Einde inhoudsopgave
Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 28-03-2009
- Bronpublicatie:
26-02-2009, PbEU 2009, L 81 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 2009/299)
- Inwerkingtreding
28-03-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-02-2009, PbEU 2009, L 81 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 2009/299)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Overdracht en overname strafvervolging
Materieel strafrecht / Sancties
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder a) en c), en artikel 34, lid 2, onder b),
Gezien het initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Europese Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen. Daartoe is vereist dat alle lidstaten in wezen dezelfde opvatting hebben van vrijheid, veiligheid en recht, die stoelt op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en rechtsstatelijkheid.
- (2)
De politiële en justitiële samenwerking in de Europese Unie moet alle burgers een hoge mate van veiligheid bieden. Een van de hoekstenen hiervan is het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, dat in de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 is vastgelegd en is bekrachtigd in het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie van 4 en 5 november 2004 (3). In het programma van maatregelen van 29 november 2000, aangenomen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke vonnissen, heeft de Raad zich uitgesproken voor samenwerking op het gebied van voorwaardelijke straffen en voorwaardelijke invrijheidsstelling.
- (3)
Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (4), betreft de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen. Er is behoefte aan verdere gemeenschappelijke voorschriften, met name voor het geval waarin toezicht op proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen is opgelegd jegens personen die hun vaste en wettige verblijfplaats niet in de beslissingsstaat hebben.
- (4)
Het Verdrag van de Raad van Europa van 30 november 1964 inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden is door slechts twaalf lidstaten, soms met talrijke voorbehouden, bekrachtigd. Dit kaderbesluit is een effectiever instrument, omdat het op het beginsel van wederzijdse erkenning berust en alle lidstaten eraan deelnemen.
- (5)
Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de beginselen die zijn erkend in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in hoofdstuk VI. Niets in dit kaderbesluit staat eraan in de weg dat de erkenning van een vonnis en/of het toezicht op een proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf kan worden geweigerd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat de proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf is opgelegd om de betrokkene te bestraffen op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, of dat de positie van die persoon op een van deze gronden kan worden aangetast.
- (6)
Dit kaderbesluit laat de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende een eerlijke rechtsgang, vrijheid van vereniging, vrijheid van drukpers, vrijheid van meningsuiting in andere media en de vrijheid van godsdienst onverlet.
- (7)
De bepalingen van dit kaderbesluit dienen te worden toegepast in overeenstemming met het recht van de burgers van de Unie om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, neergelegd in artikel 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
- (8)
De wederzijdse erkenning van, alsook het toezicht op voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling is erop gericht de resocialisatiekansen van de veroordeelde te vergroten, doordat hem de mogelijkheid wordt geboden familiale, taalkundige, culturele of andere banden te onderhouden. Doel is daarnaast de verbetering van het toezicht op de naleving van proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, om recidive te voorkomen en aldus de nodige aandacht te schenken aan de bescherming van slachtoffers en de gemeenschap in het algemeen.
- (9)
Er zijn verschillende soorten proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen die de lidstaten gemeen hebben en ten aanzien waarvan zij in beginsel bereid zijn toezicht uit te oefenen. Behoudens de in dit kaderbesluit bepaalde uitzonderingsgevallen, dient het toezicht op de bewuste categorieën maatregelen en straffen een verplichtend karakter te hebben. Elke lidstaat kan verklaren dat hij bereid is om daarnaast op andere soorten proeftijdvoorwaarden en/of alternatieve straffen toe te zien.
- (10)
Tot de proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen waarvoor in beginsel een toezichtplicht geldt, behoren, onder meer, voorschriften betreffende het gedrag (zoals een verbod op alcoholconsumptie), de woonplaats (zoals het verplicht veranderen van woonplaats bij huiselijk geweld), een opleiding (zoals het verplicht volgen van een cursus veilig rijden), de vrijetijdsbesteding (zoals het verbod een bepaalde sport te beoefenen of een sportevenement bij te wonen) en beperkingen op of voorwaarden inzake de beroepsuitoefening (zoals het verplicht veranderen van werkomgeving; deze verplichting omvat niet het toezicht op een aan betrokkene als onderdeel van de straf opgelegde ontzetting van de uitoefening van een beroep).
- (11)
Zo mogelijk kan, overeenkomstig de nationale wetgeving en procedures, ten aanzien van proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen gebruik worden gemaakt van elektronisch toezicht.
- (12)
De lidstaat waar de betrokkene is gevonnist kan een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing toezenden aan de lidstaat waar de gevonniste persoon zijn vaste en wettige verblijfplaats heeft, met het oog op de erkenning daarvan en met het oog op het toezicht op de in het vonnis en/of de proeftijdbeslissing vervatte proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen.
- (13)
Over de toezending van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing aan een andere lidstaat dient per geval te worden beslist door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat; daarbij worden onder meer de overeenkomstig artikel 5, lid 4, gedane mededelingen en de overeenkomstig artikel 10, lid 4, en artikel 14, lid 3, afgelegde verklaringen in aanmerking genomen.
- (14)
Het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing kunnen tevens aan een andere lidstaat dan die waar de gevonniste persoon verblijft, worden toegezonden, mits de bevoegde autoriteit van die tenuitvoerleggingsstaat, overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in de verklaring die hij op grond van dit kaderbesluit heeft afgelegd, daarin toestemt. De toestemming kan met name met het oog op sociale reclassering worden verleend, indien de gevonniste persoon voornemens is om, zonder verlies van zijn verblijfsrecht, zich te begeven naar een lidstaat waar hem een arbeidsovereenkomst is aangeboden, waar hij een familielid met wettelijke en gewone verblijfplaats heeft, of waar hij onderwijs of een opleiding overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving wil gaan volgen.
- (15)
De lidstaten moeten ten aanzien van de erkenning van een vonnis en, in voorkomend geval, van een proeftijdbeslissing het nationale recht en de nationale procedures toepassen. Ten aanzien van een vonnis, houdende een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging of een alternatieve straf, dat niet voorziet in een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die bij niet-naleving van de opgelegde verplichtingen of instructies ten uitvoer moet worden gelegd, kan de erkenning betekenen dat de lidstaat die een verklaring overeenkomstig dit kaderbesluit heeft afgelegd, ermee instemt toezicht te houden op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen, en geen andere verantwoordelijkheid aanvaardt dan de vervolgbeslissing te nemen die bestaat uit een wijziging van de verplichtingen of instructies uit de proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf, dan wel van de duur van de proeftijd. De erkenning heeft in dat geval dus geen ander gevolg dan dat de tenuitvoerleggingsstaat zulk een vervolgbeslissing kan geven.
- (16)
Een lidstaat mag de erkenning van een vonnis en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing weigeren, indien het vonnis een persoon betreft die niet schuldig is bevonden, zoals in geval van een geesteszieke, en het vonnis of, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing voorziet in een medische/therapeutische behandeling van de betrokkene waarop die staat volgens zijn nationale recht niet kan toezien.
- (17)
De weigeringsgrond betreffende de territorialiteit dient slechts te worden toegepast in uitzonderlijke gevallen en met het oog op een zo groot mogelijke samenwerking overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, daarbij rekening houdend met de doelen. Een besluit om deze weigeringsgrond toe te passen dient te zijn gebaseerd op een beoordeling per individueel geval en overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat.
- (18)
De tenuitvoerleggingsstaat moet het recht hebben de erkenning van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing te weigeren, indien de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen een taakstraf omvatten die normaliter binnen zes maanden zal worden uitgevoerd.
- (19)
Het certificaat moet in zodanige vorm zijn opgemaakt dat het de hoofdbestanddelen van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing bevat. Het certificaat moet worden vertaald in de officiële taal of een der officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat. Het certificaat moet de aldaar bevoegde autoriteiten helpen de op dit kaderbesluit gegronde beslissingen te geven, inclusief de beslissingen inzake erkenning en de aanvaarding van het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, de beslissingen inzake de aanpassing van proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, en de vervolgbeslissingen, met name in geval van niet-naleving van een proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf.
- (20)
Gezien het beginsel van wederzijdse erkenning waarop dit kaderbesluit berust, dienen de beslissingsstaat en de staat van tenuitvoerlegging ervoor te ijveren dat hun bevoegde autoriteiten bij de toepassing van het kaderbesluit rechtstreeks contact onderhouden.
- (21)
Alle lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de gevonniste personen te wier aanzien krachtens dit kaderbesluit beslissingen worden gegeven, wettelijk beschikken over een geheel van rechten en rechtsmiddelen overeenkomstig de nationale wetgeving, ongeacht of de autoriteiten die zijn aangewezen om krachtens dit kaderbesluit beslissingen te geven, al dan niet rechterlijke instanties zijn.
- (22)
Elke vervolgbeslissing betreffende een voorwaardelijke straf, een voorwaardelijke opschorting van de strafoplegging of een alternatieve straf, die ertoe leidt dat een vrijheidsstraf wordt opgelegd, dient door een rechterlijke instantie te worden gegeven.
- (23)
Aangezien alle lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens hebben geratificeerd, dienen de bij de toepassing van dit kaderbesluit verwerkte persoonsgegevens in overeenstemming met de beginselen van dat verdrag te worden beschermd.
- (24)
Daar de doelstellingen van dit kaderbesluit, namelijk de bevordering van de resocialisatie van gevonniste personen, de verbetering van de bescherming van slachtoffers en de gemeenschap in het algemeen en de vereenvoudiging van de toepassing van passende proeftijdvoorwaarden in het geval van delinquenten die niet wonen in de staat waar ze zijn gevonnist, niet voldoende door de lidstaten zelf, en dus, gezien de omvang van de actie, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde subsidiariteitsbeginsel, waarnaar in artikel 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt verwezen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,
HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD: