Zie bijvoorbeeld: HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691 (NJ 2010, 104) en HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:641.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-12-2022, nr. 21-006932-16
ECLI:NL:GHARL:2022:10343
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-12-2022
- Zaaknummer
21-006932-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Insolventierecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:10343, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑12‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1285
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:806
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2016:4969
Uitspraak 02‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt de zoon van de oud-bestuurder van projectontwikkelaar Eurocommerce tot een gevangenisstraf van achttien maanden. Hij heeft in samenwerking met zijn vader vermogen onttrokken aan de failliete boedels van het Eurocommerce concern en zijn vader. Zo heeft hij de renstal Eurocommerce overgenomen voor een veel te lage koopsom, die hij bovendien ook nog leende van Eurocommerce. Verder heeft hij grote geldbedragen witgewassen.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006932-16
Uitspraak d.d.: 2 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 december 2016 met parketnummer
08-996130-13 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [woonplaats] ( [land] ), [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 februari 2019 (regie), 13 mei 2020 (regie), 8 juni 2022, 15 juni 2022, 24 juni 2022,
en 18 november 2022 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. Felix, naar voren is gebracht.
2. Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft verdachte bij vonnis van 16 december 2016 veroordeeld ter zake van bedrieglijke bankbreuk tot 12 maanden gevangenisstraf.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
3. Procesverloop in hoger beroep
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 16 december 2016 vonnis gewezen. Het openbaar ministerie en verdachte hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft op 7 februari 2017 het dossier van de rechtbank (grotendeels) ontvangen. Op
9 januari 2018 is het dossier gecompleteerd. Aanvankelijk stonden de zaken van verdachte en medeverdachten voor regie gepland op 17 oktober 2018. De toenmalige raadsman van verdachte, mr. F.H.H. Sijbers, heeft in de zaak van verdachte onderzoekswensen ingediend en onder meer verzocht om getuigen te horen.
Op 18 augustus 2018 heeft mr. J.M.R. Vlaar, zich gesteld als advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 8 september 2018 heeft mr. Vlaar een verzoek gericht aan de ProcureurGeneraal bij de Hoge Raad om onderzoek te doen naar de ‘ongewenst te achten samenwerking van de top van banken, de officier van justitie, curatoren en rechters bij de onwettig/onrechtmatig in een faillissement brengen en houden van Eurocommerce B.V.’. Bij het verzoek werd een groot aantal documenten overgelegd, die anoniem in de brievenbus van [medeverdachte 1] . zouden zijn gedeponeerd dan wel afkomstig waren van een klokkenluider op het kantoor van de curatoren. Verder werd aangifte gedaan tegen de officier van justitie, rechters, bankdirecteuren en curatoren.
Omdat voor het openbaar ministerie vrijwel direct duidelijk was dat de inhoud van een groot aantal van de overgelegde documenten niet op waarheid kon berusten, zijn verdachte en medeverdachten aangehouden op verdenking van valsheid in geschrift en is een nieuw opsporingsonderzoek gestart onder de naam Maruoka en zijn verdachte en medeverdachten vervolgd. De overgelegde valse overeenkomsten omvatten mede huur- en gebruiksovereenkomsten met betrekking tot het woonhuis van de ouders van verdachte en een bijbehorend weiland en waren mede gesloten of ondertekend door verdachte. De rechtbank Oost-Brabant heeft verdachte inmiddels voor het opmaken en gebruiken van valse documenten veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur.
Omdat de [onderzoeksnaam 1] ook van invloed was op de onderhavige zaken, is de geplande regiezitting van 17 oktober 2018 uitgesteld tot 6 februari 2019. Op 10 december 2018 hebben mrs. R.E. van Zijl en K.J. Zeegers zich gesteld voor verdachte [medeverdachte 1] .
Op 17 januari 2019 heeft mr. Felix zich gesteld als advocaat van verdachte. Tijdens de zitting van 6 februari 2019 hebben de raadslieden meegedeeld dat zij de onderzoekswensen nog niet konden toelichten omdat zij net de verdediging hadden overgenomen van mr. Vlaar en mr. Sijbers.
Bij tussenarrest van 20 februari 2019 is de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde het horen van de getuigen in de [onderzoeksnaam 1] en in deze zaak te coördineren. De beslissing op de onderzoekswensen van de verdediging is aangehouden.
Tijdens de regiezitting van 13 mei 2020 heeft de verdediging van [medeverdachte 1] . en [verdachte] . onder meer verzocht om 36 getuigen en vier deskundigen te horen. Bij tussenarrest van
27 mei 2020 heeft het hof het verzoek tot het horen van acht getuigen en twee deskundigen toegewezen. Uiteindelijk zijn drie getuigen en de deskundigen gehoord. Vier van de door de verdediging opgegeven getuigen, die voor de [bank 1] zouden hebben gewerkt, bleken onvindbaar. De verdediging heeft afstand gedaan van het horen van de curator. Nadat het onderzoek door de raadsheer-commissaris in december 2021 was afgerond, zijn de zaken voor inhoudelijke behandeling gepland voor vijf dagen in juni 2022.
Op 10 februari 2022 heeft mr. Van Zijl verzocht om vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling nog een regiezitting te plannen teneinde een aantal onderzoekswensen te behandelen waaronder het horen van negen getuigen. Ter ondersteuning van het verzoek zijn een aantal stukken overgelegd. De voorzitter van het hof heeft het verzoek tot het houden van een tussentijdse regiezitting voorafgaand aan de geplande inhoudelijke behandeling afgewezen. Op 31 maart 2022 heeft de raadsvrouw het verzoek herhaald en stukken bijgevoegd die een nieuw licht op de zaak zouden werpen. Het verzoek is opnieuw afgewezen.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling op 8 juni 2022, heeft mr. Van Zijl opnieuw verzocht om 34 getuigen te horen. Mr. Van Kampen heeft zich namens verdachte (als waarnemer voor mr. Felix die op 8 juni 2022 verhinderd was) bij de onderzoekswensen aangesloten. Het betrof grotendeels getuigenverzoeken, die het hof al bij tussenarrest van
27 mei 2020 had afgewezen. Nadat het hof, na beraad, alle verzoeken ter zitting had afgewezen, heeft [medeverdachte 1] . het hof gewraakt.
Op 8 juni 2022 zou verder een aanvang worden gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Hun raadslieden hebben verzocht het onderzoek te schorsen, omdat een inhoudelijke behandeling op dat moment emotioneel te zwaar zou zijn voor medeverdachten. Het hof heeft daarop het onderzoek in de zaken van die medeverdachten geschorst tot 10 juni 2022. Op 15 juni zou een aanvang worden gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaken tegen [medeverdachte 1] . en [verdachte] .
In de avond van 13 juni 2022 hebben de raadslieden van [medeverdachte 1] . het hof per e-mailbericht meegedeeld dat zij hem niet langer bijstonden. Mr. Felix heeft op de zitting van 15 juni 2022 verzocht de zaak van verdachte aan te houden. Hij zou erop hebben gerekend dat hij wat betreft zijn verweer op de voorzienbaarheid van het faillissement kon aansluiten bij het pleidooi van mr. Van Zijl. Uiteindelijk heeft het hof beslist dat de behandeling van de zaak op 24 juni 2022 zou worden voortgezet, zodat de raadsman zijn verweer op de voorzienbaarheid van het faillissement kon voorbereiden.
Op 22 september 2022 zou het onderzoek worden gesloten, maar enkele dagen daarvoor hebben zich nieuwe raadslieden gesteld voor medeverdachten [medeverdachte 1] . en [medeverdachte 3] . Zij hebben op voorhand verzocht het onderzoek te schorsen. Het hof heeft het onderzoek geschorst tot 18 november 2022 om deze aanhoudingsverzoeken te behandelen.
Verzoek tot schorsing van het onderzoek
Ter terechtzitting van 18 november 2022 hebben mr. M.L. van Gessel, raadsman van
[medeverdachte 1] ., en mr. M.M.H. Zuketto, raadsman van [medeverdachte 3] , verzocht het onderzoek van de zaken van hun cliënten te schorsen, zodat zij alsnog de gelegenheid krijgen een inhoudelijk verweer voor te bereiden en te voeren. De raadsman van verdachte heeft, gelet op de samenhang met (met name) de zaak van [medeverdachte 1] . verzocht ook het onderzoek in de zaak van zijn cliënt te schorsen.
Verder heeft de raadsman stukken in het geding gebracht, te weten een brief van
15 november 2022 met als bijlage een brief van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) van 31 oktober 2022, gericht aan de rechtbank Gelderland met kenmerk ‘Motivering beroepschrift’.
De raadsman heeft ter terechtzitting het volgende betoogd (zoals ook in zijn brief van 15 november 2022) – zakelijk weergegeven –:
Voor de beoordeling van de verdenking van faillissementsfraude in het privé-faillissement van [medeverdachte 1] . is de rekeningcourantvordering van Ferdinand Stinger Holding BV (hierna: FSH) op haar bestuurder [medeverdachte 1] . van cruciaal belang. De curator in het privéfaillissement van [medeverdachte 1] ., [curator 1] , betwist ineens die vordering, die tot het faillissement van [medeverdachte 1] . heeft geleid. Dat blijkt uit de overgelegde brief van [bedrijf 1] , waarin namens curator [curator 1] en belastingplichtige [medeverdachte 1] . de opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting en Premies Volksverzekeringen 2009 tot en met 2012 worden betwist. In die brief stelt de accountant onder meer:
Er is een overeenkomst tussen [medeverdachte 1] . en FSH. Dit document is op 3 maart 2021 onder de aandacht van de curator gebracht. Over de authenticiteit van het document is een procedure gevoerd bij de strafrechter waarbij niet is vastgesteld dat het vals is: belastingplichtige is vrijgesproken. De overeenkomst houdt in dat de vennootschap eventuele verliezen op de door belastingplichtige in privé gehouden effectenportefeuille voor haar rekening zal nemen. Dit betekent dat de door belastingplichtige in privé geleden verliezen ten laste van de vennootschap zouden komen. Dit betekent dat de door belastingplichtige in privé geleden verliezen ten laste van de vennootschap zouden komen. Dit resulteert vervolgens in een forse afname van de rekening-courantschuld van belastingplichtige aan de vennootschap. Hierdoor vervalt de basis voor de redenering van de fiscus voor het stellen van een fors deel van de uitdelingen. Volgens opgave van belastingplichtige betreft dit voor het jaar 2009 een bedrag groot € 48 miljoen.
Curator [curator 1] heeft dus in de belastingprocedure expliciet een beroep gedaan op de compensatieafspraak tussen FSH en [medeverdachte 1] ., zoals vastgelegd in de notulen van een vergadering van aandeelhouders van FSH in 2007.
FSH zou de mogelijke verliezen van [medeverdachte 1] . op de effectenportefeuille vergoeden, die [medeverdachte 1] . met het van FSH geleende geld had aangekocht. Die verliezen waren zo omvangrijk dat er nauwelijks een vordering van FSH op [medeverdachte 1] . zou overblijven. En zonder die vordering op [medeverdachte 1] . was er geen aanmerkelijke kans op een faillissement en was het faillissement niet voorzienbaar.
De raadsman heeft verzocht de inhoud van de notulen uit 2007 en het gewijzigde standpunt van de curator te betrekken bij de beoordeling van de tenlastegelegde faillissementsfraude.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht wat door de raadsman is aangedragen, integraal buiten beschouwing te laten. Het heeft geen enkel nieuw inzicht opgeleverd. Hij heeft verder geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek het onderzoek te schorsen.
Oordeel van het hof
In de brief van [bedrijf 1] is gesteld dat de rechtbank [medeverdachte 1] . heeft vrijgesproken van het vervalsen dan wel het gebruikmaken van de notulen van de Bijzondere Vergadering van Aandeelhouders (hierna: BVA) van FSH, gedateerd 16 maart 2007. Het hof neemt aan dat de accountant doelt op de [onderzoeksnaam 2] . Deze vrijspraak betrof echter de notulen van de BVA van [bedrijf 2] van 7 februari 2002 (ECLI:NL:RBOVE:2022:2539).
Dat terzijde dient het hof zich een zelfstandig oordeel te vormen over de authenticiteit van de al eerder (als bijlage 5 bij de brief van mr. Van Zijl van 10 februari 2022) ingebrachte notulen van de BVA van FSH, gedateerd 16 maart 2007. Het hof is van oordeel dat deze notulen valselijk zijn opgemaakt. Dat is als volgt gemotiveerd in het ook vandaag gewezen arrest in de zaak van [medeverdachte 1] . :
In hoger beroep (op 10 februari 2022) is een document overgelegd dat teruggevonden zou zijn in door de FIOD aan verdachte geretourneerde stukken. Het betreft de notulen van een BVA van FSH op 16 maart 2007. De BVA – in de persoon van verdachte – heeft volgens de notulen besloten dat verdachte € 75 miljoen van de vennootschap zal lenen om, op verzoek van de bestuursvoorzitters van [bank 2] en [bank 1] , aandelen [bank 2] , [bank 1] en [bedrijf 3] te kopen. FSH vrijwaart verdachte voor verliezen die geleden kunnen worden en zal verdachte volledig compenseren voor die verliezen en de mogelijke uit de aankoop voortvloeiende belastingclaims. Verder is vastgelegd dat verdachte al begin 2007, vooruitlopend op de vergadering, is gestart met de aankoop van aandelen. [naam 1] , die in 2011 is overleden, zou namens de [bank 3] op de hoogte zijn gesteld van het verzoek van de bestuursvoorzitters en hebben meegedeeld dat de [bank 3] geen voorwaarden zou stellen aan de lening. De verdediging heeft met de notulen een onderzoek van [bedrijf 4] overgelegd, waaruit naar voren komt dat de notulen zijn geprint in de periode ‘halverwege jaren 80 tot heden’.
Het hof gaat ervan uit dat het document niet in 2007 is opgemaakt. Gesuggereerd wordt dat het document tot voor kort in het bezit van de FIOD zou zijn geweest. In het dossier is echter geen enkele vermelding, verklaring of document terug te vinden die/dat het bestaan van de notulen ondersteunt. Ook in de jaarrekeningen van FSH is niet opgenomen dat zij mogelijke verliezen op aandelentransacties zou moeten compenseren. Pas in het 19e faillissementsverslag van 17 juni 2021 wordt voor het eerst melding gemaakt van het bestaan van de notulen. De curator merkt in dat verslag op:
In de afgelopen verslagperiode zond de [curator 2] de curator een BVA-besluit van
FSH d.d. 16 maart 2007 dat voorheen bij de curator niet bekend was. Zakelijk
weergegeven voorzag dit besluit in een volledige vrijwaring van [medeverdachte 1] voor
koersverliezen, verband houdende met de aandelentransacties, waarvoor [medeverdachte 1]
de rekening-courantverplichting aanging. Die koersverliezen werden
werkelijkheid, voor vrijwel het hele pro resto bedrag. Het faillissement van [medeverdachte 1]
is door de curatoren van FSH aangevraagd op (onder meer) deze rekeningcourant
vordering ad € 48.217.221,--. De curator vraagt zich af waarom het allereerste
verweer van [medeverdachte 1] niet heeft geluid, dat hij zijn vordering op FSH op grond van
de vrijwaring in verrekening wenste te brengen met zijn rekening-courantverplichtingen
jegens FSH. Te meer omdat [medeverdachte 1] in eerste aanleg al tot twee keer toe
strafrechtelijk is veroordeeld wegens valsheid in geschrifte is de curator terughoudend.
De aanschaf van aandelen in 2007 past ook niet in de volgende tijdlijn:
Volgens de jaarrekeningen van FSH over 2007, 2008 en 2009 had verdachte eind 2007 een schuld van € 0,8 miljoen aan FSH, eind 2008 een schuld van € 21 miljoen en eind 2009 bedroeg de schuld € 70 miljoen. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte op z’n vroegst in de loop van 2008 is overgegaan tot de aankoop van de aandelen, maar het grootste deel van de aandelen in 2009 heeft aangeschaft. [bank 2] was toen al overgenomen en [bank 1] werd met staatssteun overeind gehouden. Het hof concludeert dat de aandelen om louter speculatieve redenen door verdachte zijn gekocht en dat hij de voor die aankoop benodigde middelen van FSH heeft geleend.
Ook is aangevoerd dat curator [curator 1] inmiddels zou uitgaan van de authenticiteit van de notulen. Uit een door de raadsman overgelegde machtiging van curator [curator 1] blijkt niet meer dan dat de curator [bedrijf 1] heeft gemachtigd om namens hem beroepsprocedures te voeren tegen een aantal opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting, hetgeen ook past bij een gebruikelijke taakuitoefening door een curator. Dat de curator dus van mening is veranderd over de vordering van FSH op [medeverdachte 1] . en de authenticiteit van de notulen, zoals de raadsman stelt, neemt het hof niet op voorhand als vaststaand aan. Daarbij merkt het hof op dat als al uitgegaan zou worden van de echtheid van de notulen, het de voorzienbaarheid van het faillissement niet aantast. In tegendeel: als de banken bekend waren geweest met dit zeer aanzienlijke verlies op aandelen ten laste van FSH, hadden zij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid eerder aan de noodrem getrokken. Daarenboven blijft de aan de [bank 4] afgegeven borgstelling van € 30 miljoen een feit.
Het hof gaat daarom voorbij aan de BVAnotulen uit 2007 en de betekenis die deze zouden hebben voor de aanmerkelijke kans op, en de voorzienbaarheid van het privéfaillissement van [medeverdachte 1] . Het verzoek om het onderzoek te schorsen om aansluiting te houden bij de zaak [medeverdachte 1] . wordt afgewezen. Het hof heeft in die zaak immers vandaag een eindarrest gewezen.
4. De tenlastelegging
De volledige, aangehechte dagvaarding maakt onlosmakelijk deel uit van dit arrest.
Hieronder volgt voor de leesbaarheid van het arrest een vereenvoudigde weergave van de tenlastegelegde feiten.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij:
Feit 1
Al dan niet tezamen met [medeverdachte 1] . en/of andere (rechts)personen vermogen heeft onttrokken aan Eurocommerce Holding BV (hierna: EC Holding), ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers in het faillissement van ECHolding, door de volgende rechtshandelingen:
- verrekenen van een agiostorting van € 38.250.000,-- met een vordering van EC Holding op Eurocommerce Promotie BV/ [bedrijf 5] (hierna respectievelijk: EC Promotie en [bedrijf 5]);- overdragen op 1 december 2011 van de aandelen van [bedrijf 5] aan [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) voor € 7.000.000,--, waarbij de koopsom verschuldigd is gebleven; - sluiten op 1 december 2011 van een leningsovereenkomst waarbij EC Holding
€ 7.000.000,-- leent aan [bedrijf 6] ;- sluiten van een sponsorovereenkomst op 1 december 2011, waarin is overeengekomen dat EC Holding gedurende zeven jaar [bedrijf 5] sponsort voor jaarlijks € 1.000.000,--;
en
- verrekenen van een vordering van [bedrijf 5] op [bedrijf 6] met een agiouitkering van € 5.250.000,-- van [bedrijf 5] aan [bedrijf 6] .
Primair is dit feit tenlastegelegd, waarbij verdachte als leidinggever van EC Holding is aangemerkt, subsidiair is het feit tenlastegelegd in de vorm van medeplegen en meer subsidiair als benadeling van schuldeisers in het faillissement van een derde.
Feit 2
Al dan niet tezamen met [medeverdachte 1] . en/of andere (rechts)personen goederen heeft onttrokken aan het vermogen van [medeverdachte 1] . privé, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers in het faillissement van [medeverdachte 1] . privé, door:- op 23 december 2011 een bedrag van € 600.000,-- over te boeken van [medeverdachte 1] . privé naar de bankrekening van [bedrijf 6] en- op 26 januari 2012 een bedrag van € 1.000.000,-- over te boeken van [medeverdachte 1] . naar [bedrijf 6] ;
Subsidiair is het feit tenlastegelegd als medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk en meer subsidiair als het witwassen van € 600.000,-- en € 1.000.000,--.
Feit 3
Al dan niet tezamen met andere (rechts)personen witwassen van:
- een geldbedrag van € 50.000,--, op 28 november 2011 door [medeverdachte 2] overgemaakt naar de banrekening van verdachte;- een geldbedrag van € 115.000,--, op 7 december 2011 door [medeverdachte 2] overgemaakt naar de bankrekening van verdachte; en- een geldbedrag van € 750.000,--, op 6 maart 2012 door de [stichting] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 6] .
5. Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Onder feit 1 primair is aan verdachte bedrieglijke bankbreuk tenlastegelegd als feitelijke leidinggever van Eurocommerce Holding BV (hierna: EC Holding). Het hof is van oordeel dat alleen [medeverdachte 1] . kan worden aangemerkt als feitelijke leidinggever van EC Holding.
Ten aanzien van de agiouitkering van € 5.250.000,-- zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
6. Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Inleiding
[medeverdachte 2] was tot 12 maart 2019 gehuwd met [medeverdachte 1] . Zij hebben samen twee kinderen, verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 1] . was van 6 maart 1995 tot 7 juni 2012 alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van FSH. De aandelen van FSH zijn sinds 30 november 2006 ondergebracht in de Stichting Administratiekantoor Ferdinand Stinger Holding (hierna: STAK) en gecertificeerd.
[medeverdachte 1] . was gerechtigd tot 50% van de certificaten in de STAK, verdachte en [medeverdachte 3] zijn vanaf 30 november 2006 via een gezamenlijke holding en hun eigen houdstervennootschappen ieder voor 25% gerechtigd tot de certificaten.
[medeverdachte 1] . is voorzitter van het bestuur van de STAK en heeft daarin drie stemmen; zijn beide kinderen hebben daarin ieder één stem.
FSH hield alle aandelen van EC Holding en was van 23 december 2002 tot 7 juni 2012 enig bestuurder van EC Holding.
EC Holding was houdster van alle aandelen van onder meer Eurocommerce Projectontwikkeling BV (hierna: EC Projectontwikkeling), van Eurocommerce Recreatie BV (hierna: EC Recreatie) en EC Promotie.
In EC Promotie werd een springpaardenstal geëxploiteerd, Stal Eurocommerce.
EC Recreatie was houdster van de aandelen van [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7]), eigenaar en exploitant van hotel-restaurant [bedrijf 7] te [plaats] .
[medeverdachte 2] was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8]).
De [stichting] is op 15 december 2010 opgericht. De stichting heeft onder meer ten doel het beheren, bewaren en in stand houden van het vermogen van de familie [naam 2] . De bestuurders van de stichting waren [medeverdachte 1] . en zijn (ex-)echtgenote [medeverdachte 2] .
Verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 6] . [bedrijf 6] heeft op 1 december 2011 de aandelen in EC Promotie gekocht. De naam van EC Promotie is gewijzigd in [bedrijf 5] .
[medeverdachte 3] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13]). Op 6 december 2011 heeft deze vennootschap alle aandelen in [bedrijf 7] van EC Recreatie gekocht.
De kernactiviteit van de EC-groep betrof de ontwikkeling, verhuur en verkoop van kantoorgebouwen. Het EC-concern was destijds één van de grootste vastgoedontwikkelaars in Nederland. Door bij voorkeur langlopende huurovereenkomsten voor de nieuwe kantoren te sluiten, vermeerderde de waarde van de gebouwen aanzienlijk. Zo konden de kantoren met winst aan beleggers worden verkocht. De bouw werd in het algemeen (deels) gefinancierd door middel van kredieten, afgesloten bij een groot aantal banken waaronder de [bank 3] / [bank 5] , de [bank 1] en [bank 4] . Voor zowel de verkoop aan beleggers als voor het verkrijgen van de financieringen was het van cruciaal belang dat de kantoorgebouwen waren verhuurd.
In de nasleep van de kredietcrisis in 2008 tekende zich ook een kentering af in de vastgoedmarkt. De waarden en verhandelbaarheid van commercieel vastgoed daalden de jaren erna dramatisch. Op 1 oktober 2010 zegde [bank 4] de kredietfaciliteit van de
EC-groep op. Feitelijk kwam het erop neer dat EC Holding binnen een jaar het krediet van ruim € 190 miljoen aan [bank 4] moest aflossen. [medeverdachte 1] . moest bovendien privé borg staan voor een deel van de schuld (€ 30 miljoen). Omdat [medeverdachte 1] . de borgstelling in privé aanging, moest medeverdachte [medeverdachte 2] de borg mede ondertekenen.
De kantoorgebouwen van EC Holding werden moeilijker te verhuren en te verkopen en de problemen met de kredietverstrekkers namen toe. Tijdens een bespreking met de banken op 15 november 2011 heeft [medeverdachte 1] . toegeven dat hij kredieten had aangevraagd en gekregen, die gebaseerd waren op door hem vervalste documenten. Sommige overeenkomsten, zoals een overeenkomst met de gemeente [gemeente 1] en een overeenkomst met de Rijksgebouwendienst zouden al in augustus 2007 zijn gesloten. In de maanden daarna volgde de ene na de andere aangifte tegen medeverdachte en de EC-groep. De FGH en de [bank 3] , [bedrijf 9] , de gemeente [gemeente 1] en de Rijksgebouwendienst deden aangifte van valsheid in geschrift.
Het opsporingsonderzoek [onderzoeksnaam 3] is ingesteld naar aanleiding van deze aangiften.
Intussen probeerden de banken de schade te beperken, maar het tij was niet meer te keren. FSH, EC Holding, EC Projectontwikkeling en EC Recreatie zijn met ingang van
12 juli 2012 in staat van faillissement verklaard en medeverdachte [medeverdachte 1] . in privé op
27 november 2012.
De curatoren in de faillissementen stuitten daarna op tal van handelingen en transacties die erop wezen dat [medeverdachte 1] . in 2010 was begonnen om vermogen van de EC-groep en zijn eigen vermogen over te hevelen naar medeverdachten, zodat die vermogensbestanddelen uit het zicht of bereik van de schuldeisers bleven en zij geen verhaal konden halen. Zo verkocht [medeverdachte 1] . de Stal Eurocommerce aan [bedrijf 6] , [bedrijf 7] aan een vennootschap van zijn dochter en werd zijn woonhuis voor één euro overgedragen aan de [stichting] . Medeverdachte [medeverdachte 2] en haar vennootschap ontvingen miljoenen op hun bankrekeningen, die zij vervolgens weer (deels) doorsluisden naar de kinderen of hun vennootschappen. Een groot deel van die transacties is door de curatoren succesvol teruggedraaid op grond van paulianeus handelen. De curatoren hebben naar aanleiding van deze onttrekkingen aangifte gedaan van faillissementsfraude. In het dossier [onderzoeksnaam 4] is onderzoek gedaan naar een aantal van deze transacties.
De ten laste gelegde feiten
In de [onderzoeksnaam 4] is verdachte onder meer tenlastegelegd dat hij bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd, inhoudende dat hij goederen heeft onttrokken aan de boedel van
EC Holding (feit 1) en aan de privéboedel van [medeverdachte 1] . (feit 2).
Juridisch kader
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was bedrieglijke bankbreuk strafbaar gesteld in artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Tot 1 juli 2016 luidde het artikel – voor zover van belang – als volgt:
Als schuldig aan bedrieglijke bankbreuk wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen, hij:
a.
die in staat van faillissement is verklaard, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:
1° hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt;
2° enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
3° ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van zijn schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt.
Het hof stelt voorop dat, volgens vaste jurisprudentie,1.de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende, aan artikel 341 Sr ontleende bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Dit impliceert dat er ten tijde van de tenlastegelegde handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement moet hebben bestaan of dat als gevolg van die handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement is ontstaan (het faillissement moet voorzienbaar zijn).
Bij de op 1 juli 2016 in werking getreden Wet strafbaarstelling faillissementsfraude is de tekst van (onder meer) artikel 341 Sr gewijzigd. Daarbij is aangesloten op het door de Hoge Raad vastgestelde toetsingskader:
‘In een tweetal arresten heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat voor het vervullen van delictsbestanddeel «ter bedrieglijke verkorting» zogenoemd voorwaardelijk opzet volstaat; het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat door de gedraging schuldeisers benadeeld worden in hun verhaalsmogelijkheden (zie Hoge Raad 11 mei 2010, LJN:BL7662 en Hoge Raad 9 februari 2010, NJ 2010, 104). Voorgesteld wordt, mede in het licht van deze jurisprudentiële ontwikkelingen, in de nieuwe formulering van artikel 341 Sr te kiezen voor een andere meer gebruikelijke formulering van het subjectieve bestanddeel – «wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld». Daardoor wordt ook in de wettekst duidelijk tot uitdrukking gebracht dat dit subjectieve bestanddeel tevens voorwaardelijk opzet omvat. Voor beoordeling van dit begeleidend opzet is het moment waarop het strafbare handelen plaatsvindt bepalend (…)’2..
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (zijnde geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid dan die tot uitdrukking wordt gebracht met de in de oudere rechtspraak gebruikte formulering ‘de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’; vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, rov. 5.3.2).
Voorzienbaarheid van het faillissement
Standpunt van het openbaar ministerie
De aanmerkelijke kans op een faillissement van EC Holding begint bij kennis over de vastgoedcrisis in algemene zin. Dat wordt versterkt door het gegeven dat verdachte aandeelhouder was van FSH en jaarlijks inzicht kreeg in de financiële situatie van de vennootschappen. Daaruit kan nog niet de conclusie worden getrokken dat hij op basis van die gegevens het naderende faillissement had kunnen voorzien. Wel kan uit alle handelingen waarbij hij na 15 november 2011 was betrokken, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op een faillissement kende en die ook bewust heeft aanvaard. Hij was betrokken bij een aantal handelingen waarbij het volstrekt helder was dat er geen enkele zakelijke grondslag voor was te bedenken:
- 19 november 2011: overboeking van € 200.000,-- van de [stichting] naar [bedrijf 6] ;
- 28 november 2011: overboeking van € 50.000,-- van [medeverdachte 2] naar verdachte privé;
- 1 december 2011: overdracht van Stal Eurocommerce, met alle bijbehorende rechtshandelingen;
- 7 december 2011: overboeking van € 115.000,-- van [medeverdachte 2] naar verdachte privé;
- 23 december 2011: € 600.000,-- van [medeverdachte 1] . naar [bedrijf 6] ;
- 6 februari 2012: € 1.000.000,-- van [medeverdachte 1] . naar [bedrijf 6] ;
- 6 maart 2012 € 750.000,-- van de [stichting] naar [bedrijf 6] .
De advocaatgeneraal onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat aan de overboeking van € 600.000,-- geen koopovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Feitelijk zegt de rechtbank: die documenten zijn vals. Dat geldt ook voor de sponsorovereenkomst van
€ 1.000.000,--. De handelingen die vervolgens zijn verricht, kunnen niet geïsoleerd worden beschouwd. Uit het samenstel van deze handelingen kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte de reële, nietonwaarschijnlijke mogelijkheid van een faillissement heeft onderkend en die bewust heeft aanvaard.
Er dient dus een bewezenverklaring te volgen van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van bedrieglijke bankbreuk ten aanzien van de Stal Eurocommerce, alsmede van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde (de verrekening van een bedrag van € 5.250.000,--) en van het onder 2 en 3 primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte het faillissement van EC Holding niet kon voorzien. Verdachte was voor informatie over EC Holding afhankelijk van zijn vader en via zijn vader kwam dergelijke informatie zeker niet tot hem. Zijn vader was en is er nog steeds van overtuigd dat EC Holding te redden was geweest en dat hij is kapotgemaakt door de banken. Dit heeft hij altijd uitgedragen, ook naar zijn familie. Pas toen aan EC Holding surseance van betaling was verleend, werd het duidelijk dat er mogelijk iets aan de hand was. Zijn positie als aandeelhouder stelde feitelijk niet zoveel voor, hij had maar één stem, zijn vader had er drie. Zelfs als verdachte zich in de jaarstukken had verdiept, was er nog geen reden tot zorg. Het jaarverslag 2011 vermeldt een resultaat over 2010 van € 21,5 miljoen. Verder staat in de jaarstukken dat EC Holding in de loop van 2011 herstel verwachtte. Het openbaar ministerie heeft naar voren gebracht dat het [bankkrediet] onterecht onder de langlopende schulden is opgenomen, maar hoe had verdachte dat moeten weten?
En wat de algemene kennis van de vastgoedmarkt betreft: zelfs als verdachte die kennis had opgedaan, dan had dit nog niet tot grote zorgen geleid. Begin 2011 was al herstel te zien en de verwachting was dat dit door zou zetten. Bovendien is het gegeven dat verdachte iets zou kunnen weten onvoldoende om voorwaardelijk opzet aan te nemen.
De brief van 26 oktober 2011 die [medeverdachte 1] . aan de [bank 4] schreef is ook als bewijs opgevoerd. In de brief stelt [medeverdachte 1] . dat de aandeelhouders het volstrekt oneens zijn met de wijze waarop in oktober 2010 de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen. Maar het verwijzen naar beperkte beslissingsbevoegdheid is een bekende onderhandelingstechniek.
Daar kan niet uit worden afgeleid dat zijn zoon betrokken was bij de onderhandelingen.
Bij het bewezen verklaren van bedrieglijke bankbreuk dienen twee bestanddelen onafhankelijk van elkaar te worden beoordeeld: is bewust de aanmerkelijke kans op een faillissement aanvaard en is er sprake van onttrekking dan wel vervreemding ver beneden de waarde van het desbetreffende goed. Het openbaar ministerie stelt dat de transactie op zichzelf zodanig bevreemdend zou zijn, dat hieruit het vermoeden zou moeten ontstaan dat een faillissement aanstaande was. Die redenering gaat niet op. Dan zou immers iedere onttrekking automatisch faillissementsfraude opleveren. Het bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers’ is een aanvullend vereiste, waarbij sprake moet zijn van voorwaardelijk opzet op benadeling van de schuldeisers.
De transacties, zoals de jaarlijkse sponsoring van € 200.000,--, gaven geen aanleiding tot argwaan. Er was rijkdom in overvloed. Zolang je je Ferrari-collectie niet hoeft te verkopen en je superjacht kan blijven varen is het moeilijk voor te stellen dat een faillissement in aantocht zou zijn. Tegen die achtergrond moeten de transacties bekeken worden en niet met de ‘benefit of hindsight’. Een bijdrage van € 200.000,-- aan het bedrijf van zijn zoon was relatief gezien dus ook geen bijzondere transactie. In datzelfde licht moet ook de aankoop van het paard Singapore worden gezien. Zelfs als er teveel voor Singapore zou zijn betaald, dan nog is dat in een vader-zoonrelatie niet heel bijzonder. Verdachte had geen enkele reden om zijn vader te wantrouwen en te onderzoeken hoe diens vermogen in elkaar stak.
Er is dus geen bewijs dat verdachte op het moment van aankoop van de stal bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat EC Holding failliet zou gaan.
Het privéfaillissement van [medeverdachte 1] . was nog minder voorzienbaar. Zo het al slecht ging met het bedrijf, dan was dat niet af te zien aan het leven van [medeverdachte 1] . Natuurlijk zou een zoon, die zijn vader wantrouwde in de jaarrekening hebben kunnen zien dat zijn vader een miljoenenschuld aan het bedrijf had. Maar in de jaarrekening 2010 stond ook dat de onderneming een eigen vermogen had van meer dan € 230 miljoen en zijn vader had 50% van de aandelen. Er wordt steeds gesteld dat de aandelen van EC Holding waardeloos waren, maar dat is met de kennis achteraf. Verdachte had geen enkele reden om te twijfelen aan het privévermogen van zijn vader. Verder wordt er gesuggereerd dat de overboeking van € 600.000,-- pas later is bestempeld als het aankoopbedrag van het paard Singapore . Maar een discussie daarover dient geen enkel redelijk doel. Ook hier geldt dat de onttrekkingshandeling niet het bewijs is van het voorzien van het faillissement. En zelfs als de betaling pas later schriftelijk is vastgelegd, zegt dat nog niets over de wetenschap van verdachte op het moment van de boeking. Er is dus geen bewijs dat verdachte op het moment van ontvangst van het geld bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 1] . failliet zou gaan.
Oordeel van het hof
Het hof wil wel aannemen dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat door EC Holding/FSH financieringen waren verkregen op grond van valse stukken. [medeverdachte 1] . was voor het opmaken en het gebruik van die stukken verantwoordelijk. Maar ook zonder kennis van deze frauduleuze praktijken was het duidelijk dat EC Holding/FSH in zwaar weer verkeerde en dat rekening moest worden gehouden met een faillissement. Verdachte hield 25 procent van de certificaten van de STAK en was stemgerechtigd. Bovendien waren verdachte en zijn zus [medeverdachte 3] beoogd erfgenamen/opvolgers van het bedrijf. De jaarrekeningen van de STAK werden mede door verdachte goedgekeurd. Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de gang van zaken bij EC Holding en vertrouwde op het oordeel van zijn vader. De verdediging heeft gesteld dat ‘zelfs als cliënt zich wel in de stukken had verdiept, dan gaven die stukken overigens geen specifieke aanleiding tot zorgen’ (punt 24 van de pleitnota). Dit vormt het steeds terugkerende verweer van de gezinsleden van [medeverdachte 1] .: we wisten niets, we tekenden alles zonder ons in details te verdiepen en vertrouwden onze vader/echtgenoot. Noch daargelaten dat de medeeigendom van een middelgroot bedrijf als Eurocommerce met tientallen medewerkers ook verantwoordelijkheid met zich brengt, acht het hof die verklaringen ongeloofwaardig. Niet betwist is dat verdachte de beschikking kreeg over de jaarrekeningen, bij de vergaderingen aanwezig was en de jaarrekeningen goedkeurde.
De jaarrekening 2009 van FSH vermeldde al dat de beleggingsmarkt nagenoeg tot stilstand was gekomen. In 2009 is maar één gebouw verkocht. Die omzet was nauwelijks voldoende om de jaarlijkse bedrijfskosten te dekken. Rente en aflossingen over de kredieten zijn dan nog niet betaald, terwijl die kredieten een bedrag van bijna € 700 miljoen beliepen. De negatieve kasstroom dat jaar was ruim € 160 miljoen.
De verwachtingen van verdachte over de ontwikkelingen waren positief, zo heeft de verdediging aangegeven: ‘Zelfs als verdachte kennis had gehad van de vastgoedmarkt, dan had hij geen grote zorgen gehad’. Ook die stelling acht het hof niet houdbaar. Algemeen bekend mag worden verondersteld dat de vastgoedmarkt in 2009 en 2010 in een ernstige crisis verkeerde. Het is niet voorstelbaar dat iemand die voor 25% eigenaar is van één van de grootste projectontwikkelaars van Nederland, geen belangstelling voor, of kennis zou hebben van de ontwikkelingen in de vastgoedmarkt. De rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak van 5 maart 2014 overwogen:
Overigens is het volstrekt onaannemelijk dat [verdachte] . zich niet interesseerde voor de
bedrijfsactiviteiten van de Eurocommerce Groep. Hij participeerde immers via [bedrijf 6]
in 7 vastgoedprojecten van de Eurocommerce Groep. Het hof sluit zich hierbij aan en merkt daarbij nog op dat zich in het dossier brieven bevinden van 12 en 16 mei 2011 waarbij deze participaties door [medeverdachte 1] . namens Eurocommerce worden afgekocht.
Verdachte heeft zelf over de vergaderingen van de STAK verklaard: ‘Als het zo uitkwam en als het nodig was, dan kwamen mijn vader, mijn zus en ik bij elkaar om de gang van zaken bij Eurocommerce te bespreken’.
In december 2010 is aangevangen met het overhevelen van vermogen door allerlei overeenkomsten op te maken en geldbedragen over te maken naar rekeningen van verdachte, zijn moeder en zijn zus of hun vennootschappen. Een paar voorbeelden daarvan zijn:
In december 2010 wordt de [stichting] opgericht. De echtelijke woning wordt die maand overgedragen aan deze stichting voor € 1,--. Hoewel het hof geen waarde hecht aan (de datering van) een groot aantal beweerdelijk door de familie [naam 2] gevoerde correspondentie en verslagen, kent het hof wel waarde toe aan de verklaring van verdachte in het opsporingsverzoek dat binnen de familie is gesproken over het onderbrengen van de woning in de [stichting] . In de oprichtingsakte van de stichting worden verdachte en zijn zus [medeverdachte 3] genoemd als bestuursleden voor het geval hun ouders niet langer hun bestuursfunctie kunnen uitoefenen. In december 2011 en januari 2012 stort [medeverdachte 1] . uit zijn privévermogen € 4,5 miljoen op de bankrekening van de [stichting] onder respectievelijk de omschrijving ‘overboeking’ en ‘overboeking conform verzoek’.
In januari 2011 maakt EC Holding € 2.050.000,-- over aan [bedrijf 8] onder de omschrijving ‘overboeking’. Op 23 december 2011 maakt [medeverdachte 1] . € 600.000,-- over naar [bedrijf 6] en op 31 december 2012 nog eens € 1.000.000,-- onder de vermelding ‘jaarsponsoring Eurocommerce’.
In een zeer kort tijdsbestek heeft zowel verdachte als [medeverdachte 3] kennelijk besloten bedrijfsonderdelen van het ECconcern te willen overnemen. De aandelen van hotelrestaurant [bedrijf 7] zijn op 6 december 2011 overgedragen aan [medeverdachte 3] Beheer. De aandelen van EC Promotie (de Stal Eurocommerce) zijn op 1 december 2011 overgedragen aan [bedrijf 6] .
Daar zou allang binnen het gezin over worden gepraat. In het dossier is echter geen enkele onderbouwing voor die stelling aangetroffen. Er zijn geen eerdere adviesrapporten, memo’s van de accountant, taxatierapporten, waardebepalingen of andere documenten – opgemaakt door derden – gevonden, waaruit zou kunnen blijken dat er onderhandelingen gaande waren. Beide ouders hebben verklaard dat zij er niet zo voor waren dat hun kinderen de aandelen zouden overnemen, omdat de bedrijven verlieslatend waren. Juist dan verwacht je dat er een gedegen financiële onderbouwing van de waarde wordt opgemaakt om te voorkomen dat de kinderen opgezadeld worden met grote financiële problemen. In beide gevallen is echter de overnameprijs in overleg door de betrokken partijen vastgesteld.
Het heeft er alle schijn van dat de aandelen in alle haast zijn overgedragen om aan beslag en uitwinning te ontkomen. De FIOD heeft vastgesteld dat tot het moment van de eerste overboeking door [medeverdachte 2] aan de [stichting] er géén sprake is geweest van het verstrekken van gelden aan [medeverdachte 3] en verdachte. Het was kortom niet gebruikelijk om liquide middelen aan de kinderen te verstrekken.
Om de overboekingen naar de gezinsleden te kunnen verklaren, zijn allerlei overeenkomsten opgesteld, die een ogenschijnlijk zakelijke reden ten grondslag legden aan de betalingen.
Zo is een aantal betalingen voortgevloeid uit een overeenkomst Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden die zou zijn opgemaakt op 28 september 2009 en die als betrokken partij mede is ondertekend door verdachte.
Het hof heeft bij arresten van vandaag in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] . en [medeverdachte 2] overwogen dat deze overeenkomsten valselijk zijn opgemaakt. Dat heeft het hof bij de overeenkomst Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden onder meer afgeleid uit het feit dat [medeverdachte 1] . na september 2009 met een adviseur over het huwelijksvermogensregime heeft gesproken zonder van het bestaan van de overeenkomst melding te maken. Verder valt op dat veel overboekingen zijn gedaan zonder omschrijving of met een weinig zeggende omschrijving zoals ‘overboeking op verzoek’. Het hof leidt uit de medeondertekening door verdachte en zijn aanwezigheid bij de gesprekken over EC Holding en de [stichting] af dat de gezinsleden intensief overleg en contact hebben gehad over de financiële problemen en de mogelijkheden om als gezin nog zoveel mogelijk vermogen veilig te stellen.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang gezien, is het hof van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode de aanmerkelijke kans op een faillissement van EC Holding heeft voorzien en bewust heeft aanvaard.
Feit 1
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de Stal Eurocommerce om niet is vervreemd. Dat is effectief het resultaat van de onder feit 1A omschreven rechtshandelingen. De rechtbank heeft overwogen dat de constructie van rechtshandelingen bedoeld was om de Stal Eurocommerce over te dragen met gesloten beurzen, dus om niet. De rechtbank is verder uitgebreid ingegaan op de waarderingsgrondslag van de stal en de paarden, maar dat is niet relevant bij een vervreemding om niet. [verdachte] . had geen geld om de Stal Eurocommerce te betalen. De koopsom had evengoed op € 14.000.000,-- gesteld kunnen worden. Dan was er ook € 14 miljoen geleend en een sponsorovereenkomst gesloten voor zeven jaarlijkse termijnen van € 2 miljoen. Het resultaat was hetzelfde geweest en er was nauwelijks discussie geweest over de waarde. In ieder geval wordt niet betwist dat de stal enige waarde had. Primair is het standpunt dat sprake is van een vervreemding om niet. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de Stal Eurocommerce niet beneden de waarde is verkocht. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft in het vonnis tegen [medeverdachte 1] . overwogen dat de Stal Eurocommerce geen serieus te nemen onderneming was omdat er jaarlijks miljoenenverlies werd geleden. Maar de stal was een topsportonderneming en dan is structurele verlieslatendheid niet vreemd. Internationaal opererende sportclubs moeten het hebben van geldschieters, jaarlijkse sponsorbedragen van meer dan € 5 miljoen zijn dan niet vreemd. Bij de internationale paardensport lopen voor het ECconcern veel potentiële stakeholders rond.
[medeverdachte 1] . wilde niet acuut met de sponsoring stoppen, maar wilde wel dat de operationele verliezen niet meer op de resultaten van Eurocommerce zouden drukken. De beslissing dat de Stal Eurocommerce niet ontmanteld zou worden lag bij [medeverdachte 1] ., niet bij verdachte. Eurocommerce ging van € 3 miljoen kosten naar € 1 miljoen en behield door het sponsorcontract de promotievoordelen van een topsportstal.
Het betekende voor verdachte wel dat hij een lopende onderneming moest overnemen met alle bijbehorende rechten en verplichtingen. Verdachte had er geen enkele invloed op dat [medeverdachte 1] . niet de activa of losse paarden wilde verkopen maar alleen de hele onderneming.
De rechtbank heeft alle rechtshandelingen (de agiostorting, verkoop, lening en sponsorovereenkomst) in samenhang beoordeeld. De feiten verzetten zich daar echter tegen. Verdachte was namelijk niet bij alle rechtshandelingen betrokken en niet alle rechtshandelingen waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Verdachte had geen hand in de omzetting van de EC Holdinglening in agioreserve. [medeverdachte 1] . was als bestuurder van EC Holding de enige die hierover kon beslissen.
Ieder voor zich had elke rechtshandeling een zelfstandige economische ratio:
de schuld aan EC Holding kon niet worden geïnd. Dat de bedragen als lening te boek stonden was feitelijk niet reëel. De verkoop van de stal zorgde ervoor dat EC Holding een verliesgevende branchevreemde activiteit kon afstoten. De sponsorovereenkomst zorgde ervoor dat Eurocommerce naar de buitenwereld toe nog steeds een prestigieuze springstal had.
Verdachte had het voornemen om de exploitatie aan te passen zodat er een beter ondernemingsresultaat kon worden bereikt. Om de Stal Eurocommerce minder afhankelijk te maken van de sponsor, moest er wel een hoop gebeuren. En dat deed verdachte voor eigen rekening en risico.
De stal is niet, zoals het openbaar ministerie stelt, om niet vervreemd. Er moest immers rente over de lening worden betaald en die werd niet door de sponsorovereenkomst afgedekt. Een verkoop met ‘gesloten beurzen’ is niet hetzelfde als een verkoop om niet. De koopsom wordt verrekend, maar dat betekent niet dat de Stal Eurocommerce geen waarde had. Van een vervreemding om niet is dus geen sprake en dus ook niet van onttrekking aan de boedel.
Onttrekking leidt slechts tot benadeling van de schuldeisers als de stal klaarblijkelijk beneden de waarde is vervreemd. Dat is niet het geval. De discussie over de waarde van de activa van de onderneming richt zich op de waardering van het vastgoed en de voorraad paarden. Verdachte en zijn vader hebben zelf een schatting van de waarde van de paarden gemaakt en kwamen daarbij uit op ruwweg € 4,5 miljoen. Het vastgoed en de roerende zaken werden gewaardeerd op € 2,5 miljoen, zodat de koopsom op € 7.000.000,-- uitkwam. Na kritiek van de curatoren en de [bank 3] op de waarde van de paarden, zijn de paarden getaxeerd door beëdigd taxateurs [taxateur 1] en [taxateur 2] . Zij kwamen uit op een waarde van ongeveer € 4,7 miljoen. Dat bevestigt de waardering door verdachte en zijn vader. De rechtbank heeft haar eigen taxatie daarvoor in de plaats gesteld, omdat verdachte onjuiste of onvoldoende informatie aan de taxateurs zou hebben verstrekt en een aantal paarden voor veel hogere prijzen is verkocht. De rechtbank ging daarbij uit van de onderliggende premisse dat grote waardestijgingen in korte tijd niet mogelijk zijn.
In hoger beroep is deskundige Hendrix gehoord. Hij heeft verklaard dat de waarde van een sportpaard sterk kan fluctueren. De uitslag van een internationaal concours kan de waarde opeens beïnvloeden. Het ontstaan van een blessure kan de waarde van een paard ook zeer sterk beïnvloeden. De taxateur stelt zelf dat de verkoopprijs geen element is om rekening mee te houden, de rechtbank doet precies andersom. Daaruit blijkt wel dat de rechtbank de paardenwereld niet helemaal of helemaal niet begrijpt. Het is geen juiste vergelijking om de waarde bij de overname in december 2011 af te meten aan de verkopen in een periode tot 3 jaar daarna. Ook wordt buiten beschouwing gelaten dat het een sportstal was waarbij paarden werden opgeleid en getraind en dat is een waardetoevoegend element.
Dat verdachte de taxateurs zou hebben misleid door onjuiste informatie te verschaffen wordt weersproken door het dossier. [taxateur 1] heeft zelf aangegeven dat hij alle informatie had gekregen die hij nodig had om tot een goede taxatie te komen. Hij heeft verklaard dat hij de aankoop- en verkoopprijzen van de paarden ook helemaal niet wilde weten, omdat hij altijd naar de situatie op dat moment kijkt. [taxateur 1] is wat betreft de gezondheid van de paarden uitgegaan van de veterinaire rapporten en niet, zoals de rechtbank heeft aangenomen, van de door verdachte aangeleverde lijsten.
De boekwaarde van de paarden kan ook niet als leidraad voor de waarde van de paarden worden genomen. Die boekwaarde is namelijk gebaseerd op de historische aankoopwaarde.
Bij vergelijking van de boekwaarde en de verkoopprijs van de paarden (opmerking hof: de raadsman heeft een overzicht van de vergelijking in de pleitnota opgenomen), kan moeilijk worden volgehouden dat de boekwaarde representatief is voor de te verwachten verkoopprijs van de paardenvoorraad.
NVM-taxateur [taxateur 3] , bemiddelaar in professioneel en particulier paardenvastgoed, heeft het vastgoed getaxeerd op afgerond € 3 miljoen. Daar zat de schatting van [verdachte] dus dichtbij. Overigens is het vastgoed uiteindelijk op een tweede veiling verkocht voor
€ 1.900.000,--. De conclusie is dat de schatting van verdachte redelijk was.
Bij de prijsbepaling van de onderneming moet ook rekening gehouden worden met de kosten die met beëindiging van de bedrijfsactiviteiten gepaard gaan. Gezien de omvang van de onderneming is het niet onredelijk rekening te houden met minstens een derde van de jaarlijkse operationele kosten (€ 3 miljoen).
De waarde van de stal wordt ondersteund door uitgebreide taxaties. Het openbaar ministerie houdt vol dat de waarde te laag is, maar komt niet met een door deskundigen onderbouwde stelling over wat de waarde van Stal Eurocommerce dan wel zou zijn. Als we uitgaan van alle taxaties, € 4,5 miljoen voor de paarden, € 3 miljoen voor het vastgoed en € 0,3 miljoen voor de roerende zaken) dan is de koopsom van € 7.000.000,-- een redelijke prijs.
De wet vereist voor strafbaarheid dat een goed ‘klaarblijkelijk’ beneden de waarde moet zijn vervreemd. Beoogd is kennelijk om alleen evidente gevallen strafbaar te maken. De prijs van Stal Eurocommerce is in ieder geval niet zodanig afwijkend dat het ‘klaarblijkelijk’ beneden de waarde is.
Verdachte had bovendien geen (voorwaardelijk) opzet op benadeling van de schuldeisers. Hij werkte praktisch zijn hele leven al in de stal en wilde de stal graag zelf op een winstgevende wijze exploiteren. Dat Eurocommerce niets meer zou hebben aan sponsoractiviteiten en dat daarom gekeken zou moeten worden naar de opbrengst als Stal Eurocommerce geheel opgedoekt zou worden, was toen verdachte de stal kocht helemaal geen optie.
Verdachte wilde de stal exploiteren en vanuit dat perspectief heeft hij de prijs bepaald en rekening gehouden met eventuele verliezen op kortere termijn.
Verder is verdachte tenlastegelegd dat hij de agio-uitkering van € 5.250.000,-- heeft onttrokken aan het faillissement van EC Holding. [bedrijf 5] is nooit gefailleerd, een onttrekking aan [bedrijf 5] is op zichzelf dan ook geen faillissementsfraude.
De boedel als aandeelhouder van [bedrijf 5] heeft geen nadeel ondervonden van deze transactie. Door de herleefde rekening-courantvordering van € 38,25 miljoen is het evident dat de aandelen van [bedrijf 5] feitelijk waardeloos waren.
Volgens het openbaar ministerie heeft de boedel van EC Holding inmiddels een herleefde vordering op [bedrijf 5] van € 38,25 miljoen. Door de agio-uitkering van [bedrijf 5] aan [bedrijf 6] kon dat bedrag niet meer worden uitgekeerd aan EC Holding, waardoor de schuldeisers van EC Holding benadeeld zouden zijn.
Namens verdachte is aangevoerd dat een onttrekking uit [bedrijf 5] geen onttrekking uit EC Holding betekent. Een vordering op [bedrijf 5] is niet zonder meer een vordering van EC Holding. Voor het gemak worden de activa van [bedrijf 5] tot de boedel van EC Holding gerekend. De strafbepalingen van artikel 341 en artikel 344 Sr zijn specifiek: het gaat om enig goed aan de boedel onttrekken. En dat is dus niet gebeurd. Deze strafbepalingen zijn niet bedoeld voor deze eventuele vormen van middellijke benadeling.
Hier gaat het hoogstens om een goed dat is onttrokken aan een schuldenaar van de boedel, waardoor die schuldenaar mogelijk beperkt is in zijn afbetalingsmogelijkheden van de schuld.
In de variant van artikel 344 Sr wordt naast de onttrekking nog gesproken over het aannemen van een betaling van een niet-opeisbare schuld of van een opeisbare schuld, wetende dat het faillissement van de schuldenaar is aangevraagd. Ook daarvan is geen sprake. De bedoelde schuldenaar is [bedrijf 5] en die vennootschap is niet failliet.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, als het hof van oordeel is dat er wel sprake is van onttrekking uit een failliete boedel, dat dan niet gesproken kan worden van bedrieglijke bankbreuk omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op benadeling van de schuldeisers van EC Holding. Verdachte maakte geen onderscheid tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . Er was al een voornemen om de twee vennootschappen te fuseren. Uit het dossier komt ook naar voren dat rekeningen van de ene vennootschap door de andere werden betaald. Voor verdachte was er geen verschil. Hij had de scheiding van de vennootschappen niet goed in het vizier. Er werd ook maar één bankrekening gebruikt.
Nadat in augustus 2012 de curatoren de verkoopovereenkomsten van de aandelen vernietigden, kwam verdachte in een storm van procedures terecht. Beslagleggingen, paulianaprocedures, kortgedingen. En verdachte moest al die procedures voeren. Midden in die storm werd de jaarrekening opgemaakt. Hij vertrouwde op zijn boekhouders en accountant. Hij heeft het advies van zijn accountant gevolg om een agio-uitkering te doen. Het is zeer onaannemelijk dat hij dat zelf heeft verzonnen.
Verdachte was helemaal niet bezig met het onderscheid tussen de vennootschappen. Dat maakt dat hij niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat schuldeisers zouden worden benadeeld.
Oordeel van het hof
Op 1 december 2011 zijn vier rechtshandelingen verricht:
1. EC Promotie en EC Holding sluiten een overeenkomst waarin wordt overeengekomen dat een vordering van EC Holding op EC Promotie van € 38.250.000,- ter finale kwijting wordt verrekend met een (agio)storting door EC Holding ter grootte van datzelfde bedrag op de door haar gehouden aandelen in EC Promotie;
2. EC Holding draagt haar aandelen in EC Promotie over aan [bedrijf 6] voor een bedrag van € 7.000.000,. Tevens wordt bepaald dat [bedrijf 6] de koopsom van € 7.000.000,-- bij wijze van geldlening schuldig blijft aan EC Holding;
3. [bedrijf 6] en EC Holding sluiten een geldleningsovereenkomst waarin wordt overeengekomen dat EC Holding een bedrag van € 7.000.000,- leent aan [bedrijf 6] , welk bedrag [bedrijf 6] in zeven jaarlijkse termijnen van € 1.000.000,- zal aflossen, te beginnen op 1 december 2012;
4. [bedrijf 5] en EC Holding sluiten een sponsorovereenkomst waarin wordt overeengekomen dat EC Holding vanaf 1 december 2012 gedurende zeven jaren jaarlijks, voor het eerst op 1 december 2012, een bedrag van € 1.000.000,-- betaalt aan [bedrijf 5] voor sponsoractiviteiten.
De vordering van € 38.250.000,-- op EC Promotie was door EC Holding tot zekerheid
voor nakoming van haar schulden verpand aan de [bank 3] . Door de agiostorting is de schuld van EC Promotie aan EC Holding omgezet in eigen vermogen van EC Promotie.
Het feitelijke gevolg van deze overeenkomsten is ook dat verdachte door middel van [bedrijf 6] Stal Eurocommerce van EC Holding overneemt voor een bedrag van € 7 miljoen. [bedrijf 6] hoeft de koopsom niet te betalen, maar leent het geld van EC Holding. De aflossingen vinden plaats in zeven jaarlijkse termijnen van € 1 miljoen. Ook die hoeft [bedrijf 6] niet te betalen, maar kan zij verrekenen met het van EC Holding te ontvangen sponsorgeld. Voor het pandrecht van de [bank 3] betekent dit onder meer dat de vordering van EC Holding van € 38.250.000,-- op [bedrijf 5] werd vervangen door een vordering van EC Holding op [bedrijf 6] van € 7.000.000,--. Bovendien was tussen EC Holding en [bedrijf 6] overeengekomen dat EC Holding voor ditzelfde bedrag Stal Eurocommerce zou sponsoren zodat [bedrijf 6] de te betalen koopsom kon verrekenen met te ontvangen sponsorbijdragen. Deze handelingen benadeelden niet alleen de [bank 3] als houder van het pandrecht, maar zij leidden ook tot onttrekking van vermogen aan de boedel van EC Holding in de vorm van het vervreemden beneden de waarde van vermogensbestanddelen. Dat wordt hieronder verder uiteengezet.
Met betrekking tot de zoeven bedoelde vier rechtshandelingen kan het volgende worden vastgesteld:
- -
De waarde van de aandelen (€ 7.000.000,-) is (veel) te laag;
- -
De waardering van de door [bedrijf 6] aan EC Holding te leveren tegenprestatie (€ 1.000.000,- per jaar) is veel te hoog en vanuit EC Holding bezien volstrekt onzakelijk.
Elk van deze omstandigheden rechtvaardigt de conclusie dat daardoor sprake is van benadeling van schuldeisers.
Verdachte heeft over deze transacties verklaard dat de sponsorovereenkomst en de geldleningovereenkomst niet met elkaar in verband staan. Gelet op overeenkomsten in de betalingsdatum, het bedrag en de datum van het sluiten van de overeenkomsten, acht het hof deze verklaring niet geloofwaardig. De verdediging heeft ook aangevoerd dat verdachte niet bij de totstandkoming van al deze overeenkomsten betrokken was. Dat is in tegenspraak met de verklaring van verdachte bij de rechtbank in eerste aanleg: “Het staat inderdaad niet ter discussie dat ik betrokken ben bij de rechtshandelingen die zien op de overname van de stal”. De overeenkomsten zijn overigens ook door hem getekend.
De verdediging heeft verder betoogd dat de transacties wel degelijk een zakelijk belang van Eurocommerce diende. Zo zou EC Holding niet meer hoeven bij te springen om de jaarlijkse verliezen die € 2 tot 3 miljoen bedroegen te compenseren. Het hof is van oordeel dat EC Holding geen enkel zakelijk belang bij de transacties heeft gehad. Tegenover het wegvallen van de verliezen stond allereerst een jaarlijkse sponsoring van € 1.000.000,-- en ten gevolge van de transacties deed EC Holding in feite afstand van de mogelijkheid om de werkelijke waarde van [bedrijf 5] aan haar of haar schuldeisers ten goede te laten komen.
Het hof merkt op dat de waarde van een bedrijf zo hoog is als de hoogste van de directe of de indirecte opbrengstwaarde. Daarbij is de indirecte opbrengstwaarde de waarde ‘going concern’ en de directe opbrengstwaarde de liquidatiewaarde. Over de waarde going concern kan het hof kort zijn. Stal Eurocommerce was al jaren verlieslatend en kon in feite alleen door financiële steun van EC Holding op de been blijven. Het hof zal om die reden de directe opbrengstwaarde van EC Promotie/ [bedrijf 5] beoordelen.
Daarbij is met name van belang de waarde van de paarden, het vastgoed en de roerende zaken. Het hof zal beoordelen of de door partijen daaraan toegekende waarde correct is.
De waarde van de stal, de paarden
De verdediging heeft aangevoerd dat de paarden per 1 december 2011 op ongeveer € 4,7 miljoen zijn getaxeerd en dat dit bedrag aardig overeenkomt met de door partijen geschatte waarde van € 4,5 miljoen.
De taxateurs [taxateur 2] en [taxateur 1] hebben de volgende taxatierapporten uitgebracht:
- -
Op 25 september 2012 hebben zij 65 paarden getaxeerd voor een gezamenlijke waarde van € 4.247.500,--;
- -
Op 22 november 2012 hebben zij nog eens vijftien paarden getaxeerd op een gezamenlijke waarde van € 320.750,--;
- -
Voor Singapore is bij brief een aparte waardebepaling afgegeven op 14 januari 2013. De waarde van Singapore op 1 december 2011 bedroeg € 100.000,--; en
- -
Op 20 februari 2013 is een taxatie van 26 paarden afgegeven met een gezamenlijke waarde van € 115.450,--.
De totale waarde, van 107 paarden, bedroeg volgens de taxatierapporten van [taxateur 2] en [taxateur 1] per 1 december 2011 € 4.783.700,--.
Op 31 december 2011 stonden in totaal 125 paarden op de balans van [bedrijf 5] met
een totale boekwaarde van € 12.654.342.
Van de in de boekhouding van [bedrijf 5] opgenomen 125 paarden kwamen 26 paarden niet voor in de taxatierapporten. Deze 26 paarden stonden op de grootboekrekeningen met een totale waarde van € 204.748,58. Acht paarden die in de taxatierapporten waren vermeld kwamen niet voor in de boekhouding van [bedrijf 5] . Deze acht paarden stonden in de taxatierapporten met een totale waarde van € 43.250,--.
De Stal Eurocommerce was een sport- en handelsstal. De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank de taxatiewaarden heeft vergeleken met de verkoopwaarden, die in de drie jaar na 1 december 2011 zijn gerealiseerd en daaruit de conclusie heeft getrokken dat de paarden op 1 december 2011 veel meer waard moeten zijn geweest. Dat is volgens de verdediging onjuist. De waarde van een paard kan in korte tijd sterk fluctueren door bijvoorbeeld in de tussentijd behaalde prestaties of door blessures. Bovendien werden de paarden opgeleid en getraind, wat ook tot waardevermeerdering kan leiden.
Het hof neemt wel aan dat een paard in relatief korte tijd aanzienlijk meer waard kan worden. Een goed voorbeeld daarvan is London dat door zijn prestaties op de Olympische Spelen in 2012 € 8,6 miljoen heeft opgebracht. Maar er zijn ook onverklaarbare verschillen tussen de taxatiewaarden en de verkoopwaarden, die heel kort na de taxatie zijn gerealiseerd. Zo is California in het rapport van 25 september 2012 getaxeerd op
€ 100.000,-- (met als peildatum 1 december 2011). California was echter al op 1 april 2012 verkocht voor € 2.200.000,--, en had het seizoen vóór de verkoop goed gepresteerd.
Het paard Orlanda kent ook een vreemde geschiedenis. Het is in 2011 gekocht voor
€ 230.000,-- van [bedrijf 10] , is getaxeerd op € 35.000,-- en is op 23 januari 2012 – dat is althans de factuurdatum – weer verkocht aan [bedrijf 10] voor € 110.000,--. [bedrijf 10] zou het paard volgens de factuur (van 13 januari 2012) vóór die tijd al weer hebben doorverkocht voor € 190.000,--. Het paard Vigaro is getaxeerd op € 150.000,-- en op
24 juli 2012 verkocht voor € 1.450.000,--.
Daarnaast zijn er taxaties van paarden die dekgelden opbrachten. Zo is Berlin getaxeerd op € 75.000,--, terwijl in 2011 totaal ruim € 275.000,-- (netto ruim € 191.000,--) aan dekgeld is ontvangen. Hetzelfde geldt voor het paard Namelus , dat is getaxeerd op € 75.000,--. Op een in beslaggenomen lijst van dekkingen in 2012 komt naar voren dat voor Namelus in 2012 voor een totaalbedrag van ongeveer € 120.000,-- dekgeld is ontvangen en in 2011 voor een totaalbedrag van ruim € 136.000,-- netto.
Taxateur [taxateur 1] is door de FIOD gehoord. Over de waarde van California , die hij heeft getaxeerd nadat het paard was verkocht, verklaarde hij:
“Daar blijkt wel uit dat we dat niet hebben geweten. Of wij deze gegevens hadden
moeten weten is een ethisch vraagstuk, ik ben van mening dat wij dit wel hadden moeten
weten. Voor Vigaro geldt hetzelfde. Dit is ons door [verdachte] niet meegedeeld”.
Het hof is van oordeel dat de taxatierapporten niet als uitgangspunt kunnen dienen voor de waarde van de paarden op 1 december 2011.
Alles overziende oordeelt het hof dat de gehanteerde waarde van de paarden van € 4,5 miljoen veel te laag is en dat verdachte en zijn medeverdachte zich van het aanzienlijke verschil met een reële waarde bewust moeten zijn geweest.
Waarde van de stal, het vastgoed
De waarde van het vastgoed is door [bedrijf 11] per 1 december 2011 getaxeerd op € 3.095.000,--. De bij de stal behorende roerende zaken zijn per 1 december 2011 getaxeerd op € 302.600,--. Totale waarde van de onroerende en roerende zaken bedroeg € 3.397.600,--. Dit bedrag wijkt bijna € 900.000,-- af van de waarde die [verdachte] . en [medeverdachte 1] . zijn overeengekomen. Dat de opbrengst bij verkoop in het kader van de executie aanzienlijk lager was, doet daaraan niet af.
Het hof stelt vast, zonder een exacte waarde van de Stal Eurocommerce te kunnen bepalen, dat de verkoopprijs van € 7.000.000,-- voor de aandelen klaarblijkelijk te laag is geweest.
nog daargelaten de vraag of aan de samenhangende sponsorovereenkomst een prijs van € 7.000.000 kan worden toegekend. Het hof is van oordeel dat EC Holding geen enkel zakelijk belang bij de transactie heeft gehad. Tegenover het wegvallen van de verliezen stond allereerst een jaarlijkse sponsoring van € 1.000.000,-- en haar vordering op [bedrijf 5] verminderde met niet minder dan ruim € 30 miljoen. De voordelen die voor EC Holding uit de sponsorovereenkomst voortvloeiden (onder meer ontvangst van bestuur en gasten van EC Holding) en de eventuele naamsbekendheid van EC rechtvaardigden geenszins een jaarlijkse sponsorbijdrage van € 1 miljoen. Gezien de liquiditeitspositie van EC Holding was de sponsorovereenkomst volstrekt onzakelijk en onverantwoord.
De (onverbrekelijk met elkaar samenhangende) rechtshandelingen zoals genoemd onder feit 1 leveren in samenhang gezien bedrieglijke bankbreuk op, door onttrekking van (een deel van) een vordering aan het vermogen van EC Holding en het klaarblijkelijk beneden de waarde verkopen van de aandelen in [bedrijf 5] .
Medeplegen bij de verkoop van de Stal
Bij arrest van heden heeft het hof [medeverdachte 1] . eveneens veroordeeld voor bedrieglijke bankbreuk ten zake van de vier rechtshandelingen die betrekking hebben op de overdracht van de Stal Eurocommerce. [medeverdachte 1] . en [verdachte] . hebben in nauwe en bewuste samenwerking een constructie op poten gezet, die een redelijke verklaring zou moeten geven voor de onttrekkingen aan het vermogen van EC Holding.
De agio-uitkering van € 5.250.000,--
Hierboven heeft het hof al geoordeeld dat ter zake van de agio-uitkering vrijspraak dient te volgen voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. De tenlastelegging bevat echter ook nog een meer subsidiaire variant. Al die varianten zijn in de oorspronkelijke tenlastelegging gescheiden door de zin (weergegeven voor zover van belang) ‘althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen’. De woorden ‘voor zover’ maken ondubbelzinnig duidelijk dat is beoogd dat de rechter zich bij elk onderdeel buigt over de vraag of ten aanzien van een primaire of subsidiaire variant veroordeling kan volgen. De verschillende onderdelen in de tenlastelegging zijn ook duidelijk van elkaar te onderscheiden. Het verweer dat bij veroordeling voor één van de onderdelen van de tenlastelegging de beoordeling van de andere onderdelen in een subsidiaire variant niet meer aan de orde zijn, wordt verworpen. De verdediging is daardoor niet in haar belangen geschaad. Allereerst omdat de bewoordingen duidelijk zijn, maar ook omdat het voor de hand ligt op alle onderdelen in alle varianten verweer te voeren, zeker nu op alle varianten op alle onderdelen vrijspraak wordt bepleit.
[bedrijf 5] heeft eind 2012 een vordering in rekening-courant op [bedrijf 6] van
€ 5.273.139,--. Uit de jaarrekening van [bedrijf 5] over 2012 blijkt dat [bedrijf 5] op
31 december 2012 een agio-uitkering heeft gedaan van € 5.250.000,-- aan [bedrijf 6] , die is verrekend met de vordering van [bedrijf 5] op [bedrijf 6] . Hierdoor is de vordering van [bedrijf 5] op [bedrijf 6] teruggelopen tot € 23.139,‑-.
Ten tijde van het tenlastegelegde luidde artikel 344 van het Wetboek van Strafrecht voor zover hier van belang als volgt:
Hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen wordt gestraft hij die:
1° in geval van faillissement, of in het vooruitzicht daarvan, indien het faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekt, of betaling aanneemt, hetzij van een niet opeisbare schuld, hetzij van een opeisbare schuld, in het laatste geval wetende dat het faillissement van de schuldenaar reeds was aangevraagd of ten gevolge van overleg met de schuldenaar.
De verdediging heeft betoogd dat een onttrekking aan [bedrijf 5] geen bedrieglijke bankbreuk kan opleveren omdat de activa van [bedrijf 5] niet als activa van EC Holding kunnen worden aangemerkt en dus niet tot de boedel van EC Holding behoren. Artikel 344 Sr is evenmin van toepassing omdat het zich beperkt tot transacties met de failliet en zich niet uitstrekt tot benadeling van schuldenaren die hun schuld aan de boedel mogelijk niet kunnen voldoen. De verdediging heeft verder gesteld dat de wijze van ten laste leggen het niet mogelijk maakt om zowel de stalverkoop als de agio-uitkering bewezen te verklaren. Als de handelingen met betrekking tot de verkoop van de stal kwalificeren als door de failliet gepleegde faillissementsfraude als bedoeld in artikel 341 Sr, dan komen de subsidiair ten laste gelegde varianten niet meer in aanmerking. Voor de agiouitkering moet dan vrijspraak volgen. Tot een veroordeling op grond van artikel 344 Sr ter zake van de agio-uitkering, de meer subsidiair ten laste gelegde variant, kun je alleen komen als vrijspraak is gevolgd voor de bedrieglijke bankbreuk door de failliet. Een combinatie laat zich moeilijk denken.
Het hof is van oordeel dat de agio-uitkering een onttrekking aan de boedel van EC Holding oplevert. Bij brief van 8 augustus 2012 hebben de curatoren van EC Holding de verkoop van de aandelen EC Promotie aan [bedrijf 6] vernietigd. Daarmee zijn de aandelen van EC Promotie/ [bedrijf 5] teruggevallen in de boedel van EC Holding. Het vermogen van [bedrijf 5] is dan weer relevant voor de positie van de schuldeisers van EC Holding.
Door de agio-uitkering is de waarde van de vordering op [bedrijf 5] aanzienlijk verminderd. Mede daarom valt niet in te zien dat, juist ook vanwege de samenhang van alle rechtshandelingen en het beschermde belang van de betreffende bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht, de agiouitkering niet zou kunnen worden aangemerkt als een onttrekking aan het vermogen van EC Holding.
Het hof verwerpt de verweren en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2
Onder feit 2 is verdachte tenlastegelegd dat hij bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door
goederen aan het vermogen van [medeverdachte 1] . privé te onttrekken door:
- de overboeking van € 600.000,-- van de bankrekening van [medeverdachte 1] . naar de bankrekening van [bedrijf 6] op 23 december 2011; en
- de overboeking van € 1.000.000,-- van de bankrekening van [medeverdachte 1] . naar de bankrekening van [bedrijf 6] op 26 januari 2012.
In een subsidiaire variant is witwassen van deze bedragen ten laste gelegd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij de overwegingen en het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte, gelet wat hij eerder heeft aangevoerd over de voorzienbaarheid van de faillissementen, op het moment van verkrijgen van de geldbedragen, niet wist noch had moeten weten dat de bedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft overwogen dat hij op een later moment, namelijk vanaf de datum dat EC Holding surseance van betaling is verleend, op de hoogte was van het naderend faillissement. Dat is echter wat kort door de bocht. Het enkele feit dat verdachte zich die datum realiseerde dat er financiële problemen waren, betekent zonder meer niet dat hij daardoor het vermoeden kreeg dat de bedragen die hij maanden daarvoor had ontvangen, uit faillissementsfraude afkomstig waren (als dat al zo was). De vraag is wanneer bij verdachte het bewustzijn zou moeten zijn ontstaan dat de bedragen mogelijk uit een strafbaar feit afkomstig waren. En dan moet nog worden onderzocht of op die bewuste datum de geldbedragen nog voorhanden waren of dat ten aanzien van die bedragen verhullingshandelingen zijn verricht. Op die vragen geeft het dossier geen antwoord. Er zijn geen verhullingshandelingen verricht.
Oordeel van het hof
Verkoop Singapore
[medeverdachte 1] . heeft € 600.000,-- overgemaakt aan de vennootschap van zijn zoon. Het bedrag zou bedoeld zijn voor de aankoop van het paard Singapore . De overgelegde factuur, gedateerd 22 december 2011, is niet aangetroffen in de bij de Stal Eurocommerce inbeslaggenomen map ‘ [bedrijf 5] verkopen 2010/2011’. Op de computer van de stal is een digitale versie van de factuur aangetroffen, die ruim een jaar later, op 24 december 2012, is opgeslagen door [naam 3] , die destijds bij de stal werkzaam was. Zij heeft verklaard dat de factuur niet in 2011 is opgemaakt en dat zij de factuur heeft opgemaakt op verzoek van [medeverdachte 1] . In de administratie van 2011 van het accountantskantoor van [bedrijf 6] is de storting aanvankelijk aangemerkt als ‘afkoop deelneming’ en later als lening.
In een mail van 23 december 2012 schrijft [naam 4] , werkzaam bij de [bedrijf 12] , aan [naam 5] dat hij de transactie zeer verdacht vindt en dat hij de transactie alleen wil verwerken als het hele traject is bevestigd door de advocaat van [medeverdachte 1] .
Het hof is van oordeel dat verkoop van Singapore , die in februari 2012 al was overleden, achteraf is geconstrueerd om een zakelijke verklaring te geven voor de overboeking van € 600.000,--. Ook deze overboeking betreft naar het oordeel van het hof een transactie om vermogen aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekken.
De sponsorovereenkomst
Op 26 januari 2012 heeft [medeverdachte 1] . € 1.000.000,-- overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 6] onder vermelding ‘jaarsponsoring Eurocommerce’. Volgens verdachte zou het gaan om de uitvoering van een co-sponsorovereenkomst, opgemaakt in januari 2012. Verdachte heeft deze overeenkomst mede ondertekend.
Tegenover het sponsorbedrag stond de ‘verplichting’ van [bedrijf 6] om te zorgen voor (twee) toegangskaarten voor wedstrijden vanaf nationaal niveau. [medeverdachte 1] . heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij de overeenkomst heeft gesloten om zijn zoon te helpen en dat zijn zoon zonder deze bijdrage zou vastlopen.
Uiteraard staat het verdachte vrij om zijn zoon financieel te helpen, maar niet op een moment dat een faillissement dreigt. Dan kan de overboeking niet anders worden gezien dan als een onttrekking aan het vermogen van [medeverdachte 1] .
Bij een bewezenverklaring van bedrieglijke bankbreuk moet de verdachte ook de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de schuldeisers benadeeld zouden worden. Het hof heeft hierboven bij feit 1 uiteengezet dat verdachte op de hoogte was van de penibele situatie bij EC Holding. Het hof wijst erop dat in de mede door verdachte goedgekeurde jaarrekeningen van FSH duidelijk was opgenomen dat het concern een vordering van tientallen miljoenen had op [medeverdachte 1] . (in 2008: € 21 miljoen; in 2009: € 70 miljoen; in 2010: € 45,9 miljoen). Daar komt bij dat voor de overboekingen geen zakelijke gronden bestonden en verdachte op de hoogte was van andere activiteiten die ten doel hadden het privévermogen van zijn vader veilig te stellen. De conclusie die het hof hieruit trekt is dat verdachte rekening hield met de aanmerkelijke kans van een faillissement van zijn vader en met zijn vader heeft samengewerkt om vermogensbestanddelen buiten de boedel te houden en daarmee de schuldeisers te benadelen.
Medeplegen met [medeverdachte 1] .
Net als bij de overdracht van de Stal Eurocommerce is ook hier sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] . en verdachte. Het hof gaat ervan uit dat de constructies zijn bedacht door [medeverdachte 1] . Maar verdachte heeft in de uitvoering een essentiële rol gespeeld. De onderliggende overeenkomsten zijn met zijn medeweten opgesteld en door hem ondertekend. Verdachte heeft de Stal Eurocommerce overgenomen en de geldbedragen ontvangen.
Feit 3
Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij de volgende bedragen heeft witgewassen:
- -
een bedrag van € 50.000,-- , op 28 november 2011 overgemaakt naar zijn bankrekening door [medeverdachte 2] ;
- -
een bedrag van € 115.000,-- , op 7 december 2011 overgemaakt naar zijn bankrekening door [medeverdachte 2] ; en
- -
een bedrag van € 750.000,--, op 6 maart 2012 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 6] door de [stichting] .
De handelingen zijn tenlastegelegd als witwassen, als bedoeld in artikel 420bis Sr, dan wel als schuldwitwassen als bedoeld in artikel 420quater Sr.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 3
tenlastegelegde. Verdachte heeft deze geldbedragen voorhanden gehad, terwijl hij wist – in de zin van voorwaardelijk opzet – dat zij uit misdrijf afkomstig waren.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft eind november/begin december 2011 € 115.000,-- en € 50.000,-- van zijn moeder ontvangen, die volgens het openbaar ministerie afkomstig zijn uit een groter bedrag van € 750.000,-- dat [medeverdachte 1] . in juli 2011 naar zijn vrouw heeft overgemaakt.
Verdachte had op het moment dat hij de bedragen ontving, vijf maanden nadat
[medeverdachte 1] . het geld naar zijn vrouw had overgemaakt, geen wetenschap of ernstig vermoeden dat de gelden afkomstig waren uit het faillissement. De bewijsredenering zou als volgt moeten zijn:
Er was een aanmerkelijke kans dat Eurocommerce failliet zou gaan;
Er was daardoor een aanmerkelijke kans dat [medeverdachte 1] . failliet zou gaan;
Er was een aanmerkelijke kans dat zijn vader gelden aan zijn moeder had overgemaakt op een moment dat zijn vader het faillissement zag aankomen;
Er was een aanmerkelijke kans dat het van moeder ontvangen geld middellijk afkomstig was uit dat geld van vader.
Zelfs al zou verdachte al deze omstandigheden bewust hebben afgewogen en de kans per situatie zeer hoog hebben ingeschat, dan nog is de kans dat het geld afkomstig was uit eventuele faillissementsfraude zeer klein. Het zijn immers cumulatieve voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om tot witwassen te kunnen komen.
Ten aanzien van het van het bedrag van € 750.000,-- dat [bedrijf 6] van de [stichting] heeft ontvangen, was het wellicht voor verdachte duidelijk dat het van [medeverdachte 1] . afkomstig was. Het bedrag is echter op zakelijke gronden geleend. Dat de overeenkomst later is opgesteld doet daar niet aan af. In de vertrouwelijke familiesfeer is dat niet heel merkwaardig. De FIOD vermoedt dat de overeenkomst is geantedateerd, maar de daarvoor gebruikte redenering is moeilijk te volgen. Dan zou het toch veel meer voor de hand hebben gelegen om een datum te kiezen die vóór de overboeking lag.
Voor de ontvangen geldbedragen geldt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte op het moment van ontvangst wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat zij uit misdrijf afkomstig waren. Ten aanzien van het voorhanden hebben op een later moment, geldt onverkort wat hierboven bij feit 2 is aangevoerd.
Oordeel van het hof
Juridisch kader witwassen
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten luidde artikel 420bis Sr (witwassen) als volgt:
Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
Schuldwitwassen is strafbaar gesteld in artikel 420quater Sr en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie:
hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
De bepalingen onderscheiden zich door het vereiste schuldverband. Voor schuldwitwassen is voldoende dat de verdachte zich niet voldoende op de hoogte heeft gesteld van de herkomst van het goed, waar dat wel van hem mocht worden verwacht.
Van witwassen als bedoel in artikel 420bis Sr kan slechts sprake zijn als de verdachte wist dat zijn gedraging een uit misdrijf afkomstig goed betrof. Onder weten is voorwaardelijk opzet begrepen.
Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen wist verdachte in de ten laste gelegde periode dat er een aanmerkelijke kans was op een faillissement van EC Holding en heeft hij deze kans ook bewust aanvaard. Ook wist verdachte in de bewezenverklaarde periode dat er een aanmerkelijke kans was op een faillissement van zijn vader. Het hof verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor is overwogen. De later door hem ontvangen geldbedragen heeft hij zonder enige goede reden ontvangen en ook telkens onder zich gehouden. Met de kennis van de naderende faillissementen had hij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat deze bedragen uit faillissementsfraude afkomstig waren. Hij had in ieder geval onderzoek moeten doen naar de herkomst van de gelden. Het was verdachte bekend dat het vermogen van de [stichting] afkomstig was van zijn vader. Tijdens zijn verhoor door de FIOD op 10 juli 2014 verklaarde hij dat hij de vergaderingen van [stichting] bijwoonde en blijkt dat hij wist dat zijn vader in het kader van de vermogensverdeling tussen zijn ouders geld overmaakte aan [stichting] . [medeverdachte 1] . had in december 2011 en januari 2012 in totaal € 4.500.000,-- naar deze stichting overgemaakt.
Van zijn moeder ontving verdachte privé € 50.000,-- en € 115.000,--. Het bedrag van € 750.000,-- is op de bankrekening van [bedrijf 6] gestort door de [stichting] . Aan deze betaling zou een geldleningsovereenkomst ten grondslag liggen. In een vergadering van de [stichting] op 26 april 2012, waar ook verdachte bij aanwezig was, zou besloten zijn om dit geldbedrag aan [bedrijf 6] te lenen. Voor zover deze stukken authentiek zijn, doet dat niet af aan het bewezenverklaarde witwassen. Van belang bij het voorhanden hebben van de geldbedragen is de illegale herkomst van de geldbedragen en niet een beweerdelijke legaal doel.
Het hof verwerpt het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van € 50.000,--, € 115.000,-- en € 750.000,--.
7. Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en meer subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014, in ieder geval in de periode van 01 januari 2010 tot en met 05 maart 2014 in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] (geb. [geboortedag] 1953, verder te noemen [medeverdachte 1] .) en/of Eurocommerce Holding B.V. (verder te noemen EC Holding) en/of Eurocommerce Promotie B.V. (verder te noemen EC Promotie; later [bedrijf 5] , verder te noemen [bedrijf 5] ) en/of [bedrijf 5] (verder te noemen [bedrijf 6] ) en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl EC Holding bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens (EC Holding) schuldeiser(s): - lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft) verantwoord en/of (een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, en/of - ter gelegenheid van het/de faillissement(en) van EC Holding of op een tijdstip waarop verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het/die faillissement(en) niet kon worden voorkomen, één of meer van de schuldeisers van EC Holding op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of - enig goed hetzij om niet en/of hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of [medeverdachte 1] . en/of Eurocommerce Holding en/of Eurocommerce Promotie/ [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of zijn/haar/diens mededader(s) -zakelijk omschreven-:
*** een overeenkomst tussen Eurocommerce Promotie B.V. (verder te noemen EC Promotie, doch later [bedrijf 5] verder te noemen [bedrijf 5] ) en EC Holding, gedateerd 01 december 2011 afgesloten en/of doen afsluiten en/of opgesteld en/of doen opstellen en/of ondertekend en/of doen ondertekenen, waarin wordt overeengekomen en/of omschreven/vermeld dat EC Holding een vordering (verder te noemen de Vordering) heeft op EC Promotie per 30 november 2011 ten bedrage van EUR 38.250.000 -welke vordering tot zekerheid voor nakoming van haar schulden door EC Holding was verpand aan de [bank 3] - en dat deze Vordering wordt omgezet middels een (agio)storting door EC Holding van EUR 38.250.000 op (door haar gehouden) aandelen EC Promotie, later [bedrijf 5] ) en/of waarbij EC Holding verklaart niets meer van EC Promotie, later [bedrijf 5] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering en kwijting verleent aan EC Promotie, later [bedrijf 5] voor betaling van de Vordering en/of EC Holding verklaart niets meer van EC Promotie, later [bedrijf 5] te vorderen te hebben uit hoofde van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000 en/of kwijting te verlenen aan EC Promotie, later [bedrijf 5] voor betaling van de Vordering tot nadere storting van die EUR 38.250.000, door welke overeenkomst een schuld van EC Promotie, later [bedrijf 5] aan EC Holding de facto is kwijtgescholden, althans is omgezet naar eigen vermogen van EC Promotie en/of een vordering van EC Holding op EC Promotie, later [bedrijf 5] is omgezet in verhoging van het bedrag van de deelneming in het risicodragend kapitaal van EC Promotie, later [bedrijf 5] , waardoor EC Holding per saldo heeft afgezien van het vermogensrecht bestaande in die Vordering en het pandrecht van de [bank 3] is geschonden, althans wordt miskend, en/of
*** middels notariële akte (zie proces-verbaal bijlage D-30) (op of omstreeks 01 december 2011) de aandelen van EC Promotie, later [bedrijf 5] -(ver) beneden de waarde in het economisch verkeer- voor een geldbedrag van EUR 7.000.000 verkocht/overgedragen aan [bedrijf 6] (verder te noemen [bedrijf 6] ) waarbij is overeengekomen dat betaling van de koopsom van de aandelen door afstand te niet gaat, althans is voldaan middels de hierna te noemen geldleningsovereenkomst, en/of
*** op (01 december 2011) een geldleningsovereenkomst tussen EC Holding en [bedrijf 6] afgesloten en/of doen afsluiten en/of opgesteld en/of doen opstellen en/of ondertekend en/of doen ondertekenen waarbij EC Holding een geldbedrag van EUR 7.000.000 leent aan [bedrijf 6] onder meer onder voorwaarde van 7 (zeven) jaarlijkse aflossingen van elk EUR 1.000.000 door [bedrijf 6] te beginnen op 01 december 2012, en/of
*** (op of omstreeks 01 december 2011) een sponsorovereenkomst afgesloten en/of doen afsluiten en/of opgemaakt en/of doen opmaken tussen EC Holding en EC Promotie, later [bedrijf 5] inhoudende dat EC Holding gedurende zeven jaren jaarlijks EUR 1.000.000 betaalt voor door EC Promotie, later [bedrijf 5] te leveren sponsoractiviteiten, welke feiten tezamen en in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat aanzienlijke vermogensbestanddelen het vermogen van EC Holding hebben verlaten;
en/of
1. meer subsidiair
*** op 31 december 2012, althans in de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014 in Nederland in het geval van een faillissement en/of in het vooruitzicht daarvan, terwijl dat faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft verdachte -zakelijk omschreven- terwijl EC Holding bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard- *** een vordering ter hoogte van EUR 5.273.139 van [bedrijf 5] op [bedrijf 6] voor een bedrag van EUR 5.250.000 -welke vordering is ontstaan onder meer door verkoop van (top)paarden in eigendom van [bedrijf 5] waarbij de opbrengst is ontvangen op een bankrekening van [bedrijf 6] - verrekend met een uitdeling (uitbetaling agio) van [bedrijf 5] aan [bedrijf 6] , waardoor aan het eigen vermogen van [bedrijf 5] een bedrag van EUR 5.250.000 is onttrokken;
2. primair hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 december 2010 tot en met 09 oktober 2013, althans in de periode van 30 december 2010 tot en met 17 juli 2014 in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] (geb. [geboortedag] 1953, verder te noemen [medeverdachte 1] .) en/of met [bedrijf 5] en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl deze [medeverdachte 1] . bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 27 november 2012, in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens schuldeiser(s): a. lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft) verantwoord en/of (een) goed(eren) aan die boedel heeft onttrokken, en/of b. ter gelegenheid van het faillissement van [medeverdachte 1] of op een tijdstip waarop deze [medeverdachte 1] en/of hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van [medeverdachte 1] schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft vervreemd, immers heeft/hebben verdachte en/of [medeverdachte 1] . en/of [bedrijf 5] en/of zijn/hun mededader(s):
*** op of omstreeks 23 december 2011, althans op een tijdstip in genoemde periode -onverplicht en/of zonder (geldige) titel- ten laste van een bankrekening van [medeverdachte 1] . een geldbedrag van EUR 600.000 gestort en/of doen storten op een bankrekening van [bedrijf 6] als ware dit de verkoopprijs voor een door [bedrijf 6] aan [medeverdachte 1] verkocht paard (genaamd Singapore ), en/of
*** op of omstreeks 26 januari 2012, althans op een tijdstip in bovengenoemde periode -zonder redelijke en/of duidelijke tegenprestatie en/of zonder zakelijk belang- ten laste van een bankrekening van [medeverdachte 1] . een geldbedrag van EUR 1.000.000 betaald en/of doen betalen aan [bedrijf 6] met de omschrijving jaarsponsoring Eurocommerce;
3. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 november 2011 tot en met 31 januari 2013, in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders) in Nederland en/of in Europa, tezamen en in vereniging met [bedrijf 5] en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens):
a. van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 115.000, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 115.000 was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 115.000, voorhanden had, terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het misdrijf bedrieglijke bankbreuk en/of enig (ander) misdrijf, en/of
b. (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 115.000, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 50.000 en/of een geldbedrag van EUR 115.000, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf bedrieglijke bankbreuk en/of enig (ander) misdrijf; door -zakelijk omschreven-
*** op of omstreeks 28 november 2011 op het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [medeverdachte 1] een geldbedrag van EUR 50.000 te ontvangen vanaf bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [medeverdachte 2] en/of
*** op of omstreeks 07 december 2011 op het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [medeverdachte 1] een geldbedrag van EUR 115.000 te ontvangen vanaf bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [medeverdachte 2] en/of
dat [bedrijf 5] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 31 januari 2013, in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders) in Nederland en/of in Europa, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens): a. van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 750.000, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 750.000 was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 750.000, voorhanden had, terwijl [bedrijf 5] wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf bedrieglijke bankbreuk en/of enig (ander) misdrijf,
(een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 750.000, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van EUR 750.000, gebruik heeft gemaakt, terwijl [bedrijf 5] wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf bedrieglijke bankbreuk en/of enig (ander) misdrijf, door -zakelijk omschreven-
*** op of omstreeks 06 maart 2012 op het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] t.n.v. [bedrijf 5] te ontvangen een geldbedrag van EUR 750.000 vanaf bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] t.n.v. [stichting] , tot het plegen van welke(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk.
Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
In het geval van een faillissement of in het vooruitzicht daarvan, terwijl dat faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekken.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Schuldwitwassen, meermalen gepleegd en
Schuldwitwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
10. Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Verdachte kreeg rond zijn 18e levensjaar een ernstig herseninfarct. Hij worstelt nog steeds met de nasleep en de afgelopen tien jaar is het er niet beter op geworden. Er lijkt ook geen einde te komen aan de procedures die tegen hem worden gevoerd. Hij heeft geprobeerd een vordering van de curator van [bedrijf 6] te voldoen, maar prompt legt de [bank 3] dan beslag en blijft de vordering maar oplopen. De wederpartijen buitelen over elkaar heen als ze denken dat er iets te halen valt. Hij kan zich met de beste wil van de wereld niet ontworstelen aan de procedures en beslagleggingen. Zijn aandeel in FSH, die zijn erfenis had moeten zijn, is weg. Zijn persoonlijke holding is failliet. Feitelijk is hij alles kwijt. Zijn leven staat daardoor al jaren stil. Hij kan niets opbouwen, omdat overal beslag op wordt gelegd. Hij wil graag door met zijn leven. Dat is ook de reden dat hij niet in hoger beroep is gegaan tegen het veroordelend vonnis in de [onderzoeksnaam 1] . Hij was het er niet mee eens, maar de strijd vergt eenvoudigweg te veel van hem en zijn gezin. Het enige lichtpuntje zijn zijn kinderen. Verzocht is af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf. Voor vergelding is het niet noodzakelijk: hij is tien jaar van zijn leven kwijt, wat al een zware straf op zich is. Voor preventie is het ook niet noodzakelijk. De verdenking spruit voort uit een zeer specifieke situatie, waarin verdachte niet snel meer zal verkeren.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft meegewerkt aan het onttrekken van vermogen uit de failliete boedels van EC Holding en [medeverdachte 1] . Daarvoor zijn allerlei constructies bedacht, die er uiteindelijk toe hebben geleid dat verdachte ongeveer € 1,8 miljoen op zijn bankrekening heeft ontvangen en in de gelegenheid was om voor een veel te lage prijs de Stal Eurocommerce van EC Holding over te nemen. Het onttrekken van goederen aan het beslag en de uitwinning door schuldeisers is een ernstig feit. Het voorhanden hebben van die goederen met die herkomst is evenzeer laakbaar. Het ontwricht het financiële verkeer en belemmert de curatoren in hun werkzaamheden. Ook in de faillissementen van EC Holding en [medeverdachte 1] . hebben de curatoren talloze en jarenlang procedures moeten voeren om de goederen terug in de boedel te krijgen. Hoewel het hof ervan uitgaat dat alle malversaties zijn bedacht en uitgevoerd op initiatief van [medeverdachte 1] ., heeft verdachte kennelijk geen moment stilgestaan bij zijn eigen rol in het geheel. Steeds doemden weer nieuwe valse documenten op in het dossier, waar regelmatig ook de handtekening van verdachte onderstaat of bij de totstandkoming waarvan hij is betrokken. Als voorbeeld noemt het hof dat zich bij de door medeverdachte [medeverdachte 1] . in hoger beroep ingebrachte stukken (die ook aan het dossier van verdachte zijn toegevoegd) een mede door verdachte ondertekende eind 2005/begin 2006 gedateerde verklaring zit waaruit zou moeten blijken dat een huur-/gebruiksovereenkomst met betrekking tot onder meer een weiland bij het woonhuis te [plaats] zou zijn opgemaakt. Dat stuk is aantoonbaar vals, nu het lettertype waarin de overeenkomst is opgemaakt pas beschikbaar is gekomen bij het uitbrengen van Microsoft Office 2007, derhalve op of na 30 november 2006. Dat blijkt uit de verklaring van de als getuige gehoorde ontwerper van het betreffende lettertype. Dat neemt het hof de verdachte kwalijk. Niettemin houdt het hof met deze omstandigheid bij de straftoemeting maar beperkt rekening. Verdachte is immers voor het gebruik van een aantal valse geschriften inmiddels in een aparte procedure veroordeeld. In het geval van verdachte is die veroordeling onherroepelijk en het hof wil voorkomen dat met betrekking tot deze geschriften in feite een dubbele bestraffing plaatsvindt.
Het hof heeft verder gelet op het strafblad van verdachte. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 mei 2022 blijkt dat hij op 20 oktober 2020 in de [onderzoeksnaam 1] door de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld tot 100 uur taakstraf. Verdachte heeft geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Door deze veroordeling is artikel 63 Sr van toepassing.
Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het feit dat hij zijn (toekomstige) erfenis en zijn aandelen is kwijtgeraakt toch wel grotendeels het gevolg is van alle frauduleuze constructies die [medeverdachte 1] . deels met behulp van zijn gezinsleden heeft opgezet.
Het hof heeft gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten voor fraude, die bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,-- als een begin van denken over de op te leggen straf een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden inhouden.
Verder heeft hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat een deel van de overschrijding kan worden toegerekend aan verdachte en medeverdachten, waarbij wel rekening is gehouden met het feit dat die vertraging deels is ontstaan doordat medeverdachten de procedure van [medeverdachte 1] . volgden. Het verloop van de procedure is hierboven omschreven. Een deel van de behandelingsduur is verder bepaald door de omvang en de complexiteit van de zaak. Al met al gaat het hof uit van een overschrijding van de redelijke termijn met drie jaar.
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden passend en geboden. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn wordt een korting op de straf van drie maanden toegepast. Het hof zal verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden. Omdat het hof zich realiseert dat het moment van verval van het recht tot strafvordering voor het bewezenverklaarde schuldwitwassen – dat wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van twee jaren en waarvoor ingevolge artikel 72, tweede lid, tweede volzin, in verbinding met artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr een (absolute) verjaringstermijn geldt van twaalf jaren – in zicht komt, zal het hof uit doelmatigheidsoverwegingen de straf als volgt toerekenen: voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde wordt 17 maanden gevangenisstraf opgelegd en voor het onder 3 bewezenverklaarde 1 maand gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal in beginsel volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en meer subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en meer subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. P.L.M. van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 2 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑12‑2022