. den Heijer, par. 231 (Sufi en Elmi t. Verenigd Koninkrijk).
Bruin 2011, p. 244; Baldinger 2013, p. 250. noemt onder meer: EHRM 4 december 2008, zaaknr. 20113/07, par. 90 (Y. t. Rusland) (in deze zaak volgde het Hof het UNHRC rapport niet). In deze zaken deed het Hof dit wel: EHRM 11 juli 2000, EHRC 2000, 240, m.nt. BV, par. 41 (Jabari t. Turkije); EHRM 13 juli 2010, zaaknr. 15916/09, par. 42 – 43 (Dbouba t. Turkije); EHRM 15 juni 2010, zaaknr. 36009/08, par. 14 en par. 33 – 34 (M.B. e.a. t. Turkije). Zie voor een kritische beschouwing ten aanzien van de wijze waarop het EHRM gebruik maakt van secondaire bronnen (zoals rapporten van NGO’s als UNHCR en Amnesty International): Sadeghi 2009, p. 127-151, zie i.h.b. p. 134 e.v. en m.b.t. kritiek op gebruik van rapporten van Amnesty International en UNHCR: p. 142-146
EHRM 11 juli 2000, JV 2000, 240, m.nt. BV, par. 41 (Jabari t. Turkije). Zie dit herhaald in onder meer: EHRM 17 juli 2008, JV 2008, 329, m.nt. T.P. Spijkerboer, par. 122 (NA t. Verenigd Koninkrijk); EHRM 22 september 2009, zaaknr. 30471/08, par. 82 (Abdolkhani en Karimnia t. Turkije).
EHRM 22 september 2009, JV 2010, 24, NAV 2009, 37, m.nt. A.M. Reneman & Bruin, RV 2009, 3, m.nt. H. Battjes (Abdolkhani en Karimnia t. Turkije); EHRM 13 april 2010, JV 2010, 211 (Tehrani e.a. t. Turkije); EHRM 13 april 2010, zaaknr. 36370/08 (Keshmiri t. Turkije); EHRM 15 juni 2010, zaaknr. 36009/08 (M.B. e.a. t. Turkije); EHRM 13 april 2010, zaaknr. 46605/07 (Charahili t. Turkije) en EHRM 13 juli 2010, zaaknr. 15916/09 (Dbouba t. Turkije).
EHRM 20 mei 2010, zaaknr. 21055/09 (Khaydarov t. Rusland) (Russische uitleveringszaak).
EHRM 13 april 2010, zaaknr. 46605/07, par. 59 (Charahili t. Turkije).
EHRM 12 januari 2016, zaaknr. 25077/06, par. 62 (A.Q.W. en D.H. t. Nederland).
Termijnen voor het overleggen van bewijs
Het EHRM hanteert een soepele benadering waar het gaat om het moment waarop klager voor het EHRM het bevestigende bewijs (‘corroborating evidence’) ter onderbouwing van zijn 3 EVRM-claim mag overleggen.1 De relevante bepaling in het Procesreglement van het Hof (Rule 38 Rules of Court) met betrekking tot het indienen van schriftelijke stukken luidt:
‘1. No written observations or other documents may be filed after the time-limit set by the President of the Chamber or the Judge Rapporteur, as the case may be, in accordance with these Rules. No written observations or other documents filed outside that time-limit or contrary to any practice direction issued under Rule 32 shall be included in the case file unless the President of the Chamber decides otherwise.
2. For the purposes of observing the time-limit referred to in paragraph 1 of this Rule, the material date is the certified date of dispatch of the document or, if there is none, the actual date of receipt at the Registry.’
Het is dus aan de President van de Kamer dan wel de rechter rapporteur om de termijn voor het indienen van de schriftelijke stukken te bepalen. De achterliggende gedachte van deze regel is dat de rechters van het Hof voldoende tijd moeten hebben om het overgelegde bewijsmateriaal te kunnen beoordelen.2
Het niet tijdig presenteren van bewijsmateriaal door klager is dus niet per definitie reden voor het Hof om de klacht niet te behandelen.3 Toch kan dit wel problemen opleveren voor het Hof als dit gepaard gaat met een opsomming van procedurele tekortkomingen. Daartoe behoren vals bewijs, inconsistenties en vage verklaringen van klager. Deze tekortkomingen kunnen zich dan zowel in de nationale procedure als in de procedure voor het Hof hebben voorgedaan.4
Minder flexibel is het Hof ten aanzien van het moment waarop klager de verklaringen van ‘ill-treatment’ door de autoriteiten naar voren brengt in de nationale procedure. Hier gaat het er namelijk om dat klager deze verklaringen zo vroeg mogelijk in de nationale procedure naar voren brengt.5 Het niet tijdig naar voren brengen van verklaringen kan ertoe leiden dat het Hof de klacht niet ontvankelijk verklaart. Tegelijkertijd blijft de jurisprudentie van het Hof casuïstisch op dit punt.6
Type bewijs(bronnen)
Het EHRM heeft meerdere malen herhaald dat het geen procedurele barrières opwerpt bij het toelaten van het soort bewijsmateriaal.7 In de woorden van het Straatsburgse Hof:
‘In the proceedings before the Court, there are no procedural barriers to the admissibility of evidence or pre-determined formulae for its assessment. It adopts the conclusions that are, in its view, supported by the free evaluation of all evidence, including such inferences as may flow from the facts and the parties’ submissions.’8
Bij het beoordelen van de klacht neemt het Hof al het bewijsmateriaal mee dat door de partijen is overgelegd, dan wel het materiaal dat het Hof zelf heeft verzameld.9 Het type bewijs varieert van (medische) expertrapporten en getuigenverklaringen tot landenrapporten en rapporten van NGO’s en arrestatiebevelen en politierapporten.10
Gewicht van het bewijsmateriaal
Bij het bepalen van het gewicht dat toekomt aan de bewijsmiddelen, geldt in meer algemene zin allereerst dat hoe specifieker, meeromvattend en consistenter de informatie in het bewijsmateriaal over de gebeurde feiten en het mogelijk toekomstig risico, des te meer bewijskracht dit bewijsmateriaal krijgt.11 Verder is voor de bewijswaardering van belang dat de bron en auteur onafhankelijk, betrouwbaar en objectief zijn.12 Deze en voorgaande criteria spelen zowel een rol bij de getuigenverklaringen van familieleden die dienen als bevestigend bewijs voor de claim van klager als ook bij rapporten van mensenrechtenorganisaties en informatie van wetenschappers.13 Zo hecht het Hof bijvoorbeeld ook waarde aan de consistentie van de diverse expertrapporten. Deze rapporten moeten ook consistent zijn in relatie tot landeninformatie en informatie van klager.14 Ten aanzien van bewijs afkomstig van anonieme bronnen geldt dat dit niet het enige bewijs mag zijn, en dus moet worden bevestigd door ander bewijsmateriaal.15
Voor wat betreft de authenticiteit van documenten geeft het EHRM de voorkeur aan originele documenten boven een kopie van het bewijsstuk.16
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de overgelegde documenten geeft het Hof klager opnieuw het voordeel van de twijfel.17 Een veel geciteerde overweging in de Straatsburgse jurisprudentie is de volgende overweging:
‘The Court acknowledges that, owing to the special situation in which asylum seekers often find themselves, it is frequently necessary to give them the benefit of the doubt when it comes to assessing the credibility of their statements and the documents submitted in support thereof.’18
Dit houdt in dat het EHRM in principe de door klager overgelegde documenten als authentiek beschouwd.19 Het Hof stelt zich dus coulant op ten aanzien van klager.
Wanneer uit nationaal onderzoek volgt dat de overgelegde documenten niet authentiek zijn of vervalst, is het aan klager om aan te tonen op welke punten het nationale onderzoek onjuist is:
‘However, when information is presented which gives strong reasons to question the veracity of an asylum seeker’s submissions, the individual must provide a satisfactory explanation for the alleged discrepancies.’20
Een nalaten hiervan komt de betrouwbaarheid van de claim niet ten goede.21 Bij twijfel over de echtheid van de documenten hangt ten slotte veel af van de kwantiteit en kwaliteit van het andere bewijsmateriaal.22
Verder spelen informatie of rapporten over de situatie in het land waarnaar wordt uitgezet een belangrijke rol bij de beoordeling van de vraag of er substantiële gronden zijn die aan uitzetting in de weg staan vanwege de strijd met artikel 3 EVRM.
Baldinger onderscheidt vier hoofdbronnen van landeninformatie (‘country of origin information’) die het Hof hierbij gebruikt. Het gaat hier achtereenvolgens om (1) samengestelde informatie van lichamen van de VN of de Raad van Europa, (2) door (niet-)Verdragsluitende partijen samengestelde informatie, (3) informatie van internationale mensenrechtenorganisaties (bijvoorbeeld Amnesty International) en (4) informatie van de media en andere bronnen.23 Een hiërarchie binnen deze bronnen ontbreekt.24 Tegelijkertijd vindt het Hof VN-rapporten en rapporten van Staten belangrijke bronnen. De reden is dat Staten vanwege hun diplomatieke missies en hun mogelijkheid om informatie te verzamelen het EHRM relevant materiaal kunnen verschaffen. Dit geldt te meer voor organisaties van de VN. In het bijzonder nu deze organisaties direct toegang hebben tot de autoriteiten van het land. Bovendien hebben zij de mogelijkheid om on the spot inspecties uit te voeren op een manier waar Staten en non-gouvernementele organisaties niet toe in staat zijn. In Sufi en Elmi25 heeft het Hof als volgt overwogen:
‘The Court also recognises that consideration must be given to the presence and reporting capacities of the author of the material in the country in question. In this respect, the Court observes that States (whether the respondent State in a particular case or any other Contracting or non-Contracting State), through their diplomatic missions and their ability to gather information, will often be able to provide material which may be highly relevant to the Court’s assessment of the case before it. It finds that the same consideration must apply, a fortiori, in respect of agencies of the United Nations, particularly given their direct access to the authorities of the country of destination as well as their ability to carry out on-site inspections and assessments in a manner which States and non-governmental organisations may not be able to do.’26
Daarnaast kent het Hof veel waarde toe aan UMHCR rapporten.27 Hiervan was sprake in de zaak Jabari,28 en in een aantal zaken tegen Turkije29 en Rusland.30 In de zaak Charahili overwoog het Hof:
‘(…) the Court must give due weight to the UMHCR’s conclusions as to the applicant’s claim regarding the risk which he would face if he were to be removed to Tunisia. In this connection the Court observes that, unlike the Turkish authorities, the UMHCR interviewed the applicant and tested the credibility of his fears and the veracity of his account of circumstances in his country of origin. Following this interview, it found that the applicant risked being subjected to ill-treatment in his country of origin.’31
In een latere Nederlandse zaak beperkt de regering zich niet tot het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken over de situatie in Afghanistan (in Salah Sheekh beperkte de regering zich tot de ambtsberichten, wat er onder meer toe leidde dat Nederland werd veroordeeld voor een schending van artikel 3 EVRM), maar refereert ook aan een rapport van UMHCR op grond waarvan uitzetting van klager geen probleem zou opleveren.32