Einde inhoudsopgave
Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen
Artikel 18 Informatie die de tenuitvoerleggingsstaat in alle gevallen moet verstrekken
Geldend
Geldend vanaf 16-01-2024
- Bronpublicatie:
13-12-2023, PbEU L 2023, 2023/2843 (uitgifte: 27-12-2023, regelingnummer: 2023/2843)
- Inwerkingtreding
16-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2023, PbEU L 2023, 2023/2843 (uitgifte: 27-12-2023, regelingnummer: 2023/2843)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Overdracht en overname strafvervolging
Materieel strafrecht / Sancties
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld in kennis van:
- 1.
de toezending van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, tezamen met het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat, aan de bevoegde autoriteit belast met de erkenning van het vonnis en met het nemen van de daaruit voortvloeiende maatregelen voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen, overeenkomstig artikel 6, lid 7;
- 2.
het feit dat het in de praktijk onmogelijk is om toezicht te houden op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen, omdat, na de toezending van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing tezamen met het in artikel 6, lid 1, bedoelde certificaat aan de tenuitvoerleggingsstaat, de gevonniste persoon niet op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat kan worden gevonden, in welk geval de tenuitvoerleggingsstaat niet verplicht is toezicht te houden op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen;
- 3.
de definitieve beslissing om het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing te erkennen en de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen;
- 4.
de met redenen omklede beslissing om het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing niet te erkennen en de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straffen overeenkomstig artikel 11 niet te aanvaarden;
- 5.
de met met redenen omklede beslissing om de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen overeenkomstig artikel 9 aan te passen;
- 6.
de in voorkomend geval met redenen omklede beslissing tot amnestie of gratie, die tot gevolg heeft dat om de in artikel 19, lid 1, bedoelde redenen geen toezicht op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen wordt gehouden.