Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.3.4.5
5.3.4.5 De zaak Sara Lind Eggertsdóttir/IJsland
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS442539:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EI-112C 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdóttir/IJsland).
EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EHRC 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdóttir/IJsland), ro. 24.
EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EHRC 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdótar/lJsland), r.o. 41.
EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EHRC 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdóttir/IJsland), r.o. 47-55.
De lijn van de zaken Bünisch/Oostenrijk en Brandstetter/Oostenrijk is door het EHRM voortgezet in de zaak van Sara Lind Eggertsdóttir tegen IJsland.1 Sara Lind Eggertsdóttir is op 5 maart 1998 geboren in een ziekenhuis van de Staat. Kort na de geboorte bleek zij lichamelijk en geestelijk ernstig gehandicapt. Een klacht van haar ouders bij de Medical Director of Iceland over de medische behandeling werd verworpen. De ouders voerden namens klaagster een civiele procedure tegen de Staat ter verkrijging van schadevergoeding. Aan de vordering legden zij ten grondslag dat er tijdens de bevalling en direct na de geboorte door medewerkers van het ziekenhuis fouten waren gemaakt. Zij stelden onder andere dat het hersenletsel van klaagster het gevolg was van verkeerd gebruik van een katheter. Het gerecht in eerste aanleg, samengesteld uit een rechter, een kinderarts en een gynaecoloog, hoorde de betrokken ziekenhuismedewerkers als getuigen en won deskundigenadvies in. De vordering werd deels toegewezen.
Namens de Staat werd een rechtsmiddel aangewend bij de Supreme Court, onder overlegging van twee verklaringen van artsen van het ziekenhuis en een begeleidende brief van de directeur van het ziekenhuis, waarin kritiek werd geleverd op de uitspraak in eerste aanleg. Het IJslandse hof besloot ambtshalve een deskundigenadvies in te winnen bij de State Medico-Legal Board (SMLB), waaraan artsen waren verbonden die werkzaam waren in het ziekenhuis. Partijen zijn niet in de gelegenheid gesteld op het voornemen tot dit onderzoek te reageren. Wel werd aan hen gemeld dat het deskundigenonderzoek zou plaatsvinden. De vragen die zij naar voren brachten, werden samen met de vragen van het hof aan de SMLB voorgelegd. De SMLB, die negen leden had, liet het onderzoek volgens een interne procedure verrichten door drie van haar leden. Deze drie leden waren allen werkzaam in het betreffende ziekenhuis. Zij waren niet verbonden aan de afdelingen gynaecologie of kindergeneeskunde. Zij wonnen advies in bij een chirurg, tevens lid van de SMLB, en bij een gynaecoloog die geen lid was van de SMLB. Aan het advies van de SMLB werd niet meegewerkt door de voorzitter van de SMLB, die als Medical Director of Iceland eerder bemoeienis had gehad met de zaak.
De ouders van klaagster hebben in beroep herhaaldelijk bezwaar gemaakt tegen inschakeling van medewerkers van de wederpartij als deskundige. Ook hebben zij de bewijskracht van het deskundigenadvies van de SMLB betwist. Hun bezwaren werden door de nationale rechter verworpen:
`(...) it is the role of the SMLB to provide the courts with opinions on medical matters. The situation in Iceland is such that most experts in the field of medical science are employed at the National and University Hospital. Of the SMLB's nine members four are employed at the hospital, but none of the members taking part in handling this matter is employed at the department of obstetrics and gynaecology, nor at the paediatric hospital Barnaspitali Hringsins, and none of them was involved with the treatment of the respondent's illness, or of her mother. Furthermore none of them is a member of the hospital's highest management, which has taken a stand with respect to this matter in conformity with the opinion of the doctors of the departments of obstetrics and neonatology. It has not been demonstrated that the Board's handling of the case was contrary to the SMLB Act and Regulation No. 192/1942 on the Procedure of the SMLB, or that the Board's resolution was influenced by any alien considerations. The Board's opinion and all other opinions provided in this case will have to be assessed in the light of the positions occupied by those who provide them.'2
Op grond van het advies van de SMLB werd in beroep geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat klaagsters hersenletsel het gevolg was van verkeerd gebruik van een katheter en dat haar toestand ook overigens niet het gevolg was van een fout van een medewerker van het ziekenhuis.
Klacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
Bij het EHRM is namens klaagster aangevoerd dat aan haar geen eerlijk proces bij een onpartijdig gerecht was geboden, in het bijzonder doordat het hof zijn oordeel had gebaseerd op het deskundigenadvies van medewerkers van de wederpartij. Namens klaagster is bij het EHRM bezwaar gemaakt tegen de samenstelling en de procedurele positie en rol van de SMLB in de procedure bij de nationale rechter. IJsland heeft onder andere het verweer gevoerd dat bij de beoordeling van de klacht in aanmerking moest worden genomen dat er in IJsland relatief weinig mensen wonen en dat het daarom moeilijk was deskundigen te vinden die geen banden met het betreffende ziekenhuis hadden. Het EHRM heeft dit verweer verworpen met de overweging dat onjuist is dat de vereiste mate van onpartijdigheid van een gerecht zou kunnen variëren op grond van praktische overwegingen, waarbij vaste rechtspraak is aangehaald:
'The question whether a tribunal is impartial for the purposes of Article 6 § 1 must be determined solely according to the principles laid down in the Court's case-law, namely according to a subjective test, that is on the basis of the personal conviction of a particular judge in a given case, and also according to an objective test, that is ascertaining whether the judge offered guarantees sufficient to exclude any legitimate doubt in this respect.'3
De klacht dat de nationale rechter het deskundigenadvies ten onrechte aan zijn oordeel ten grondslag had gelegd, is gegrond geacht. Volgens het EHRM is in de procedure bij de nationale rechter niet alleen de equality of arms geschonden, maar tevens de onpartijdigheid van de nationale rechter beschadigd.4 Hierna ga ik eerst nader in op het zojuist weergegeven verweer van IJsland en dan op de gegrondheid van de klacht.