In Lelystad.
HR, 01-11-2022, nr. 21/01158
ECLI:NL:HR:2022:1560
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-11-2022
- Zaaknummer
21/01158
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1560, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:800
ECLI:NL:PHR:2022:800, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1560
- Vindplaatsen
JM 2022/144 met annotatie van Pieters, S.
JM 2022/133 met annotatie van Pieters, S.
Uitspraak 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Medeplegen feitelijk leiding geven aan illegale overbrenging van afvalstoffen (art. 10.60.2 Wet milieubeheer jo. 2.35.a en 2.35.b EVOA) en valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr), meermalen gepleegd door rechtspersoon. 1. Heeft hof grondslag van tll. verlaten en is bewijsconstructie redengevend voor onderdeel van bewezenverklaarde? 2. Heeft hof redengevende feiten en omstandigheden opgenomen in (inleidende) bewijsoverwegingen die niet blijken uit gebezigde bewijsmiddelen? 3. Bewijsklacht feitelijk leidinggeven. 4. Kon hof oordelen dat het onaannemelijk is dat er toestemming was om niet in Farmsum bewerkte olie naar Duitsland over te brengen? 5. Heeft hof grondslag van tll. verlaten door verdachte te veroordelen voor iets wat in art. 2.35.d EVOA strafbaar is gesteld, terwijl tll. is toegesneden op art. 2.35.a en/of 2.35.b EVOA? 6. Bewijsklacht opzet van rechtspersoon m.b.t. illegale overbrenging van afvalstoffen. 7. Bronopgave van onderdelen van nadere bewijsoverwegingen. 8. Bewijsklachten valsheid van vervoersdocumenten en opzet van rechtspersoon op valsheid. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01158 E
Datum 1 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, economische kamer, van 2 maart 2021, nummer 21-003421-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben Th.O.M. Dieben en O.S. Pluimer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde geldboete van € 5.000, subsidiair zestig dagen hechtenis.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze € 4.750, subsidiair 57 dagen hechtenis, bedragen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2022.
Conclusie 13‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Afvalstoffen en EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EVOA). Ingezamelde afgewerkte olie werd voor (uiteindelijk) transport naar Duitsland volgens het hof niet bewerkt (gedestilleerd). Hof achtte bewezen dat er zonder geldige kennisgeving en zonder toestemming als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en b EVOA was gehandeld (feit 1) en dat de gebruikte documenten vals waren (art. 225 Sr). Negen middelen (onder meer over feitelijk leiding geven, daderschap rechtspersoon, grondslagverlating) waarvan alleen het middel over de overschrijding van de redelijke (inzend)termijn slaagt. AG concludeert in verband daarmee tot strafkorting en overigens tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01158 E
Zitting 13 september 2022
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
hierna: de verdachte.
De economische kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 2 maart 2021 de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de gegeven vrijspraken, en de verdachte vervolgens vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, maar hem voor 1. “medeplegen van het feitelijk leiding geven aan het overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, meermalen opzettelijk begaan door een rechtspersoon” en 3. “medeplegen van het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, meermalen begaan door een rechtspersoon”, veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,- subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en Th.O.M. Dieben en O.S. Pluimer, beiden advocaat te Amsterdam, hebben negen middelen van cassatie voorgesteld. Bij akte van 22 maart 2022 is het cassatieberoep gedeeltelijk ingetrokken, kortgezegd voor wat betreft alle (deel)vrijspraken. Ik merk voorafgaande aan de bespreking van de middelen op dat middel 2 en vier deelklachten in verband met de zogenaamde bronjurisprudentie zodanig onbepaald en (ook in omvang) onbeperkt zijn dat ze mij geen aanleiding hebben gegeven tot uitvoerige beschouwingen die op alle gepresenteerde details ingaan.
Het gaat in deze zaak om het volgende (overgenomen uit Hoofdstuk 3 van het arrest van het hof):
“Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde enig aandeelhouder en bestuurder van [A holding] B.V., die op haar beurt aandeelhouder was van de voormalige rechtspersonen [A1] B.V. en [A2] B.V. Van deze beide rechtspersonen was verdachte de directeur. De voormalige [A1] B.V. hield zich gedurende de jaren waarop de tenlastelegging ziet onder meer bezig met het bedrijfsmatig inzamelen van afgewerkte olie bij garagebedrijven. Zij beschikte over eigen tankauto’s waarmee ladingen olie bij garages werden afgehaald, waarna deze olie in opslagtanks op de bedrijfslocatie in Roosendaal werd overgepompt. De afgewerkte olie werd in eigendom overgedragen aan [A2] B.V. die de olie vervolgens verhandelde. [A2] B.V. was samen met de vijf andere inzamelaars van afgewerkte olie die in Nederland actief waren aandeelhouder van de [B] N.V. ( [B] ), die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder was van [C] NV, ofwel [C] , een in Farmsum gevestigde afvalolieverwerkende onderneming. [C] hield zich blijkens haar bedrijfsomschrijving bij de Kamer van Koophandel bezig met 'het (doen) opwerken van oliehoudende (afval)stoffen, waaronder afgewerkte olie (...) alsmede de handel in al of niet bewerkte producten (...)'.
Met instemming van de autoriteiten had [B] zich ten doel gesteld alle in Nederland en België ingezamelde afgewerkte olie hoogwaardig op te werken tot een bruikbaar smeerolieproduct. Om dat te bewerkstelligen werd op enig moment het (op dat moment nauwelijks nog actieve) bedrijf [C] aangekocht. Verdachte werd naast zijn functie als directeur van de beide ‘ [A] -bedrijven’ in deeltijd belast met het directeurschap van [B] en daarmee met het besturen van [C] . Hij vervulde deze taak samen met [betrokkene 1] , die formeel directeur was van [D] B.V.1.maar feitelijk fulltime bij [C] werkte. In de periodes die de tenlastelegging bestrijkt, beschikte [C] nog niet over installaties die een hoogwaardige opwerking van afgewerkte olie mogelijk maakten. In de aanloop naar de geplande komst van installaties waarmee dat wel zou kunnen, vond in Farmsum een voorbewerkingsproces plaats dat kort gezegd een filtering en vacuümdestillatie van de afgewerkte olie inhield, wat leidde tot een verlaging van het watergehalte. Het resultaat van deze bewerking was nog altijd een afvalstof, die [C] verkocht aan een tweetal Duitse raffinaderijen, [E] GmbH ( [E] ) te Dollbergen en [F] GmbH ( [F] ) te Duisburg, die deze afvalstof alsnog hoogwaardig opwerkten tot het beoogde smeerolieproduct. Teneinde [C] rendabel te maken, hadden de gezamenlijke inzamelaars binnen de [B] zich verplicht de door hen ingezamelde afgewerkte olie tegen een marktconforme prijs te leveren aan [C] . Op haar beurt had [C] zich gecommitteerd aan de afname van de olie. Eén en ander was ten aanzien van [A2] B.V. vastgelegd in een overeenkomst waarbij zowel zij als [C] partij waren. In deze overeenkomst is een leveringsplicht van [A2] B.V. versus een afnameplicht van [C] vastgelegd ten aanzien van een jaarlijkse hoeveelheid afgewerkte olie van 5.000 tot 15.000 ton. In de overeenkomst is vermeld dat [C] in tegenstelling tot [A2] B.V. beschikt over opslag- en bewerkingsfaciliteiten en een toereikende vergunning voor de opslag en bewerking van afgewerkte olie. Verder is overeengekomen dat [C] zorgdraagt voor het transport van de olie en dat het vervoer voor haar rekening en risico plaatsvindt. Een vergelijkbare overeenkomst is afgesloten tussen [C] en [D] B.V.”
4. De feitelijke grondslag van het strafrechtelijk verwijt dat grofweg aan verdachte wordt gemaakt is dat olie geladen in Roosendaal en Lelystad zonder bewerking bij de [C] te Farmsum naar de Duitse bedrijven is gegaan, terwijl voorgewend werd dat er in Farmsum was gedestilleerd. Verdachte wordt verweten feitelijk leidinggever van de gedragingen van de [C] te zijn. Bij feit 1 staat centraal dat van bedoeld vervoer geen kennisgeving is gedaan aan de bevoegde autoriteiten en daarvoor evenmin toestemming van die autoriteiten was (een overtreding van de Wet milieubeheer door verplichtingen op grond van art. 2, onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen niet na te leven). Bij feit 3 gaat het om valsheid in geschrift van de documenten (art. 225, eerste lid, Sr vals opmaken of vervalsen van de in 2008 en 2009 gebruikte EVOA-documenten door in vak 9 (als locatie waarop, en proces waarbij, de afvalstoffen zijn ontstaan) Farmsum en destillatie te vermelden. Onder 1 en 3 is dat als volgt ten laste gelegd:
1. “ [C] N.V., [A1] B.V., [D] B.V. en/of één of meer anderen, in of omstreeks de periode van 12 juli 2007 tot en met 31 december 2009, althans in 2007 (vanaf 12 juli) en/of 2008 en/of 2009 te Roosendaal en/of Lelystad, althans in Nederland, althans op het grondgebied van Europa, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, opzettelijk, - in totaal - 41 maal, althans een aantal malen (zaak A), te weten
- zeven maal, althans een aantal malen, in de periode van 25 juli 2007 tot en met 29 december 2007 {(zie overzicht op bladzijde 4100847 (deels) en 4100848 (1 transport)},
en/of
- achttien maal, althans een aantal malen in de periode van 7 februari 2008 tot en met 12
december 2008 (zie overzicht bladzijde 4100845 en 4100846), en/of
- zestien maal, althans een aantal malen in de periode van 21 december 2008 tot en met 2
september 2009 (zie overzicht bladzijde 4100843, en 4100844),
en/of
- in totaal - tienmaal, althans een aantal malen (zaak B2.), te weten
- zeven maal, althans een aantal malen in de periode 6 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 (zie overzicht bladzijde 4100095), en/of
- drie maal, althans een aantal malen in de periode van 5 mei 2009 tot en met 9 september 2009 (zie overzicht bladzijde 4100099)
(telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of b van de "EG-verordening overbrenging van afvalstoffen", immers heeft/hebben [C] N.V. en/of haar mededader(s) (telkens) afvalstoffen, te weten afgewerkte olie en/of smeerolie en/of één of meer andere afvalstoffen, overgebracht van Roosendaal en/of Lelystad naar Dollbergen en/of Duisburg, in elk geval naar Duitsland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening en/of zonder (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening, zulks terwijl verdachte samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.”
3. “ [C] N.V., [A1] B.V., [D] B.V. en/of één of meer anderen, te Farmsum, gemeente Delfzijl, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, in het jaar 2008 en/of 2009, - in totaal - 44 maal, althans een aantal malen (telkens) één of meer EVOA-documenten genaamd "Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging" (de in het overzicht op bladzijde 4100843 tot en met 4100846 opgenomen documenten, waarvan het IBN-nummer in rood is weergegeven en/of de/het document(en) op bladzijde 4101092, 4101102, 4101111, 4101120, 4101130, 4101142, 4101149, 4101154, 4101165, 4101174, 4101288, 4101299, 4101304, 4101310, 4101319 en/of 4101330)
en/of
- in totaal - 27 maal, althans een aantal malen (telkens) één of meer begeleidingsbrieven (de in het overzicht op bladzijde 4100843 tot en met 4100846 opgenomen documenten, waarvan het IBN-nummer in zwart is weergegeven) - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben [C] N.V. en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid op de in 2008 en/of 2009 gebruikte EVOA-documenten in vak 9 (als locatie waarop, en proces waarbij, de afvalstoffen zijn ontstaan), - respectievelijk- (zakelijk weergegeven) Farmsum en destillatie en/of op de begeleidingsbrieven als ontvanger [C] B.V. vermeld, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.”
5. Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1. [C] N.V, te Lelystad, opzettelijk, vier maal in de periode van 21 december 2008 tot en met 2 september 2009, telkens een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en b van de "EG-verordening overbrenging van afvalstoffen", immers heeft [C] N.V telkens afvalstoffen, te weten afgewerkte olie, overgebracht van Lelystad naar Dollbergen, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening en zonder schriftelijke toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening, zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met een ander, aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;
3. [C] N.V, te Farmsum, gemeente Delfzijl, in het jaar 2008 en 2009 - in totaal - 38 maal, telkens een EVOA-document genaamd "Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging", elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft [C] N.V. telkens valselijk en in strijd met de waarheid op de in 2008 en 2009 gebruikte EVOA-documenten in vak 9 (als locatie waarop, en proces waarbij, de afvalstoffen zijn ontstaan), - respectievelijk - Farmsum en destillatie vermeld, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met een ander, aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.”
6. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van feit 1
met betrekking tot alle vier transporten
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 19 augustus 2009 door brigadier van politie [verbalisant 1] en opgenomen op pagina 4100162 e.v. van het dossier van Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant:
Naar aanleiding van mijn telefonische vordering op grond van de Wet Economische Delicten, op 20 juli 2009 aan [betrokkene 2] , werkzaam bij Rijkswaterstaat, ontving het onderzoeksteam Nevita elektronisch gegevens uit het door hen daartoe gebruikte IVS 90 systeem. Dit systeem registreert gegevens van schepen die in de Nederlandse binnenwateren varen waarbij de tijdgegevens bij het passeren van bruggen, sluizen en waterwegen worden vastgelegd en opgeslagen in het systeem. Daarnaast registreert het systeem gegevens zoals: lading, vertrekplaats, bestemming, ladinghoeveelheden, bemanningsleden en vaarrichting. Van de gegevens werden de volgende schepen bevraagd: [schip] : gedurende 1-1-2009 tot 1 juni 2009.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 14 september 2009 door brigadier van politie [verbalisant 2] en opgenomen op pagina 4100157 e.v. van het dossier van Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant:
Om het bedrijf [C] , gevestigd te Farmsum, per schip te bereiken, moet een schip even voor het bedrijf een beweegbare brug passeren. Deze brug genaamd Heemkesbrug wordt op afstand middels camerabewaking bediend en dient aangeroepen te worden om een passage te bewerkstelligen. Personeel op het Haven Coördinatiecentrum opent na aanroepen de brug. Op 11 september 2009 overhandigde [betrokkene 3] , werkzaam bij het Havencoördinatiecentrum mij vanuit de 'monitor harbour for Delfzijl' een uitdraai uit dit systeem. Hieruit bleek mij dat wanneer de tankduwcombinatie [schip] met de […] een reis naar [C] zou hebben ondernomen, er een melding in hun harbour-systeem plaats had gevonden. Immers de Heemkesbrug zou voor dit schip geopend moeten zijn geweest. Voor het jaar 2009 was op deze uitdraai 3 x een vermelding zichtbaar. Indien het schip bij [C] (afval-)stoffen zou hebben gelost of geladen, zou daarbij tevens de Heemkesbrug op onderstaande tijden voor het schip geopend zijn geweest:
aankomst vertrek
26-02-09 02-03-09
06-03-09 07-03-09
10-06-09 10-06-09
Indien bovenstaand harbour-systeem geen registratie geeft in de zogenoemde 'monitor harbour for Delfzijl' valt op te maken dat het schip de [schip] niet bij het bedrijf [C] heeft kunnen komen. Een andere route om [C] per schip te bereiken is er niet.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Kennisgeving grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen, opgenomen op pagina 4100126 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgevingsnummer : NL201330
Kennisgever : [C] NV, Farmsum,
Nederland
Vertreklocatie : Idem adres kennisgever
Ontvanger : [E] , Duitsland
Ontvangstlocatie : Idem adres ontvanger
Samenstelling, herkomst en verwerking
De kennisgeving heeft betrekking op de overbrenging van fluxolie. De afvalstoffen zijn afkomstig van het destilleren van ingezamelde afgewerkte olie.
Besluit
Geen bezwaar te maken tegen het voornemen van [C] NV om afvalstoffen als beschreven in de kennisgeving met kenmerk NL201330 over te brengen naar Duitsland gedurende de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van EVOA-kennisgevingen gedaan door [D] B.V., [A1] B.V. en [A2] in de tenlastegelegde periode, opgenomen op pagina 4101970 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover daaruit blijkt dat ter zake de periode waarin de bewezenverklaarde transporten plaatsvonden door deze rechtspersonen geen EVOA-kennisgeving is gedaan voor transporten van Lelystad naar Mehrum dan wel Dollbergen.
5. De verklaring van [betrokkene 4] , afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 8 december 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vanaf wanneer werkte u bij [C] ?
Van 2002 tot 2010.
Bent u op enig moment EVOA-documenten gaan invullen?
Dat klopt. Ik denk vanaf 2008 ongeveer.
Wie gaf u concrete opdrachten om die formulieren klaar te maken?
[verdachte] of [betrokkene 1] .
In mijn geheugen staat dat beiden opdrachten gaven voor de transporten; dus dat er een schip ging laden of lossen en dat wij dan de formulieren in gingen vullen. [betrokkene 1] en [verdachte] stuurden het bedrijf aan. Zij waren de leidinggevenden van het bedrijf.
Met betrekking tot de vervoers/transportdocumenten waar u net over sprak; begrijp ik het goed dat [betrokkene 1] en [verdachte] zeiden: "u moet dit boeken onder dit vergunningnummer" en dat u dan volgnummer, datum en handtekening plaatste?
Ja, dat hebt u goed begrepen.
6. De verklaring van [betrokkene 1] , afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 11 januari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U voerde samen met [verdachte] de directie over [C] . Had u nauw overleg?
Uiteraard.
[verdachte] en ik waren op dat niveau een twee-eenheid. Als mensen in de uitvoering, wie dan ook, met een vraag zaten, dan stelden zij die wel aan mij of [verdachte] en dan gaven wij daar antwoord op.
Was er een formele taakverdeling u en [verdachte] op EVOA-gebied?
Nee. Er was alleen een natuurlijk gegroeide taakverdeling; ik hield me meer met financieel-economische en commerciële zaken bezig, [verdachte] meer met de technische zaken. Wij hadden niet per onderwerp een taakverdeling.
7. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 12 januari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Klopt het wel dat er gevallen zijn geweest waarin [C] de olie niet bewerkte?
Ja, dat heb ik ook nooit ontkend.
Besprak u de EVOA-vervoersdocumenten wel eens met [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ?
Ik denk dat dit best wel eens voorgekomen is. Ik zal dan gezegd hebben: let op dat ze in orde zijn, of iets dergelijks.
Wat bedoelde u dan dat zij moesten doen?
Het ging erom dat er een papier werd klaargemaakt voor een auto- of scheepstransport, dat dit op tijd gebeurde en dat het transport enkele dagen vooraf werd aangemeld.
Welke gegevens gaf u door?
Een datum, een hoeveelheid en een volgnummer. De documenten werden geturfd.
met betrekking tot het eerste transport
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 3 april 2009 om 12:29 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 4] , opgenomen op pagina 4100277 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1] deelt mee dat de [schip] weer gaat laden in Lelystad, dan gaat die naar Mehrum toe. [betrokkene 1] vraagt haar om de papieren alvast klaar te maken voor volgende week.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 5 juni 2012 door brigadier van politie [verbalisant 1] en opgenomen op pagina 4100005 e.v. van het dossier van Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant (p. 4100026):
Informatie uit IVS 90: Op 6 april 2009 omstreeks 19.22 uur passeerde het schip de Houtribsluizen. Het was geladen met 925 ton en voer vanaf de vertrekplaats Lelystad met de bestemming Urk. Hierna registreert het IVS 90 systeem een transport op 9 april 2009 tot en met 10 april 2009 van eveneens 925 ton van Lelystad naar Farmsum. Vervolgens registreert het systeem een transport van Lelystad naar Voerde (Mehrum) in Duitsland op 14 april 2009 met eveneens 925 ton. Het schip voer omstreeks 09.40 uur over de Zeesluis Farmsum in noordelijke richting.
10. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Begeleidingsbrief, opgenomen op pagina 4100287 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ontdoener : [D] B.V., Lelystad
Locatie van herkomst : zie ontdoener
Datum aanvang transport : 6.04.09
Ontvanger : [C] , Farmsum
Benaming afvalstoffen : afgewerkte olie
Geschatte hoeveelheid (kg) : 924.937 kg
11. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 14 april 2009 om 14:29 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 6] van [schip] , opgenomen op pagina 4100297 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 6] is vanmorgen pas weggevaren uit Delfzijl. [betrokkene 6] komt donderdagavond daar aan. [betrokkene 6] heeft papieren bij zich om weer te laden in Mehrum.
12. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100138 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 6
Datum van ontvangst : 17.04.09
Ontvangen hoeveelheid : 924.925
Stempel : [E] GmbH
met betrekking tot het tweede transport
13. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 20 april 2009 om 10:52 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 7], opgenomen op pagina 4100301 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1] zegt gelijk in Lelystad weer een volle bak voor Mehrum laden. [betrokkene 1] stelt voor op 4 mei aan te komen. [betrokkene 1] wenst [betrokkene 7] een goede reis.
14. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 17 april 2009 om 09:00 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en verdachte, opgenomen op pagina 4100312 en verder van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1] zegt dat ze volgende week de [schip] willen laten laden bij OTM om naar Lelystad te halen. Dus [schip] naar Lelystad lossen daar en laadt weer en gaat weer naar Duitsland, zegt [betrokkene 1] .
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 5 juni 2012 door brigadier van politie [verbalisant 1] en opgenomen op pagina 4100005 e.v. van het dossier van Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant (p. 4100028):
Informatie uit IVS 90: Op 27 april 2009, omstreeks 17.45 uur, voer het schip door de Houtribsluis gaande in noordelijke richting. Het schip was geladen met 934 ton en kwam uit Lelystad en ging naar Delfzijl. Op 29 april 2009, omstreeks 12.22 uur, passeerde het schip, met dit tonnage aan boord, de zeesluis in Farmsum varende in noordelijke richting.
16. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Begeleidingsbrief, opgenomen op pagina 4100306 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ontdoener : [D] B.V., Lelystad
Locatie van herkomst : zie ontdoener
Datum aanvang transport : 27.04.09
Ontvanger : [C] , Farmsum
Benaming afvalstoffen : afgewerkte olie
Geschatte hoeveelheid (kg) : 923.589 kg
17. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100139 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 7
Datum van ontvangst : 04.05.09
Ontvangen hoeveelheid : 923.108
Stempel : [E] GmbH
met betrekking tot het derde transport
18. Nadere overweging
Op pagina 11 van het arrest heeft het hof overwogen dat het derde scheepstransport plaatsvond in de periode 11 april t/m 15 mei 2009. Dit betreft een kennelijke verschrijving, die verbeterd moet worden gelezen, in die zin dat het derde scheepstransport plaatsvond in de periode 11 mei t/m 15 mei 2009.
19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 5 mei 2009 om 11:11 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 7], opgenomen op pagina 4100315 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als je hierna gaat laden in Lelystad, kun je dan de 15e weer in Mehrum zijn vraagt [betrokkene 1] .
20. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 12 mei 2009 om 14:30 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 8] en verdachte, opgenomen op pagina 4100328 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 8] zegt dat de [schip] een papierwissel heeft vanmiddag. Ze wil weten waar hij heen gaat na het laden in Dollbergen.
21. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 5 juni 2012 door brigadier van politie [verbalisant 1] en opgenomen op pagina 4100005 e.v. van het dossier van Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant (p. 4100028):
Informatie uit IVS 90: op 11 mei 2009, omstreeks 14.03 uur, passeert het schip de Houtribsluis in noordelijke richting. De Houtribsluis is gelegen nabij Lelystad. Op 12 mei 2009 passeert het schip om 11.54 uur Sluis Gaarkeuken (westelijk van de stad Groningen) om omstreeks 21.02 uur van die dag via de Zeesluis Farmsum weg te varen in noordelijke richting.
22. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Begeleidingsbrief, opgenomen op pagina 4100321 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ontdoener : [D] B.V., Lelystad
Locatie van herkomst : zie ontdoener
Datum aanvang transport : 11.05.09
Ontvanger : [C] , Farmsum
Benaming afvalstoffen : afgewerkte olie
Geschatte hoeveelheid (kg) : 740.527 kg
23. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100140 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 8
Datum van ontvangst : 15.05.09
Ontvangen hoeveelheid : 738.944
Stempel : [E] GmbH
met betrekking tot het vierde transport
24. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 18 mei 2009 om 18:20 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 9], opgenomen op pagina 4100339 en verder van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1] belt naar [betrokkene 9] van de [schip] . [betrokkene 1] geeft het programma door. Maandag dinsdag in Lelystad laden en dan terug naar Mehrum.
25. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van een op 20 mei 2009 om 15 :43 uur afgetapt telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en verdachte, opgenomen op pagina 4100341 en verder van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 1] heeft geregeld dat de [schip] die OTM ophaalt en naar Lelystad brengt. In Lelystad, is dat dan gelijk weer voor Duitsland, zegt [verdachte] . Zo is het, zo is het, zegt [betrokkene 1] .
26. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 5 juni 2012 door brigadier van politie [verbalisant 1] en opgenomen op pagina 4100005 e.v. van het dossier van Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant (p. 4100030):
Informatie uit 1VS 90: Op 25 mei 2009, omstreeks 17.41 uur, vaart de [schip] door de Houtribsluis in noordelijke richting. Het schip is beladen met 920 ton en was vertrokken van Lelystad met de bestemming Farmsum. Op 28 mei 2009 voer het schip door de Zeesluis Farmsum in noordelijke richting. Het schip was nog steeds beladen met 920 ton.
27. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Begeleidingsbrief, opgenomen op pagina 4100331 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ontdoener : [D] B.V., Lelystad
Locatie van herkomst : zie ontdoener
Datum aanvang transport : 25.05.09
Ontvanger : [C] , Farmsum
Benaming afvalstoffen : afgewerkte olie
Geschatte hoeveelheid (kg) : 921.567 kg
28. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100141 e.v. van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 9
Datum van ontvangst : 02.06.09
Ontvangen hoeveelheid : 914.422
Stempel : [E] GmbH
ten aanzien van feit 3
1. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100133 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 1
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 29.12.08 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 04.01.09. X Aanvaard. [E] GmbH
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100134 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 2
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 26.01.09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 02.02.09. X Aanvaard. [E] GmbH
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100135 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 3
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 09-02-09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 16.02.09. X Aanvaard. [E] GmbH
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 440136 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 4
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 06-03-09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 16.03.09. X Aanvaard. [E] GmbH
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100137 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 5
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 23.03.09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 31-03-09. X Aanvaard. [E] GmbH
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100138 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 6
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 09-04-09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 17.04.09. X Aanvaard. [E] GmbH
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100139 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 7
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 24-04-09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 04.05.09. X Aanvaard. [E] GmbH
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100140 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 8
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 07.05.09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 15.05.09. X Aanvaard. [E] GmbH
9. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100141 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 9
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 25-05-09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 02.06.09. X Aanvaard. [E] GmbH
10. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100142 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 10
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 08.06.09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 13.06.09. X Aanvaard. [E] GmbH
11. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100143 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd Q4BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 11
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 29.06.09 [C]
In te vullen door de inrichting voor verwijdering/nuttige toepassing:
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 06.07.09. X Aanvaard. [E] GmbH
12. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100144 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 12
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 0-.07.09 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 20.07.09. X Aanvaard. [E] GmbH
13. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100145 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 13
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 23.07.09 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 31.07.09. X Aanvaard. [E] GmbH
14. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100146 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 14
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 05-08-09 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 13.08.09. X Aanvaard. [E] GmbH
15. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100147 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 15
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 18.08.09 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 15.08.09. X Aanvaard. [E] GmbH
16. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100148 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201330, volgnummer 16
9. Locatie waarop en proces
waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 31-08-09 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 07.09.09. X Aanvaard. [E] GmbH
17. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100803 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving [C] . : NL 201324, volgnummer 1
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 04.02.08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 11.02.08. X Aanvaard. [E] GmbH
18. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100804 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 2
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 19.02.08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 28.02.08. X Aanvaard. [E] GmbH
19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100805 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 3
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 28.02.08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 08.03.08. X Aanvaard. [E] GmbH
20. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100807 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 5
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] Datum: 31 -03-08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 08.04.08. X Aanvaard. [E] GmbH
21. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100809 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Dost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 7
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] Datum: 07-05-08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 15.05.08. X Aanvaard. [E] GmbH
22. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100810 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Dost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 8
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 29.05.08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 09.06.08. X Aanvaard. [E] GmbH
23. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100811 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 9
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 16.06.08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 23.06.08. X Aanvaard. [E] GmbH
Parketnummer 21-003421-17 15
24. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100812 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 10
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 30.06.08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 07.07.08. X Aanvaard. [E] GmbH
25. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100813 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 11
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] Datum: 21-07-08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 28.07.08. X Aanvaard. [E] GmbH
26. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100814 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 12
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 08-08-08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 18.08.08. X Aanvaard. [E] GmbH
27. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100815 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 13
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 5] Datum: 26.08.08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 03.09.08. X Aanvaard. [E] GmbH
28. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100816 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 14
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 12-09-08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 22.09.09. X Aanvaard. [E] GmbH
29. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4100820 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201324, volgnummer 18
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C] N.V.,
[C] , Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : idem/destillatie.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 4] . Datum: 07-11-08 [C]
X Overbrenging aangekomen bij de verwijderingsinrichting
Datum van ontvangst: 17.11.08. X Aanvaard. [E] GmbH
30. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101341 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08o01, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201325, volgnummer 11
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C]
N.V., Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : wie oben. Destillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 29.04.08 [C]
Handtekening: [betrokkene 5]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 7-05-08. X Aanvaard. [F].
31. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101343 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201325, volgnummer 26
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C]
N.V., Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : wie oben. Destillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 02-05-08
Handtekening: [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 7-05-08. X Aanvaard. [F].
32. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101344 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201325, volgnummer 31
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C]
N.V., Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : wie oben. Destillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 02-05-08
Handtekening: [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 8-5-08. X Aanvaard. [F] Duisburg.
33. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101350 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201325, volgnummer 255
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C]
N.V., Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : wie oben. Destillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 18-09-08
Handtekening: [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 25-09-08. X Aanvaard. [F].
34. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101351 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201325, volgnummer 311
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C]
N.V., Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : wie oben. Destillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 02-10-08
Handtekening: [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 9.10.08. X Aanvaard. [F].
35. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101189 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201325, volgnummer 465
9. Product(en) van de afvalstoffen : Naam: [C]
N.V., Farmsum.
Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : wie oben. Destillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 08-01-09
Handtekening: [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 15-01-09. X Aanvaard. [F].
36. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101293 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201332, volgnummer 47
9. Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum. Distillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 29-04-09
Handtekening: [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 5.05.09. X Aanvaard. [F].
37. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101304 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201332, volgnummer 90
9. Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum. Distillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Datum: 11-06-09
Handtekening: [C]
X Overbrenging aangekomen bij de inrichting voor nuttige toepassing
Datum van ontvangst: 15.06.09. X Aanvaard. [F].
38. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, opgenomen op pagina 4101310 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML080Q1, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Kennisgeving nr . : NL 201332, volgnummer 135
4. Importeur – ontvanger : Naam: [F].
6. Feitelijke overbrengingsdatum : 10-07-09
9. Locatie waarop en proces waarbij
de afvalstoffen zijn ontstaan : Farmsum. Distillation.
15. Verklaring exporteur-
kennisgever/producent : Naam: [betrokkene 1] . Handtekening: [C]
39. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur, opgenomen op pagina 4101315 van het dossier van politie, Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, genummerd 04BML08001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[C]
[F] GmbH Duisburg
Invoice
We charge you for the delivery of 27.280 kg’s Fluxolie. Delivered 10-7-2009 from Farmsum to Duisburg.
40. De verklaring van [betrokkene 1] , afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 11 januari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U voerde samen met [verdachte] de directie over [C] . Had u nauw overleg?
Uiteraard.
[verdachte] en ik waren op dat niveau een twee-eenheid. Als mensen in de uitvoering, wie dan ook, met een vraag zaten, dan stelden zij die wel aan mij of [verdachte] en dan gaven wij daar antwoord op.
Was er een formele taakverdeling u en [verdachte] op EVOA-gebied?
Nee. Er was alleen een natuurlijk gegroeide taakverdeling; ik hield me meer met financieel-economische en commerciële zaken bezig, [verdachte] meer met de technische zaken. Wij hadden niet per onderwerp een taakverdeling.
Op de kennisgeving staat ook of de olie wordt bewerkt. U hebt verklaard dat hier achteraf iets anders had moeten worden ingevuld. Is dat nooit besproken met de mensen die dat moesten invullen?
Toen [C] werd opgestart, kwam er met name afgewerkte olie binnen, aangezien er nog geen andere toeleveringsbronnen waren, die later wel werden aangeboord. [C] beschikte over een destillatietoren waarmee de olie werd gedestilleerd. En in die EVOA's, één of twee misschien, die ik zelf heb opgemaakt, is in vakje bewerking 'destillatie' vermeld. Oorspronkelijk was de olie dus voorbewerkt, gedestilleerd, maar langzaam verschoof dat tot een stroom niet-gedestilleerde olie. Voor de Duitse afnemer was dat geen probleem: de fabriek daar kon deze olie prima verwerken. Zij deden de voorbewerking die [C] in eerste instantie deed dan gewoon zelf. Het kolommetje op het EVOA-formulier waar oorspronkelijk destillatie stond, is overgeschreven op latere kennisgevingen, terwijl op dat moment die olie niet meer werd bewerkt. Op enig moment had daar dus een andere omschrijving ingezet moeten worden, maar dat heeft men dus niet gedaan.
41. De verklaring van [betrokkene 4] , afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 8 december 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vanaf wanneer werkte u bij [C] ?
Van 2002 tot 2010.
Bent u op enig moment EVOA-documenten gaan invullen?
Dat klopt. Ik denk vanaf 2008 ongeveer.
Wie gaf u concrete opdrachten om die formulieren klaar te maken?
[verdachte] of [betrokkene 1] .
In mijn geheugen staat dat beiden opdrachten gaven voor de transporten; dus dat er een schip ging laden of lossen en dat wij dan de formulieren in gingen vullen. [betrokkene 1] en [verdachte] stuurden het bedrijf aan. Zij waren de leidinggevenden van het bedrijf.
Met betrekking tot de vervoers/transportdocumenten waar u net over sprak; begrijp ik het goed dat [betrokkene 1] en [verdachte] zeiden: "u moet dit boeken onder dit vergunningnummer" en dat u dan volgnummer, datum en handtekening plaatste?
Ja, dat hebt u goed begrepen.
42. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 12 januari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Klopt het wel dat er gevallen zijn geweest waarin [C] de olie niet bewerkte?
Ja, dat heb ik ook nooit ontkend.
Besprak u de EVOA-vervoersdocumenten wel eens met [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ?
Ik denk dat dit best wel eens voorgekomen is. Ik zal dan gezegd hebben: let op dat ze in orde zijn, of iets dergelijks.
Wat bedoelde u dan dat zij moesten doen?
Het ging erom dat er een papier werd klaargemaakt voor een auto- of scheepstransport, dat dit op tijd gebeurde en dat het transport enkele dagen vooraf werd aangemeld.
Welke gegevens gaf u door?
Een datum, een hoeveelheid en een volgnummer. De documenten werden geturfd.”
7. Het eerste middel dat klaagt over de overschrijding van de redelijke (inzendings)termijn slaagt nu het cassatieberoep namens verdachte is ingesteld op 15 maart 2021 en de stukken van het geding op 21 december 2021 door de griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen. De door de Hoge Raad gestelde termijn van acht maanden is dus met iets meer dan een maand overschreden. Dit moet ingeval de overige middelen geen grond voor cassatie opleveren, leiden tot strafvermindering.
8. Het eerste middel slaagt.
9. Het tweede middel klaagt allereerst dat het hof bij zowel het eerste als het derde feit de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Van alle onder 1 tenlastegelegde transporten heeft het hof volgens de stellers vrijgesproken. Er zijn echter wel vier transporten bewezen verklaard, die niet ten laste waren gelegd. Voor het derde feit geldt in de kern hetzelfde. Van alle 71 tenlastegelegde ‘valsheden’ is vrijgesproken, terwijl 38 andere valsheden zijn bewezenverklaard. Als afzonderlijke, tweede deelklacht wordt dan voor zowel voor feit 1 als 3 gesteld dat de bewijsconstructie niet redengevend is voor enig onderdeel van het bewezenverklaarde.
10. De aanpak bij en de vormgeving van een bewezenverklaring is aan de feitenrechter. De grondslag van de tenlastelegging mag daarbij niet worden verlaten en daarmee wordt hier bedoeld dat er andere feiten zijn bewezenverklaard dan tenlastegelegd. Het hof heeft anders dan de steller van de tenlastelegging in de bewezenverklaring niet expliciet verwezen naar de paginanummers in het dossier. Dat staat het hof vrij, al kan het de inzichtelijkheid wel te goede komen indien de vormgeving van de bewezenverklaring zo duidelijk mogelijk wordt afgestemd op die van de tenlastelegging.
11. Eerst feit 1. De bewezenverklaarde periode is identiek aan die onder het derde streepje van het tenlastegelegde feit 1. Het hof heeft in de bewezenverklaring kennelijk gedoeld op dat deel van de tenlastelegging. Volgens de aanvulling met bewijsmiddelen zijn er vier transporten (in de periode april-juni 2009) bewezen verklaard. De vier bewezenverklaarde transporten kunnen dus in de tenlastelegging vallen onder dat derde streepje. De vraag is of de vier transporten voorkomen onder de overzichten op de pagina’s 4100843 en 410844 van het dossier waarnaar onder het derde streepje in de tenlastelegging wordt verwezen. Door verwijzing in de tenlastelegging naar die pagina’s zijn de transporten bepaald en beperkt tot transporten vermeld in de overzichten op die pagina’s.
12. De paginanummers als bedoeld onder het derde streepje worden niet vermeld in de gebezigde bewijsmiddelen van de vier transporten. Dat is ook niet vereist. De kennisgevingsnummers van de bewezenverklaarde transporten zijn wel vermeld in de bewijsmiddelen en wel NL 201330, nr . 6 (bewijsmiddel 12), idem, nr . 7 (bewijsmiddel 17), idem, nr . 8 (bewijsmiddel 23) en idem, nr . 9 (bewijsmiddel 28). Op de onder het derde streepje in de tenlastelegging vermelde overzichtspagina 4100843, staat vermeld (EVOA-tr) NL201330 volgnummers 1 t/m 9. Daartoe behoren de vier bewezenverklaarde transacties. Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag.
13. Nu aandacht voor feit 3. De bewezenverklaring van dat feit is beperkt tot 38 van de 44 tenlastegelegde vervoersdocumenten. In de bewezenverklaring zijn anders dan in de tenlastelegging ook hier geen paginanummers uit het dossier opgenomen. De stellers van het middel menen dat bij die stand van zaken vrijgesproken is van de valsheid van alle vervoersdocumenten waarnaar de tenlastelegging verwijst en dat daardoor andere documenten zijn bewezenverklaard dan tenlastegelegd. Dat is uitsluitend juist voor zover uit de bewijsconstructie niet zou blijken dat de bewezenverklaarde vervoersdocumenten in de tenlastelegging niet zijn genoemd op de daar vermelde overzichtspagina’s of afzonderlijke pagina’s.
14. Van de vervoersdocumenten zijn in de tenlastelegging de paginanummers uit het dossier vermeld, in de bewezenverklaring is geen nadere verwijzing opgenomen, maar in de bewijsmiddelen 1 t/m 38 zijn kennisgevingsnummers en de daarbij horende paginanummers van het dossier vermeld. Deze paginanummers uit de bewijsmiddelen zijn vrijwel steeds eenvoudig terug te vinden in de overzicht pagina’s die zijn vermeld in de tenlastelegging. Ik licht dat toe.
15. In de bewijsmiddelen 1 t/m 16 worden (valse) kennisgevingen vermeld met kenmerk NL 201330, resp. de nummers 1 t/m 16 onder verwijzing naar de vindplaats van de kennisgevingen in het dossier op resp. de pagina’s 4100133 t/m 4100148. Dan bewijsmiddelen 17 t/m 29. In deze bewijsmiddelen worden kennisgevingen genoemd met kenmerk NL 201324, resp. nummers 1 t/m 3, 5, 7 t/m 14 en 18 onder verwijzing naar de vindplaats van de kennisgevingen in het dossier op resp. de pagina’s 410803 t/m 410805, 410807, 410809 t/m 410816 en 410820. Het kenmerk en de nummers van de kennisgevingen vermeld in de bewijsmiddelen 1 t/m 29 komen voor in het dossier op de in de tenlastelegging vermelde overzicht pagina’s 4100843 tot en met 4100846. Daarmee mist het middel voor de eerste 29 bewezenverklaarde valse kennisgevingen feitelijke grondslag.
16. De volgende zes bewijsmiddelen (30 t/m 35) bevatten kennisgevingen met kenmerk NL 201325, respectievelijk de nummers 11, 26, 31, 255, 311 en 465 onder verwijzing naar een vindplaats van de kennisgevingen in het dossier op resp. de pagina’s 4101341, 4101343, 4101344, 4101350, 4101351 en (een opmerkelijk ander nummer) 4101189. De eerste vijf kennisgevingen met dit kenmerk zijn in het dossier tevens te vinden op de pagina’s 4101102, 4101120, 4101130, 4101149 en 4101154. Deze paginanummers staan vermeld op de tenlastelegging, zodat van bewezenverklaring van andere kennisgevingen dan tenlastegelegd uiteraard geen sprake is.
17. Voor de in bewijsmiddel 35 vermelde kennisgeving met kenmerk NL 201325, nummer 465 geldt dat het in dat bewijsmiddel genoemde paginanummer 4101189 niet is vermeld in de tenlastelegging. Voor zover ik heb kunnen nagaan omvatten de wel in de tenlastelegging genoemde paginanummers deze kennisgeving niet en wordt naar die kennisgeving op die in de tenlastegelegde genoemde pagina’s evenmin verwezen. In zoverre hebben de stellers van het middel dus een punt, maar het is van zo ondergeschikte betekenis dat ik meen er verder aan te kunnen voorbijgaan, ook al omdat er aan de resterende drie en daarmee aan 37 van de 38 bewezenverklaarde kennisgevingen geen gebrek kleeft. De laatste drie kennisgevingen met kenmerk NL 201332 en volgnummer 47, 90 en 135 zijn vermeld in de bewijsmiddelen 36 t/m 38 onder verwijzing naar de paginanummers 4101293, 4101304 en 4101310. Beide laatste paginanummers zijn in de tenlastelegging vermeld, maar het eerste niet. Echter kennisgeving NL 201332 met volgnummer 47 staat tevens vermeld op het wel in de tenlastelegging opgenomen paginanummer 4101288.
18. Voor zover het middel als tweede deelklacht nog inhoudt dat de bewijsmiddelen ontoereikend zijn voor de bewezenverklaring volsta ik met de conclusie dat ik dat zonder voldoende toelichting in het geheel niet kan volgen.
19. Het tweede middel faalt.
20. Het derde middel klaagt over de motivering van de in Hoofdstuk 3 opgenomen inleidende overwegingen van het hof.
21. De bedoelde overwegingen zijn hierboven opgenomen onder randnummer 3. De klacht is dat dat de (bewijs)motivering te kort schiet omdat het hof redengevende feiten en omstandigheden in de overweging heeft opgenomen die niet (met voldoende mate van nauwkeurigheid) blijken uit gebezigde bewijsmiddelen.
22. De bedoelde overwegingen hebben een algemeen karakter ter inleiding van het arrest. Het gaat in de kern vooral om een niet betwiste schets van de gang van zaken bij de transporten. De overweging is er kennelijk niet op gericht om bij te dragen aan het bewijs. Het middel wijst niet stellig en duidelijk op onderdelen van de bewezenverklaring die (uitsluitend) worden gedekt door deze algemene beschouwingen. Het hof heeft voor ogen gehad dat de aanvulling met bewijsmiddelen en de overige bewijsoverwegingen toereikend zijn voor het bewijs. De feitelijke grondslag van de klacht ontbreekt derhalve.
23. Het derde middel faalt.
24. Het vierde middel valt uiteen in drie deelklachten. De eerste en derde deelklacht klagen over het bewezenverklaarde “feitelijk leidinggeven” met betrekking tot de feiten 1 en 3. De tweede deelklacht luidt dat in de bewijsoverwegingen 5.1.3 en 5.2.4 feiten en omstandigheden zijn opgenomen die niet (met voldoende mate van nauwkeurigheid) blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen.
25. De overwegingen van het hof onder 5.1.3 (feit 1) en 5.2.4 (feit 3) van het arrest zien zowel op het opzettelijk handelen van de rechtspersoon als op het opzettelijk feitelijk leidinggeven. Ik citeer uitgebreid om in de juiste context ook al zicht te bieden op onderdelen waarop in nog nader te bespreken middelen kritiek wordt gegeven:
“5.1.3. Bewijsoverwegingen; ten aanzien van de transporten vanuit Lelystad
Het verwijt dat verdachte onder 1. met betrekking tot de transporten van [D] B.V. in Lelystad wordt gemaakt, komt er in de kern op neer dat meerdere malen opzettelijk niet is voldaan aan de verplichting om kennisgeving te doen van het voornemen om afvalstoffen over te brengen naar Duitsland en dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Daarbij merkt het hof op dat de tenlastelegging aldus is geredigeerd dat deze slechts de transporten die aanvangen in Lelystad en zonder dat daarvoor een kennisgeving is gedaan omvat. Verder is ‘opzettelijk’ tenlastegelegd. Dit betreft een essentieel en bepalend onderdeel van de tenlastelegging, mede in aanmerking genomen dat indien sprake zou zijn van een (niet opzettelijke) overtreding, het recht tot strafvervolging zou zijn komen te vervallen door verjaring. Dit brengt mee dat dient te worden beoordeeld of een verplichting tot kennisgeving bestond voor aanvang van het transport uit Lelystad en voorts dat deze verplichting opzettelijk niet is nagekomen.
Ten aanzien van geen van de tenlastegelegde transporten per tankwagen blijkt dat vóór de aanvang van het transport vanuit Lelystad al het voornemen bestond de afgewerkte olie rechtstreeks naar Duitsland te vervoeren. Dat brengt mee dat niet kan worden bewezen dat op [D] B.V. of een ander ten aanzien van die transporten een verplichting rustte tot het doen van kennisgeving.
Voor zover op enig moment na vertrek vanuit Lelystad, hetzij te Farmsum of Delfzijl, hetzij onderweg daar naar toe, werd besloten dat een tankwagen met olie zonder bewerking te ondergaan zou worden doorgevoerd naar Duitsland, kan daaraan niet de conclusie worden verbonden dat [D] B.V. dan wel [C] of een ander zich reeds voorafgaande aan de aanvang van het transport uit Lelystad had voorgenomen dat te doen.
Ten aanzien van de transporten per schip vanuit Lelystad overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier, met name uit een aantal tapgesprekken, blijkt dat het [betrokkene 1] bij vier van de onder 1. tenlastegelegde transporten in 2009 al voor vertrek van een lading vanuit Lelystad bekend was dat de betreffende lading niet in Farmsum zou worden gedestilleerd, maar onbewerkt zou worden doorgevoerd naar Mehrum, waarna het per vrachtwagen naar [E] zou worden getransporteerd. Het gaat om de scheepstransporten die plaatsvonden van (1) 9 t/m 17 april 2009, (2) 27 april t/m 4 mei 2009, (3) 11 april t/m 15 mei 2009 en (4) 25 mei t/m 2 juni 2009. Uit onder meer de tapgesprekken en meerdere getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat het [betrokkene 1] was die doorgaans de beslissing nam om een lading afgewerkte olie, zonder deze bij [C] te bewerken, van Lelystad naar Duitsland over te brengen. [betrokkene 1] had dus niet alleen de wetenschap van dergelijke rechtstreekse transporten, maar bevorderde en bewerkstelligde ook actief dat deze plaatsvonden.
In aanmerking genomen dat uit het dossier niet blijkt dat medewerkers van [D] B.V., anders dan [betrokkene 1] , bekend waren met de rechtstreekse olietransporten vanaf haar depot in Lelystad naar Mehrum en ook anderszins niet blijkt dat [D] B.V. kennis heeft gehad of moet hebben gehad van de omstandigheid dat scheepstransporten soms onbewerkt naar Duitsland werden doorgevoerd, kan [D] B.V. slechts overeenkomstig de tenlastelegging als (potentieel) kennisgevingsplichtig in de zin van de EVOA worden aangemerkt, wanneer met betrekking tot die transporten niet alleen de gedragingen van [betrokkene 1] maar ook zijn opzet en wetenschap gericht op overbrenging van de olie naar Duitsland in redelijkheid aan haar als rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
Indien al, in het licht van de criteria uit het Drijfmestarrest, de (verboden) gedragingen aan [D] B.V. kunnen worden toegerekend, dan geldt ten aanzien van opzet en wetenschap bij die rechtspersoon het volgende.
[betrokkene 1] was ten tijde van de tenlastegelegde transporten werkzaam in dienstbetrekking bij [G] B.V., de enige aandeelhouder van [D] B.V. Hij vervulde blijkens de betreffende inschrijving bij de Kamer van Koophandel sinds 1 januari 2001 de functie van directeur van [D] B.V. Uit getuigenverklaringen blijkt echter dat [betrokkene 1] in de loop der tijd op steeds meer afstand van die rechtspersoon kwam te staan. Hoewel zijn formele functie onveranderd bleef, nam hij rond 2003 in feite afscheid van [D] B.V. en werd hij voltijds gedetacheerd bij [C] .
Aangezien op voorhand ongewis was of [C] op termijn succesvol zou zijn, wilde [betrokkene 1] een directeurschap daar slechts aanvaarden op voorwaarde van het behoud van zijn formele functie bij [D] B.V., inclusief de daarbij behorende baanzekerheid, salariëring en autoregeling. De uit het dossier blijkende contacten tussen [betrokkene 1] met medewerkers van [D] B.V. gedurende de tenlastegelegde periode laten zich, zo komt ook naar voren uit hetgeen [betrokkene 1] en [betrokkene 10] ter zitting van het hof hebben verklaard, verklaren vanuit de relatie die [betrokkene 1] als directeur van [C] , de grootste afnemer van [D] , met haar onderhield.
Afgezien van enkele formaliteiten, zoals het plaatsen van een handtekening op een bezwaarschrift vanwege zijn tekenbevoegdheid als statutair directeur, blijkt niet dat [betrokkene 1] gedurende die periode nog enige rol van betekenis speelde binnen de bedrijfsvoering van [D] B.V.
Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 1] formeel weliswaar nog directeur was bij [D] B.V., maar ten aanzien van de handelingen die hij (vanuit zijn positie als directeur van [C] ) met betrekking tot de illegale overbrengingen verrichte solistisch en geïsoleerd van [D] B.V. te werk ging. Niet blijkt dat hij zijn handelwijze op énig moment met personen werkzaam bij die rechtspersoon heeft besproken of op andere wijze kenbaar gemaakt. Integendeel, [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij een en ander om hem moverende redenen bewust heeft verzwegen. De (indirecte) aandeelhouder van [D] B.V., [betrokkene 11] en diens dochter, [betrokkene 12], de dagelijks leidinggevende, verkeerden in de veronderstelling dat zij conform de overeenkomst met [C] de afgewerkte olie afgaven ter destillatie aan een erkend en vergund verwerkingsbedrijf in Farmsum. Een en ander brengt mee dat de bij [betrokkene 1] bestaande opzet en wetenschap naar het oordeel van het hof niet aan [D] B.V. kunnen worden toegerekend. Niet kan worden gezegd dat [betrokkene 1] bij het begaan van de strafbare feiten, althans bij het daaraan feitelijk leiding geven, namens en ten behoeve van [D] B.V. optrad, terwijl evenmin blijkt dat [D] B.V. zeggenschap heeft gehad over deze handelingen, Iaat staan dat zij deze heeft aanvaard of onvoldoende zorg heeft betracht om de verboden gedragingen te voorkomen. Het voorgaande brengt mee dat [D] B.V. niet voornemens was afvalstoffen over te brengen naar Duitsland, zodat op haar geen EVOA-kennisgevingsverplichting rustte.
Ten aanzien van vier scheepstransporten vanuit Lelystad in 2009 waarvan op voorhand vaststond en in ieder geval bij [betrokkene 1] bekend was dat de afgewerkte olie via Delfzijl naar Mehrum zou worden vervoerd, zonder bij [C] te worden gelost, moet worden beoordeeld of een ander dan [D] B.V. kennisgevingsplichtig was.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] , één van de directeuren van [C] , telkens reeds voor aanvang van deze vier transporten uit Lelystad op de hoogte was van de rechtstreekse overbrenging naar Mehrum. [betrokkene 1] was niet alleen bekend met de rechtstreekse overbrengingen, maar bevorderde ook actief dat dit gebeurde. Hij regelde dat de transporten plaatsvonden. [C] had zich contractueel verplicht de afgewerkte olie ‘free on board’ van [D] B.V. af te nemen. Het schip de [schip] , dat de olie in een duwbak vervoerde, voer in opdracht en op kosten van [C] . Vanaf het inladen in Lelystad had [C] de beschikkingsmacht over de olie. Ook werden de EVOA-vervoersdocumenten van de betreffende transporten door medewerkers van [C] ingevuld. Uit het voorgaande volgt dat [C] zich ten aanzien van de vier voormelde momenten telkens had voorgenomen afgewerkte olie vanuit Lelystad over te doen brengen naar Duitsland.
Door [D] B.V. is (terecht) geen EVOA-kennisgeving gedaan. Uit de hiervoor onder 5.1.1 aangehaalde dwingende rangorde van de EVOA-verordening versprong de verplichting tot het doen van kennisgeving daarmee naar de houder, zijnde [C] . Zij was voornemens de afvalstoffen over te brengen naar Duitsland en daarmee ten aanzien van deze vier transporten kennisgevingsplichtig. Vast staat dat [C] ter zake deze transporten geen kennisgeving voor overbrenging vanuit Lelystad naar Mehrum/Döllbergen heeft gedaan. De door [C] gedane kennisgeving voor de periode waarin deze transporten plaatsvonden zag uitsluitend op het overbrengen van afgewerkte olie vanuit Farmsum die bij [C] een destillatie had ondergaan. De suggestie van de verdediging dat uit (zich niet in het dossier bevindende) bijlagen of correspondentie mogelijk zou kunnen blijken dat de kennisgeving op basis waarvan toestemming was gevolgd ook de overbrenging van onbewerkte afgewerkte olie vanuit Lelystad naar Duitsland zou betreffen, acht het hof in het licht van de andersluidende tekst van de aanvraag en de op basis daarvan verleende toestemming onaannemelijk.
Nu door [C] ter zake de vier voormelde overbrengingen geen kennisgeving is gedaan, en haar voor die overbrengingen dus ook geen toestemming van de autoriteiten was verleend, is sprake van verboden gedragingen die in de sfeer van [C] hebben plaatsgevonden en aan haar kunnen worden toegerekend.
Zowel verdachte als [betrokkene 1] wisten dat er door [C] afgenomen afvalstoffen vanuit Lelystad naar Duitsland werden overgebracht, terwijl zij niet hebben bewerkstelligd dat er voor die overbrengingen een EVOA-kennisgeving werd gedaan, althans zij zich er niet van hebben vergewist dat dit gebeurde. Daarmee hebben zij op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat de overbrengingen zonder kennisgeving plaatsvonden. Dit (voorwaardelijk) opzet van beide directeuren van [C] kan eveneens in redelijkheid aan die rechtspersoon worden toegerekend.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voormelde vier transporten moeten worden gekwalificeerd als illegale overbrengingen in de zin van artikel 2, onder 35, Verordening (EG) nr . 1013/2006, en dat [C] zich meermalen opzettelijk heeft schuldig gemaakt aan het zonder toestemming van de autoriteiten per schip (doen) overbrengen van afvalstoffen van Lelystad naar Mehrum/Dollbergen.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte aan deze verboden gedragingen (mede) feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beantwoording van die vraag is van belang welke feitelijke en juridische positie verdachte innam bij [C] en of op basis van zijn handelen of nalaten een feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen kan worden vastgesteld. Dit handelen of nalaten kan bestaan uit actief en effectief leidinggeven aan de betreffende gedragingen, maar ook uit een door verdachte gevoerd beleid, waar de verboden gedragingen een onvermijdelijk gevolg van zijn geweest, dan wel het bijdragen aan een complex van gedragingen en het daarbij in zekere mate nemen van het initiatief. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol leiden tot het oordeel dat daarmee de verboden gedraging zodanig is bevorderd dat kan worden gesproken van feitelijk leidinggeven. Die situatie kan zich voordoen wanneer de verdachte die, hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden, geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen. Daarnaast is van belang dat het begrip feitelijk leidinggeven een zelfstandig opzet impliceert, in die zin dat de feitelijk leidinggever op zijn minst de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [betrokkene 1] in de tenlastegelegde periode zowel feitelijk als juridisch (via de [B] ) directeur waren van [C] . Verdachte werkte twee dagen per week bij [C] en [betrokkene 1] vijf dagen per week. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij en verdachte een twee-eenheid vormden. Zij hadden veelvuldig overleg en er was geen vastomlijnde taakverdeling. Zowel verdachte als [betrokkene 1] waren bekend met het feit dat uit Lelystad en Roosendaal afkomstige afgewerkte olie naar Farmsum of Delfzijl werd vervoerd om vervolgens zonder daar te worden gelost, laat staan bewerkt, te worden door getransporteerd naar Duitsland. [betrokkene 1] instrueerde medewerkers tot het uitvoeren van ‘papierwissels’, waarbij het binnenlandse begeleidingsdocument van de schipper van de [schip] werd omgeruild voor een EVOA-vervoersdocument voor het tweede deel van het traject (van Delfzijl naar Mehrum).
In een afgetapt telefoongesprek wordt door verdachte aan [betrokkene 1] gevraagd of een bepaalde lading uit Lelystad ‘dan gelijk weer voor Duitsland is’, hetgeen door [betrokkene 1] wordt bevestigd. In een ander tapgesprek meldt [betrokkene 1] verdachte dat de [schip] in Lelystad ‘gaat laden voor Duitsland’. Verdachte was dus bij twee transporten vanuit Lelystad van het rechtstreekse karakter van het transport op de hoogte. Hij wist ook dat dit wel vaker gebeurde. Ten aanzien van een ander transport wist hij dat er in Delfzijl een ‘papierwissel’ plaatsvond. Getuige [betrokkene 4] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zowel verdachte als [betrokkene 1] haar concrete opdrachten gaven tot het invullen van EVOA-transportdocumenten. Zowel [betrokkene 1] als [verdachte] gaven opdracht voor transporten en voor het invullen van de bijbehorende formulieren.
Het hof stelt vast dat gedurende de tenlastegelegde periode vier maal een schip met een lading afgewerkte olie vanuit Lelystad in Delfzijl aankwam, terwijl reeds voor vertrek uit Lelystad bekend was dat de betreffende lading niet bij [C] zou worden gelost.
Deze transporten legden door via Delfzijl te varen steeds een aanzienlijke, ongebruikelijke omweg af. Zowel op de begeleidingsdocumenten als op de EVOA-vervoersdocumenten stond vermeld dat de betreffende ladingen olie telkens in Farmsum werden of waren bewerkt door middel van destillatie. Naar het oordeel van het hof hebben verdachte en [betrokkene 1] , die beiden opdrachten gaven voor transporten als deze en voor het invullen van de bijbehorende formulieren, door daarbij na te laten de medewerkers van [C] op de juiste wijze te instrueren en (al dan niet steekproefsgewijs) te controleren of ter zake de transporten vanuit Lelystad een EVOA-kennisgeving was gedaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze transporten zonder de op basis van de EVOA vereiste toestemming van de autoriteiten plaatsvonden. Als bestuurders van een onderneming die opereert op het gebied van afvalstoffen, een sterk gereguleerde sector, lag het bij uitstek op hun weg om erop toe te zien dat de afvalstromen die via het door hen geleide bedrijf verliepen conform wet- en regelgeving plaatsvonden. Cruciale administratieve processen die de traceerbaarheid van afvalstoffen beogen te garanderen, waaronder het zorgdragen voor een zorgvuldig en correct verloop van de dwingend voorgeschreven EVOA-kennisgevingsprocedure, maken daarvan een essentieel deel uit. Dat desondanks onder het bestuur van verdachte en [betrokkene 1] meerdere malen aan haar toebehorende afgewerkte olie werd overgebracht van Lelystad naar Duitsland zonder dat daarvoor door de autoriteiten toestemming was gegeven, is te wijten aan het ontbreken van een adequaat beleid van controle, instructie en toezicht. Verdachte en [betrokkene 1] waren bevoegd en redelijkerwijs gehouden tot het treffen van maatregelen die deze verboden gedragingen hadden kunnen voorkomen.”
En
“5.2.4. Bewijsoverwegingen; ten aanzien van de EVOA-vervoersdocumenten
Uit het dossier blijkt dat op de in de tenlastelegging opgenomen EVOA-vervoersdocumenten is ingevuld dat de over te brengen afvalstof door middel van destillatie bij [C] is ontstaan, terwijl in werkelijkheid onbewerkte afgewerkte olie afkomstig van de depots van [A2] B.V. en [D] B.V. rechtstreeks naar Duitsland werd overgebracht. De EVOA-vervoersdocumenten zijn ingevuld door medewerkers van [C] . Het foutief invullen van de EVOA-vervoersdocumenten is een gedraging die telkens plaatsvond in de sfeer van de rechtspersoon [C] en daarom in redelijkheid aan haar kan worden toegerekend.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat opzet op valsheid en oogmerk tot misleiding bij [C] ontbraken, overweegt het hof het volgende. Teneinde de traceerbaarheid van afvalstoffen en daarmee het toezicht en de controle op overbrengingen adequaat te waarborgen, verplicht de EVOA-verordening ertoe dat transporten waarbij afvalstoffen worden overgebracht naar een andere lidstaat worden vergezeld van vervoersdocumenten. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de EVOA-verordening verplicht tot het in de mate van het mogelijke invullen van de gegevens van het transport op die transportdocumenten. Bijlage 1 B bij de EVOA-verordening bevat het dwingend voorgeschreven model van dat document. Blijkens dat model moet onder meer worden ingevuld wie de producent is van de afvalstoffen en op welke locatie deze zijn ontstaan.
De directeuren van [C] , verdachte en [betrokkene 1] , waren ervan op de hoogte dat met regelmaat ladingen afgewerkte olie vanuit Lelystad en Roosendaal naar Farmsum of Delfzijl werden getransporteerd, terwijl deze vervolgens niet bij [C] werden gelost, laat staan bewerkt. In de administratie van [C] zijn de begeleidingsbrieven aangetroffen van transporten vanaf [D] B.V. en [A2] B.V., waarop telkens als ontvanger ‘ [C] ’ en als bewerkingsmethode ‘destillatie’ is vermeld. Ook op de EVOA-aanvraagformulieren en de bijbehorende EVOA-vervoersdocumenten, die zich eveneens in de administratie van [C] bevonden, staat telkens vermeld dat sprake is van een in Farmsum door middel van destillatie ontstane afvalstof die naar Duitsland wordt overgebracht. Verdachte en [betrokkene 1] leidden [C] , instrueerden het personeel dat de documenten opmaakte en fungeerden als vraagbaak. [betrokkene 1] regelde de transporten en bepaalde of een bepaalde lading onbewerkt naar Duitsland werd doorgevoerd. Nu de betreffende medewerkers is opgedragen de vervoersdocumenten op te maken op de wijze waarop dat zij dat (stelselmatig) hebben gedaan, kan worden gesproken van een beleid en een feitelijke gang van zaken gericht op het in strijd met de waarheid invullen van de EVOA-vervoersdocumenten. Het hof is van oordeel dat [C] daarmee opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de EVOA-vervoersdocumenten en eveneens het oogmerk had om deze als onvervalst te gebruiken. Richting het bevoegd gezag werd met het onjuist invullen van deze documenten immers in strijd met de waarheid de indruk gewekt dat ten aanzien van die olie sprake was van een bewerkingsproces bij [C] , waarbij door [C] een afvalstof werd geproduceerd die vervolgens werd overgebracht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [C] de betreffende EVOA-vervoersdocumenten valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk die als echt en onvervalst te gebruiken.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte aan deze verboden gedragingen (mede) feitelijk leiding heeft gegeven. Het hiervoor onder 5.1.3. opgenomen beoordelingskader ten aanzien van feitelijk leiding geven, wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [betrokkene 1] in de tenlastegelegde periode zowel feitelijk als juridisch (via de [B] ) directeur waren van [C] . Verdachte werkte twee dagen per week bij [C] en [betrokkene 1] vijf dagen per week. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij en verdachte een twee-eenheid vormden. Zij hadden veelvuldig overleg en er was geen vastomlijnde taakverdeling. Zowel verdachte als [betrokkene 1] waren bekend met het feit dat afgewerkte olie vanuit Lelystad en vanuit Roosendaal naar Farmsum of Delfzijl werd vervoerd om vervolgens zonder daar te worden gelost, laat staan bewerkt, te worden door getransporteerd naar Duitsland. Verdachte was ermee bekend dat vrachtwagens met afgewerkte olie op het terrein van [C] aankwamen, om vervolgens enkel met een slang water af te tappen dat tijdens het transport was bezonken.
[betrokkene 1] instrueerde medewerkers tot het uitvoeren van ‘papierwissels’, waarbij het binnenlandse begeleidingsdocument van de schipper van de [schip] werd omgeruild voor een EVOA-vervoersdocument voor het tweede deel van het traject (van Delfzijl naar Mehrum). In een afgetapt telefoongesprek wordt door verdachte aan [betrokkene 1] gevraagd of een bepaalde lading uit Lelystad ‘dan gelijk weer voor Duitsland is’, hetgeen door [betrokkene 1] wordt bevestigd. In een ander tapgesprek meldt [betrokkene 1] [verdachte] dat de [schip] in Lelystad ‘gaat laden voor Duitsland’. Getuige [betrokkene 4] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zowel verdachte als [betrokkene 1] haar concrete opdrachten gaven tot het invullen van EVOA-transportdocumenten. Zowel [betrokkene 1] als [verdachte] gaven opdracht voor transporten en voor het invullen van de bijbehorende formulieren.
Het hof stelt vast dat gedurende de tenlastegelegde periode meermalen tankauto’s en schepen met ladingen afgewerkte olie in Farmsum of Delfzijl aankwamen, die niet bij [C] werden gelost. Deze transporten legden door via Farmsum dan wel Delfzijl te rijden of te varen steeds een aanzienlijke, ongebruikelijke omweg af. Zowel op de begeleidingsdocumenten als op de EVOA-documenten stond vermeld dat de betreffende ladingen olie telkens in Farmsum werden of waren bewerkt door middel van destillatie.
Naar het oordeel van het hof hebben verdachte en [betrokkene 1] , die beiden opdracht gaven voor de transporten en het invullen van de bijbehorende formulieren, door daarbij na te laten de medewerkers van [C] op de juiste wijze te instrueren en (al dan niet steekproefsgewijs) te controleren of de informatie op de EVOA-transportdocumenten juist was, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze documenten valselijk en in strijd met de waarheid werden opgemaakt. Als bestuurders van een onderneming die opereert op het gebied van afvalstoffen, een sterk gereguleerde sector, lag het bij uitstek op hun weg om erop toe te zien dat de afvalstromen die via het door hen geleide bedrijf verliepen, conform wet- en regelgeving plaatsvonden. Cruciale administratieve processen die de traceerbaarheid van afvalstoffen beogen te garanderen, zoals het zorgvuldig en correct documenteren van transporten, maken daarvan een essentieel deel uit. Dat desondanks onder het bestuur van verdachte en [betrokkene 1] jarenlang namens [C] transportdocumenten werden opgemaakt waarop in strijd met de waarheid werd vermeld dat scheeps- en tankautoladingen afgewerkte olie in Farmsum werden gedestilleerd, is te wijten aan het ontbreken van een adequaat beleid van controle, instructie en toezicht. Verdachte en [betrokkene 1] waren bevoegd en redelijkerwijs gehouden tot het treffen van maatregelen die deze verboden gedragingen hadden kunnen voorkomen.”
26. In de rechtspraak van de Hoge Raad is het volgende beoordelingskader voor het middel te vinden3.:
“3.3. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (dat wil zeggen: een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen). Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
3.4.1. In zijn arrest van 21 oktober 20034.heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
3.4.2. Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist, kan dat opzet op verschillende manieren worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend.5.Maar voor opzet van een rechtspersoon is niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld.6.Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
3.5.1. Pas nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijke leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit.7.Maar anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste,8.terwijl ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon feitelijke leidinggever kan zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit.
Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen – al dan niet gezamenlijk - feitelijke leiding worden gegeven. Ook een rechtspersoon kan een feitelijke leidinggever zijn.
3.5.2. Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.9.Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.10.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.11.
3.5.3. In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten.12.Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.13.Een ander voorbeeld van een geval waarin onder omstandigheden voldaan kan zijn aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste biedt een leidinggever die de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten.”
27. Ik stel voorop dat het vierde middel niet ziet op de bewezenverklaarde opzettelijke gedragingen van de rechtspersoon, maar – in de woorden van de stellers van het middel - op het leidinggeven aan de verboden gedraging van de rechtspersoon. Ik neem aan dat wordt gedoeld op het medeplegen van (opzettelijk) feitelijk leiding geven.
28. De eerste deelklacht is de rechtsklacht over de uitleg van het begrip feitelijk leidinggeven. Volgens de schriftuur van cassatie onder 38 (p. 17) is vereist dat verdachte op zijn minst persoonlijke kennis moet hebben gehad van de verboden gedragingen of soortgelijke feiten. Kennelijk menen de stellers van het middel dit vereiste te kunnen funderen op de opvatting van Bleeker.14.Ik lees die opvatting echter niet in de passage waarop kennelijk wordt gedoeld (met weglating van noten):
“Voor feitelijk leidinggeven voldoet dus niet, zoals bij functioneel plegen, dat de leidinggevende ‘slechts’ een zorgplicht geschonden heeft of verwijtbaar onwetend is gebleven. Het is echter niet vereist dat de leidinggevende kennis heeft van waar, wanneer en hoe het strafbare feit precies is begaan. In het overzichtsarrest over feitelijk leidinggeven overweegt de Hoge Raad dat van bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans ook sprake kan zijn – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ‘indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.’ Oftewel, persoonlijke kennis van soortgelijke feiten is een belangrijke aanwijzing voor het voorwaardelijke opzet van de feitelijk leidinggever op het begaan van het tenlastegelegde strafbare feit door de rechtspersoon. In de literatuur wordt ook wel gesproken van ‘globaal’ of ‘generiek opzet’.”
29. Bleeker stelt dus anders dan de stellers van het middel menen niet dat persoonlijke kennis als bedoeld is vereist, maar slechts dat het een belangrijke aanwijzing is. Ook de rechtspraak van de Hoge Raad lees ik niet zo dat de bedoelde persoonlijke kennis is vereist voor (opzettelijk) leidinggeven. Ik wijs er bovendien nog op dat hier sprake is van medeplegen van twee feitelijk leidinggevers in bedrijfsmatig verband. De rechtsklacht treft daarmee geen doel.
30. Voor zover (onder meer ook in de derde deelklacht) nog wordt geklaagd dat het opzettelijk feitelijk leidinggeven hier uitsluitend bestaat uit nalaten, terwijl verdachte bevoegd was in te grijpen het volgende. De Hullu zegt het als volgt. Juist bij feitelijk leidinggeven gaat het niet alleen om de bevoegdheid, maar komt aan het feitelijk gedrag betekenis toe. Hij concludeert op basis van de Slavenburgcriteria15.dat onder omstandigheden de trits “horen, zien en zwijgen” (bewust niet ingrijpen, nalaten en stilzitten) feitelijk leiding geven oplevert.16.Het komt dus ook aan op het feitelijk handelen en de feitelijke omstandigheden. In de overwegingen van het hof zoals hiervoor opgenomen ligt besloten dat verdachte (evenals zijn mede leidinggever) niet alleen de bevoegde functionaris was binnen de onderneming, maar dat hij (1) (opnieuw samen met die ander) opdrachten gaf tot transporten en tot invullen van vervoersdocumenten en (2) gelet op afgeluisterde telefoongesprekken wist van rechtstreeks transport van Lelystad naar Duitsland (bewijsmiddelen 14, 20 en 25). Het is niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat degene die onder die omstandigheden geen maatregelen neemt om de verboden gedragingen te voorkomen kan worden geacht het verboden gedrag te bevorderen en daarmee feitelijk leiding geeft.
31. Het hof heeft voorts bewezen geacht dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op verboden gedragingen heeft aanvaard. Anders dan kennelijk de stellers van het middel (schriftuur onder 39) lees ik het arrest van het hof niet zo dat het voorwaardelijk opzet bewezen is omdat verdachte heeft nagelaten te instrueren en te controleren. In zoverre faalt de klacht over opzet reeds. Het hof heeft bij de overweging over opzet kennelijk voor ogen gestaan hetgeen de Hoge Raad in het hierboven geciteerde arrest uit 2016 (randnummer 25) in rechtsoverweging 3.5.3 heeft overwogen. In drie gevallen wist verdachte dat het transport rechtstreeks naar Duitsland ging en dus zonder kennisgeving plaatsvond en voor het overige transport zonder kennisgeving of voor de transporten met een vals vervoersdocument geldt dat deze in een zodanig rechtstreeks verband met dit verboden gedrag staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de kennisgeving ontbrak of het document vals was. De enkele in punt 43 van de schriftuur opgeworpen stelling dat het verband met de verboden gedragingen te weinig rechtstreeks was, vraagt nog om een enkele opmerkingen. De vergelijking met Chemie Pack zaak van het hof Den Bosch17.gaat nu juist niet op omdat daar het bewezen opzet volgens dat hof betrekking had op een gedraging met een uitzonderlijk karakter, terwijl in de hier aan de orde zijnde zaak het om soortgelijke gedragingen gaat. Ook de verwijzing naar de Aholdzaak18.treft geen doel omdat de crux daar juist was dat door het ontbreken van elk opzet op (wetenschap van) een verboden gedraging feitelijk leiderschap gebaseerd zou worden op risicoaansprakelijkheid.
32. Onder punt 48 van de schriftuur worden enkele in feitelijke aanleg namens verdachte aangevoerde argumenten opgesomd. Een duidelijke grondslag waarom het hof daarop nu juist uitdrukkelijk zou moeten reageren, wordt in cassatie niet gesteld en zie ik ook niet. Naar ik meen is de motivering ook zonder op een en ander in te gaan niet ontoereikend of onbegrijpelijk. Onder punt 49 van de schriftuur wordt gesteld dat de motivering innerlijk tegenstrijdig is nu - naar ik begrijp - voor het bewijs een verklaring van verdachte ter terechtzitting (bewijsmiddel 42) is gebruikt waaruit naar voren komt dat hij tegen [betrokkene 5] en [betrokkene 4] gezegd zou hebben: let op dat ze in orde zijn, of iets dergelijks. In het licht van de verklaring van [betrokkene 4] (bewijsmiddel 41) heeft het hof ‘in orde’ kennelijk en niet onbegrijpelijk zo gelezen dat daarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de documenten moesten worden opgemaakt conform de imperatieve aanwijzing van verdachte. Ik wijs er op dat dit iets anders kan betekenen dan conform de waarheid.
33. De tweede deelklacht van het vierde middel is dat feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de bewijsoverwegingen 5.1.3 en 5.2.4 geen steun vinden in de bewijsmiddelen en/of dat van aan nauwkeuriger aanduiding van de vindplaats van die feiten en omstandigheden geen sprake is. Anders dan de steller van het middel ga ik er niet vanuit dat het hof voor ogen heeft gehad dat de bewijsmiddelen van feit 1 exclusief gelden voor feit 1 en dat de bewijsmiddelen voor feit 3 exclusief voor feit 3 gelden. Daarvoor is er te veel samenhang tussen de gedragingen van de rechtspersoon en de rol die verdachte daarbij speelde. Enig belang bij een strikt gescheiden benadering zie ik ook niet.
34. In punt 53 van de schriftuur worden zeven onderdelen (a t/m g) van de overweging in het arrest onder 5.1.3 genoemd en in punt 54 (deels overlappend met punt 53) negen onderdelen (a t/m i) van de overweging in het arrest onder 5.2.4 die volgens de stellers van het middel niet aan de eis voldoen dat er een nauwkeurige bronopgave is.19.De stellers van het middel hebben gelijk voor zover zij opmerken dat niet alle aangeduide onderdelen volledig en rechtstreeks terug te voeren zijn tot een gebezigd bewijsmiddel dan wel tot een nauwkeurig aangeduid onderdeel van het dossier. De vraag is vervolgens of dit tot cassatie moet leiden. Voor zover de onderdelen niet terug te voeren zijn op de gebezigde bewijsmiddelen en evenmin op een nauwkeurig aangeduid deel van het dossier gaat het in hoofdzaak om de context die in strikte zin niet redengevend is voor het bewijs. Veelal gaat het om onderdelen die niet zijn betwist, onderdelen die hooguit van zeer ondergeschikte betekenis voor het bewijs zijn en/of onderdelen waarbij in algemene zin wel naar het dossier wordt verwezen. Bovendien kan ook sprake zijn van een geoorloofde conclusie van het hof. De in de aanvulling op het arrest gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 zelfstandig dragen. Het hof heeft met de hier bedoelde onderdelen van beide bewijsoverwegingen in de kern niet veel meer gedaan dan de bewijsmiddelen toelichten met een lopend verhaal. Al met al geeft deze tweede deelklacht van het vierde middel geen reden om te concluderen tot cassatie. Hoe dan ook ontbreekt het belang daarbij.
35. Voor zover de derde deelklacht van het vierde middel hierboven nog niet aan de orde kwam het volgende. De stellers van het middel lijken uit het oog te verliezen dat voor het bewijs van de wetenschap van het ontbreken van kennisgevingen (feit 1) en van de valsheid van de vervoersdocumenten (feit 3) primair de wetenschap van de rechtspersoon bepalend is. Voor wat betreft de (meer generieke) wetenschap van verdachte is van betekenis dat het om medeplegen van feitelijk leiding geven gaat en dat uit de bewijsmiddelen 5 en 40 blijkt van nauwe samenwerking zonder taakverdeling met [betrokkene 1] en uit bewijsmiddel 7 en 41 de concrete bemoeienis van de verdachte met de administratie (kennisgevingen en documenten). Daar komt dan nog bij wat al eerder door mij is opgemerkt over de voor het bewijs gebruikte telefoongesprekken waaraan verdachte deelnam.
36. Het vierde middel behoeft niet tot cassatie te leiden.
37. Het vijfde middel klaagt over de motivering van het eerste bewezen verklaarde feit voor zover het hof heeft geoordeeld dat het onaannemelijk is dat er toestemming was om niet in Farmsum door [C] bewerkte olie naar Duitsland over te brengen.
38. Het middel betreft in het bijzonder de volgende (eerder onder randnummer 24 al geciteerde) overweging uit het arrest van het hof:
“De door [C] gedane kennisgeving voor de periode waarin deze transporten plaatsvonden zag uitsluitend op het overbrengen van afgewerkte olie vanuit Farmsum die bij [C] een destillatie had ondergaan. De suggestie van de verdediging dat uit (zich niet in het dossier bevindende) bijlagen of correspondentie mogelijk zou kunnen blijken dat de kennisgeving op basis waarvan toestemming was gevolgd ook de overbrenging van onbewerkte afgewerkte olie vanuit Lelystad naar Duitsland zou betreffen, acht het hof in het licht van de andersluidende tekst van de aanvraag en de op basis daarvan verleende toestemming onaannemelijk.”
39. De toelichting op het middel benadrukt met klem en overtuiging het belang van de bijlagen bij een kennisgeving. Op zich lijkt mij dat ook niet voor betwisting vatbaar en er blijkt uit bovenstaande overweging niet dat het hof daar anders over denkt. Feit 1 gaat nu juist om het ontbreken van kennisgevingen van vier transporten van Lelystad naar Duitsland. Bijlagen bij kennisgevingen van die transporten zijn er bij gebreke van de kennisgevingen zelf uiteraard niet. In de kern is de stelling kennelijk dat uit een bijlage bij een kennisgeving van een transport van Farmsum naar Duitsland kan blijken dat het een transport betreft van Lelystad naar Duitsland. Dat het hof dat onaannemelijk acht is niet onjuist of onbegrijpelijk. Zelfs als de suggestie juist is dat uit enige bijlage bij een kennisgeving van een transport van Farmsum naar Duitsland zou blijken dat de olie oorspronkelijk uit Lelystad komt, betekent dit niet dat er daarmee een kennisgeving is gedaan van transport tussen Lelystad en Duitsland.
40. Het vijfde middel heeft geen kans van slagen.
41. Het zesde middel richt de pijlen op onder randnummer 24 al geciteerde onderdelen van overweging 5.1.3 uit het arrest van het hof en klaagt in de eerste plaats dat het hof de grondslag van de tenlastelegging van feit 1 heeft verlaten door de verdachte te veroordelen voor iets wat in art. 2 onder 35 sub d van de EVOA strafbaar is gesteld, terwijl de tenlastelegging is toegesneden op art. 2 onder 35 sub a en/of sub b. De derde deelklacht luidt dat het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft dan wel ’s hofs oordeel ontoereikend is gemotiveerd, voor zover het inhoudt dat kortgezegd het verwijt onder sub a en b hetzelfde inhoudt als het verwijt onder sub d van art. 2 onder 35 van de EVOA. De tweede deelklacht luidt dat het hof vastgestelde (redengevende) feiten en omstandigheden heeft opgenomen die ofwel niet in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, ofwel de vindplaats daarvan niet is aangeduid.
42. Art. 2 sub 35 “EG-verordening overbrenging afvalstoffen” (EVOA) luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(...)
35. „illegale overbrenging": een overbrenging van afvalstoffen:
a) zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
(…)
d) dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt"
43. Zowel de tenlastelegging als de bewezenverklaring van feit 1 houden (vier) transporten van de rechtspersoon van Lelystad naar Dollbergen in zonder kennisgeving en toestemming als bedoeld in art. 2 onder 35 sub a en b van de “EG-verordening overbrenging afvalstoffen”. Er is dus niet iets anders bewezenverklaard dan tenlastegelegd. Indien er met de steller van het middel vanuit wordt gegaan dat voor deze vier transporten wel een kennisgeving is gedaan voor transport tussen Farmsum en Dollbergen kan dat betekenen dat die kennisgeving niet overeenstemt met de werkelijkheid en daarmee overtreding van art. 2 sub 35 onder d van de “EG-verordening overbrenging afvalstoffen” oplevert, maar dat staat er niet aan in de weg dat bij die stand van zaken er nog steeds geen kennisgeving en geen toestemming is voor vervoer tussen Lelystad en Dollbergen hetgeen overtreding van art. 2 sub 35 onder a en b van de “EG-verordening overbrenging afvalstoffen” oplevert. Dat die verwijten hetzelfde zijn kan ik niet volgen. De eerste en derde deelklacht van het middel falen.
44. In punt 86 van de schriftuur worden als derde deelklacht van het zesde middel drie onderdelen (a t/m c) van de overweging in het arrest onder 5.1.3 genoemd die volgens de stellers van het middel niet aan de eis voldoen dat er een nauwkeurige bronopgave is.20.De stellers van het middel hebben gelijk voor zover zij opmerken dat niet alle aangeduide onderdelen volledig en rechtstreeks terug te voeren zijn tot een gebezigd bewijsmiddel dan wel tot een nauwkeurig aangeduid onderdeel van het dossier. De vraag is vervolgens of dit tot cassatie moet leiden. Voor zover de onderdelen niet terug te voeren zijn op de gebezigde bewijsmiddelen en evenmin op een nauwkeurig aangeduid deel van het dossier gaat het in hoofdzaak om de context die in strikte zin niet redengevend is voor het bewijs. Veelal gaat het om onderdelen die niet zijn betwist, onderdelen die hooguit van zeer ondergeschikte betekenis voor het bewijs zijn en/of onderdelen waarbij in algemene zin wel naar het dossier wordt verwezen. Bovendien kan ook sprake zijn van een geoorloofde conclusie van het hof. De in de aanvulling op het arrest gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring van de feit 1 zelfstandig dragen. Het hof heeft met de hier bedoelde onderdelen van beide bewijsoverwegingen in de kern niet veel meer gedaan dan de bewijsmiddelen toelichten met een lopend verhaal. Al met al geeft deze tweede deelklacht van het zesde middel geen reden om te concluderen tot cassatie. Hoe dan ook ontbreekt het belang daarbij.
45. Het zesde middel faalt.
46. Het zevende middel klaagt in de eerste plaats over het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet van [C] bij feit 1. De tweede deelklacht luidt dat het hof vastgestelde redengevende feiten en omstandigheden heeft opgenomen die ofwel niet in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, ofwel de vindplaats daarvan niet is aangeduid. De derde deelklacht houdt in dat het bewezen opzet van de rechtspersoon geen steun vindt in de bewijsmiddelen.
47. In de eerste deelklacht wordt verwezen naar de overweging van het hof over opzet van de rechtspersoon onder 5.1.3 (reeds geciteerd onder randnummer 24 hierboven). In die overweging rekent het hof het (voorwaardelijk) opzet van beide directeuren toe aan de rechtspersoon. Die beide directeuren (verdachte en [betrokkene 1] ) wisten dat er door [C] afgenomen afvalstoffen vanuit Lelystad naar Duitsland werden overgebracht, terwijl zij niet hebben bewerkstelligd dat er voor die overbrengingen een EVOA-kennisgeving werd gedaan, althans zij zich er niet van hebben vergewist dat dit gebeurde, aldus het hof.
48. De klacht richt zich terecht niet tegen de vastgestelde wetenschap van beide directeuren van het olietransport tussen Lelystad en Duitsland. In zoverre staat ook het opzettelijke handelen van de rechtspersoon vast. Die wetenschap van beiden kan zonder meer worden toegerekend aan de rechtspersoon. Dat betekent nog niet zonder meer dat het hof tevens tot uitdrukking heeft gebracht dat bedoelde bewerkstelligen en niet vergewissen tevens ten grondslag heeft gelegd aan het bewijs van opzet van de rechtspersoon. In zoverre faalt de klacht al.
49. De stellers van het middel lijken ervan uit te gaan dat van opzet van de rechtspersoon slechts sprake kan zijn als zowel [betrokkene 1] als verdachte opzet hebben. Dat uitgangspunt vindt echter geen steun in het recht. Opzet van één natuurlijk persoon is zelfs geen voorwaarde voor opzet van de rechtspersoon.21.Het afzonderlijk of eigen opzet van [betrokkene 1] lijkt mij in het licht van de voor feit 1 gebezigde bewijsmiddelen geen probleem (en toereikend voor het bewijs van opzet van de rechtspersoon). Bij alle vier transporten vervult [betrokkene 1] een coördinerende rol dan wel bepaalt hij het (vaar)programma (zie voor dat laatste bewijsmiddel 24). Bij het eerste transport (bewijsmiddelen 7 t/m 12) vraagt hij [betrokkene 4] op 3 april al om de papieren in orde te maken, terwijl het schip enkele dagen daarna pas uit Lelystad vertrekt en 14 april wegvaart uit Delfzijl. Papieren voor een transport van Lelystad naar Duitsland komen niet tot stand. Verdachte spreekt zelf (bewijsmiddel 8) over een traject naar Mehrum en het is niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof hier kennelijk heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] (voorwaardelijk) opzet had op het ontbreken van een kennisgeving op het traject van Lelystad naar Mehrum. Er is geen reden om ervan uit te gaan dat [betrokkene 4] voor dat traject een kennisgeving zou opmaken. Voor zijn wetenschap van het tweede transport zijn de afgeluisterde gesprekken waaraan [betrokkene 1] deelnam van 17 (bewijsmiddel 14) en 20 april 2009 (bewijsmiddel 13) illustratief voor zijn wetenschap van de trajecten en het transport vanaf Lelystad naar Mehrum zonder kennisgeving daarvan. De gang van zaken bij het derde transport is weergegeven in de bewijsmiddelen 18 t/m 23. Van bemoeienis van [betrokkene 1] met de planning van het traject getuigt bewijsmiddel 19. Bewijsmiddel 20 en 21 zijn, naar ik aanneem ook volgens het hof, zeer belastend voor verdachte omdat hem wordt meegedeeld dat er dezelfde middag nog een papierwissel zal plaatsvinden en die middag het schip via zeesluis Farmsum passeert. Verdachte heeft kennelijk geen uitleg nodig wat een papierwissel is en het hof kon mede gelet daarop aannemen dat het schip onderweg in de omgeving van Farmsum alsnog werd voorzien van een kennisgeving inzake het traject Farmsum-Duitsland. Voor het vierde transport volsta ik met verwijzing naar bewijsmiddel 24 waaruit naar voren komt dat [betrokkene 1] het (vaar)programma bepaalt.
50. De wetenschap van [betrokkene 1] inzake het ontbreken van een kennisgeving voor het traject van Lelystad naar Duitsland behoeft uiteraard niet alleen per afzonderlijk transport te worden bezien. Er is bij elk volgend transport sprake van cumulatie van het bewijs van zijn wetenschap. Dat hij wetenschap heeft van het ontbreken van de kennisgevingen van en toestemming voor de vier transporten kon het hof bewezen achten en hier nog belangrijker op grond daarvan kon het hof tevens bewezen achten dat de rechtspersoon de vereiste opzet had. Dat het hof hierbij tevens de eerste zes meer algemene bewijsmiddelen en met name de rol van verdachte heeft betrokken is niet onjuist of onbegrijpelijk alleen al omdat verdachte en [betrokkene 1] opereerden als een twee-eenheid. Dat beeld wordt versterkt door de zojuist gesignaleerde wetenschap van verdachte van een papierwissel. Dat het hof dus in de eerder geciteerde onderdeel 5.1.3 van het arrest overweegt dat verdachte en [betrokkene 1] op zijn minst de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de overbrengingen zonder kennisgeving plaatsvonden is, gelet op het voorgaande, niet onbegrijpelijk.
51. De stellers van het middel kan wel worden toegegeven dat de onder randnummer 46 bedoelde overweging voor wat betreft de betekenis van het bewerkstelligen en het niet vergewissen wat kort door de bocht is. De in randnummer 48 door mij gemaakte tussenstap op basis van de bewijsmiddelen van het opzet van [betrokkene 1] (in twee-eenheid met verdachte) had niet misstaan. Die tussenstap ligt echter wel in de bewijsconstructie besloten en als deze eenmaal gemaakt is , is daarmee het opzet van de rechtspersoon bewezen, is slotsom dat beiden niet hebben bewerkstelligd dat er voor die overbrengingen een EVOA-kennisgeving werd gedaan, althans zij zich er niet van hebben vergewist dat dit gebeurde bepaald niet onbegrijpelijk.
52. De tweede deelklacht betreft (kort gezegd) opnieuw de bronopgave van een onderdeel van rechtsoverweging 5.1.3. Ik meen te kunnen volstaan met verwijzing naar hetgeen ik al heb opgemerkt onder de randnummers 33 en 43 hierboven.
53. De derde deelklacht kwam goeddeels al aan de orde bij de bespreking van de eerste deelklacht. Ik begrijp ook dat de stellers van het middel het nogal eens niet eens zijn met de waardering van een bewijsmiddel door het hof. Dat is gelet op de vrijheid die de feitenrechter bij die waardering echter onvoldoende voor cassatie, tenzij van de waardering van het bewijsmiddel door het hof helemaal niets valt te begrijpen. Dat laatste is niet het geval.
54. Ook het zevende middel heeft geen kans van slagen.
55. De eerste deelklacht van zowel het achtste middel als van het negende middel betreffen (kort gezegd) opnieuw de bronopgave maar nu van in totaal zes onderdelen van rechtsoverweging 5.2.4. Ik meen te kunnen volstaan met verwijzing naar hetgeen ik al heb opgemerkt onder de randnummers 33 en 43 hierboven.
56. De tweede deelklacht van het achtste middel bestrijdt de motivering van de valsheid van de vervoersdocumenten. Volgens de bewezenverklaring van feit 3 bestaat de valsheid uit het telkens vermelden in vak 9 van het document (als locatie waarop, en proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan) Farmsum en destillatie. De tweede deelklacht van het negende middel sluit hier rechtstreeks op aan. Het betreft de klacht over de motivering van het opzet van de rechtspersoon ( [C] ) op de valsheid.
57. Deze beide deelklachten lenen zich voor gezamenlijk bespreking. In de aanvulling met bewijsmiddelen zijn alle documenten opgenomen met de vermelding Farmsum en destillatie. In zoverre berust de bewezenverklaring dus op de gebezigde bewijsmiddelen (1 t/m 38). Vervolgens is de vraag waarop het hof baseert dat alle in die bewijsmiddelen bedoelde producten niet in Farmsum zijn ontstaan of gedestilleerd en dus vals zijn almede waarop wordt gebaseerd dat de rechtspersoon daarvan op de hoogte was.
58. Voor vier transporten per schip heeft het hof toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd bewezen dat er sprake is geweest van valse kennisgevingen. Ik volsta met verwijzing naar de onder randnummer 24 opgenomen bewijsoverwegingen. Voor de andere transporten is de valsheid niet met zoveel woorden en op soortgelijke wijze onderbouwd. In het oordeel van het hof ligt echter wel besloten dat ook bij die overige transporten de kennisgeving vals was. Het hof wijst in de bewijsoverweging 5.2.4 onder randnummer 24 immers op een beleid en een feitelijke gang van zaken gericht op het vals invullen van kennisgevingen waartoe medewerkers werd opgedragen op welke wijze ze de vervoersdocumenten moesten opmaken en voegt daaraan ook toe dat die medewerkers dat (stelselmatig) hebben gedaan. Die motivering die steun vindt in de bewijsmiddelen is toereikend en niet onbegrijpelijk.
59. De deelklacht over het opzet van de rechtspersoon op de valsheid miskent dat het bewijs van die opzet door het hof niet onbegrijpelijk is ontleend aan de wetenschap van met name mededirecteur van de rechtspersoon [C] [betrokkene 1] . Hij was bekend met rechtstreekse overbrengingen, hij bevorderde dergelijke overbrengingen en hij gaf opdracht aan medewerkers over het opmaken van de vervoersdocumenten. Ik meen hiermee te kunnen volstaan.
60. Het achtste en negende middel falen in alle onderdelen.
61. Het eerste middel is terecht voorgesteld. De middelen 2 tot en met 9 falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
62. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
63. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2022
Zaak B betreft uitsluitend transporten per vrachtauto (noot AG).
HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, NJ 2016/375 m.nt Wolswijk. De voetnoten in het arrest zijn doorgenummerd.
Vgl. HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938, NJ 2006/328.
Vgl. HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0145, NJ 1997/109 ten aanzien van een werknemer.
Vgl. HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB8977, NJ 2009/130.
Vgl. HR 24 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1508.
Vgl. HR 21 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC8948, NJ 1992/414 ten aanzien van iemand die juridisch ondergeschikt was aan het bestuur en HR 16 juni 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC7243, NJ 1981/586 ten aanzien van iemand buiten de rechtspersoon.
Vgl. HR 22 maart 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC7905, NJ 1983/502.
Vgl. HR 10 februari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC1276, NJ 1987/662.
Vgl. HR 27 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9380, NJ 1987/45.
Vgl. HR 16 december 1986, ECLI:NL:HR:1986AC9607, NJ 1987/321, resp. HR 20 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8601, NJ 1985/355.
Vgl. bijv. HR 23 juni 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9905, NJ 1988/44.
In noot 20 van de schriftuur wordt namelijk verwezen naar T.R. Bleeker, Milieuaansprakelijkheid van leidinggevenden, Deventer: Wolters Kluwer 2021, 130.
HR 19 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9097, NJ 1986/125 m.nt. ’t Hart en HR 16 december 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9607, NJ 1987/321 m.nt. ’t Hart.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, Wolters Kluwer Deventer 2021, p. 488.
Hof ’s-Hertogenbosch 22 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1597.
Hof Amsterdam 28 januari 2008, ECLI:NL:GHAMS:2009:BH1791.
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ2008/70.
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ2008/70.
HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, NJ 2016/375 m.nt Wolswijk r.o. 3.4.2 (geciteerd onder randnummer 25).