HR 13 maart 2001, NJ 2001, 296; en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 605. Zie ook A.J.A. Van Dorst, cassatie in strafzaken, 6de druk, p. 172–174 en de aldaar aangehaalde jurisprudentie.
HR, 16-06-2009, nr. S 08/02364 A
ECLI:NL:PHR:2009:BI9372
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2009
- Zaaknummer
S 08/02364 A
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BI9372
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BI9372, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI9372
Conclusie 16‑06‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft verdachte op 29 april 2008 ter zake van ‘poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 300 jo. 47 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren met onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
2.
Verdachte heeft op 13 mei 2008 cassatie ingesteld. Mr P.A.P.J. van der Sloot, advocaat te Oranjestad (Aruba), heeft een schriftuur ingezonden.
3.1.
De ingediende schriftuur geeft aanleiding tot het plaatsen van enkele kanttekeningen. Ik merk op dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen in aanmerking komen middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Dat betekent dat het moet gaan om ‘een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen’.1.
3.2.
De onderhavige schriftuur houdt allereerst in ‘schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan het niet inachtnemen nietigheid meebrengt’. Vervolgens geeft de raadsman in de schriftuur de inhoud van het bestreden vonnis weer, gevolgd door een toelichting bevattende opmerkingen genummerd 1 tot en met 13. De eerste opmerking bevat weliswaar een stellige en duidelijke klacht, maar niet nader wordt aangegeven welke bepaalde rechtsregel wordt geschonden en/of toepasselijk vormvoorschrift wordt verzuimd.2. De derde, vierde, en zesde opmerking betreffen in feite een blote herhaling van stellingen en verweren waarop het hof gemotiveerd heeft beslist, zonder dat in die opmerkingen wordt aangegeven ‘waarom de door het gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn’.3. De tweede opmerking betreffende het niet aanhechten van de bewijsmiddelen aan het vonnis, evenals de vijfde, tiende, elfde, twaalfde en dertiende opmerking kunnen mijns inziens niet worden beschouwd als middelen van cassatie aangezien de in die opmerkingen besloten liggende klachten niet voldoen aan de ‘eisen van nauwkeurigheid die in een geval als het onderhavige daaraan behoren te worden gesteld’.4. De zevende, achtste en negende opmerking zijn evenmin als middelen van cassatie te beschouwen, aangezien aan de schendingen waarop die opmerkingen betrekking hebben geen eenduidige conclusie wordt verbonden. De schriftuur kan derhalve niet worden beschouwd als een schriftuur, houdende middelen van cassatie, aangezien als zodanig slechts voor onderzoek in aanmerking komen klachten, gericht tegen de bestreden uitspraak of beschikking die op de door de wet voorgeschreven wijze zijn voorgedragen, aan welke eis het geschrift niet voldoet.
Ik ben dan ook van mening dat de schriftuur geen cassatiemiddel in de zin van de wet bevat.
4.1.
Naar aanleiding van de als eerste in de schriftuur weergegeven opmerking merk ik voorts nog het volgende op. Daarin wordt de vraag opgeworpen of het hof terecht heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit een strafbaar feit inhoudt.
4.2.
Bewezenverklaard is dat:
‘hij op of omstreeks 7 januari 2007 in Aruba ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn borst en/of buikholte, althans het lichaam, heeft gestoken, zijnde de verdere uitvoering van dat voornemen niet voltooid.’
4.3.
Het hof heeft dit gekwalificeerd als:
‘Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 300 jo. 47 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba’
4.4.
Artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba luidde tot 31 augustus 2004:
‘Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk niet is voltooid.’
4.5.
Artikel 1 van de Landsverordening van 12 augustus 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2004, no. GT 51) (Strafbaarstelling terrorisme en terrorismefinanciering en daarmee samenhangende strafbare feiten) houdt onder meer in dat artikel 47, eerste lid, van bedoeld Wetboek voortaan zal luiden:
‘Poging tot misdrijf is strafbaar indien het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.’
4.6.
Voorts houdt genoemd artikel in dat er een nieuw artikel in het Wetboek van Strafrecht van Aruba wordt ingevoegd, te weten artikel 48b, dat komt te luiden:
‘Voorbereiding noch poging bestaat, indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden, van de wil van de dader afhankelijk.’
4.7.
Deze wijziging is volgens artikel II van de Landsverordening ingegaan op 31 augustus 2004, derhalve vóórdat het primair tenlastegelegde feit plaatsvond. Het hof heeft daarom terecht het (nieuwe) artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba toegepast, tengevolge waarvan — anders dan de raadsman stelt — het ontbreken van — kort gezegd — ‘vrijwillige terugtred’ geen bestanddeel meer is van de poging.
5.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑06‑2009