Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/5.2.3
5.2.3 Samenwerking
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS299749:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Brownsword 1997, p. 275, Vranken 1997a, p. 22-24, Brownsword 1999, p. 29 en Asser/Van Olffen 2010 (7-VII*), nr. 6. Anders: House of Lords 23 januari 1992, Walford v Miles, [1992] 2 W.L.R. 174: “the concept of a duty to carry on negotiations in good faith is inherently repugnant to the adverserial position of the parties when involved in negotiations.” Deze formulering legt echter teveel nadruk op de tegengestelde posities van de partijen. Zie bijvoorbeeld Brownsword 1997, p. 262 en Van Rossum 2011a, p. 15-16.
McKendrick 1995, p. 310, Arrighetti, Bachmann & Deakin 1997, p. 174 en 178, Brownsword 1997, p. 256, Vranken 1997a, p. 22-24, Wilhelmsson 1999, p. 181, Mendel 2000, p. 138 en Van Dunné 2011, p. 118.
Vranken 1997a, p. 24.
Vergelijk Brownsword 1996, p. 135-137, Brownsword 1997, p. 255-256, Burchell & Wilkinson 1997, p. 219, Mendel 2000, p. 138, UP 2010, p. 150, Mahoney 2011, p. 155 en Weterings 2012, p. 112.
Dit is een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Een behandeling van alle omstandigheden die de partijen ertoe kunnen bewegen een overeenkomst te sluiten valt buiten het bereik van dit onderzoek.
Vranken 1997a, p. 23. Zie in het kader van de good faith ook Brownsword 1996, p. 137-139 en 156. Vergelijk ook Gómez 2011, p. 27. Gómez heeft weinig vertrouwen in het tot samenwerking stimulerende vermogen van obligations of goodfaith behaviour.
Vergelijk over het vertrouwen tussen samenwerkende partijen bijvoorbeeld Burchell & Wilkinson 1997, p. 217-221, 223-224 en 226-227.
§ 2.5.
§ 5.2.2.
Vergelijk Brownsword 1996, p. 137 en Burchell & Wilkinson 1997, p. 219.
Van Dunné 2011, p. 118.
HR 12 januari 1979, NJ 1979, 362 (Securicor), HR 20 juni 1986, NJ 1987, 35 (Citronas), HR 21 januari 2000, NJ 2000, 553 (ODS/CPS), Lammers 1999, p. 230 en Asser/ Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 527. Deze bronnen noemen de ‘bijzondere relatie’ als relevante factor. Deze verhouding bestaat echter steeds uit een directe feitelijke samenwerking zonder overeenkomst.
Dwaling is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 50-52.
Smits 1999, p. 65. Vergelijk ook Tjittes 1994, p. 53.
Rb. Zwolle (vzr.) 31 juli 2012, LJN BX3142.
§ 1.3.1.
Land/Losecaat Vermeer 1915-1932, p. 382, Jolles 1932, p. 2, Asser/Maeijer 1995 (5-V), nr. 28 en Asser/Van Olffen 2010 (7-VII*), nr. 5-6. De overeenkomst van maatschap is gereld in de artt. 7A:1655-1688 BW. De vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap, gekwalificeerde vormen van de maatschap, zijn geregeld in de artt. 15-34 WvK.
Asser/Maeijer 1997 (2-II), nr. 187, Asser/Van Olffen 2010 (7-VII*), nr. 8 en Asser/ Rensen 2012 (2-III*), nr. 10. Coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen zijn ook verenigingen. Zie art 2:53 lid 1 en 2 BW. Vergelijk ook Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2009 (2-II*), nr. 11 en 12 en Asser/Van Olffen 2010 (7-VII*), nr. 12 over de samenwerking in een BV en een NV.
De artt. 1:202 PECL, III.-1:104 DCFR en 5.1.3 UP, Hesselink 1994, p. 697, Farnsworth 1995, p. 160, Hesselink 1999, p. 238-247, PECL 2000, p. 121, DCFR 2010, p. 687-689 en Palandt/Grüneberg 2013, § 242, nr. 32.
Hesselink 1999, p. 266. Zie over de rol van hevige concurrentie ook Brownsword 1999, p. 36.
§ 5.3.2.
Vranken 1997a, p. 22 en Hesselink 1999, p. 247.
De mens werkt samen om te overleven. Slechts een klein gedeelte van de mensen voorziet volledig in zijn eigen behoeften. Specialisatie en samenwerking karakteriseren onze samenleving. De één produceert voedsel, de ander bouwt huizen. Zij hebben elkaar nodig om zowel warm als doorvoed te blijven. Beiden profiteren van een ruil. Het recht stimuleert samenwerking. Het reguleert de overeenkomst, het belangrijkste instrument voor samenwerking, en ziet toe op haar naleving.
De factor ‘samenwerking’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid als de partijen bij een rechtsbetrekking met elkaar samenwerken. Dit is onder andere het geval tijdens de onderhandelingen, 1 bij de uitvoering van een overeenkomst,2na de uitvoering of beëindiging van een overeenkomst3 en bij feitelijke samenwerking zonder een directe rechtsbetrekking.
De invloed van de factor ‘samenwerking’ is op verschillende manieren te verklaren. Allereerst kan worden gewezen op de voorwaarden voor de totstandkoming van een overeenkomst. Een overeenkomst komt pas tot stand als beide partijen dit willen. Een partij zal dit pas willen als zij een voordeel van deze overeenkomst verwacht. Deze verwachting moet door beide partijen worden gedeeld. Een overeenkomst is geen rechtsbetrekking waarbij het duidelijk is dat één partij een voordeel behaalt ten koste van haar wederpartij.4 Deze overeenkomst wordt niet gesloten.5 De partijen moeten, door middel van samenwerking, tot een overeenkomst komen die voor hen beide voordelig is. De redelijkheid en billijkheid verplicht de partijen bij een verhouding van samenwerking om zich coöperatief op te stellen.6
Daarnaast kan worden gewezen op het vertrouwen dat samenwerkende partijen in elkaar (moeten) stellen. Een partij vertrouwt en rekent erop dat haar wederpartij haar verplichtingen nakomt. De gevolgen van niet-nakoming zijn dikwijls groter dan de enkele waarde van de prestatie. De niet-nakoming van de verplichting tot reparatie van een broodmachine kan bijvoorbeeld leiden tot omzetverlies voor de bakker. De bakker mag erop vertrouwen dat de reparateur zich inzet om deze schade te voorkomen. Een vruchtbare samenwerking kan daarnaast eisen dat partijen bepaalde informatie prijsgeven. De partij mag erop vertrouwen dat de met haar samenwerkende wederpartij deze informatie niet misbruikt.7
Ten slotte kan worden gewezen op het doel van het (overeenkomsten) recht. Het recht stimuleert samenwerking. Dit doel beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid.8
De factor ‘samenwerking’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid op dezelfde manier als de factor ‘vertrouwensrelatie’.9 Een verhouding van samenwerking leidt tot strengere eisen op grond van de redelijkheid en billijkheid. Een partij moet zich ‘extra’ fatsoenlijk gedragen tegenover een wederpartij tot wie zij in een verhouding van samenwerking staat. Zij moet rekening houden met de belangen van haar wederpartij. De partij mag daarnaast het haar op grond van de verhouding van samenwerking geschonken vertrouwen niet beschamen. De factor ‘samenwerking’ verplicht ten slotte tot samenwerking: de partijen zijn verplicht om redelijke medewerking te verlenen bij de uitvoering van een overeenkomst.
Deze plichten gelden echter niet onverkort. Zij gelden slechts voor zover ze nodig zijn voor een vruchtbare samenwerking. Een verhouding van samenwerking rechtvaardigt het vertrouwen in de wederpartij voor zover de belangen parallel lopen. Het rechtvaardigt daarnaast het vertrouwen in een coöperatieve instelling. Een partij mag erop rekenen dat haar wederpartij meewerkt aan een samenwerking die voor beide partijen voordelig kan zijn. Zij mag er daarnaast op rekenen dat haar wederpartij geen misbruik maakt van de coöperatieve instelling van de partij. Een partij mag er echter niet op vertrouwen dat haar wederpartij meewerkt aan een samenwerking die voor beide partijen even voordelig is.10 Ook een samenwerkende partij probeert haar belangen zo goed mogelijk te behartigen. Dit kan ten koste gaan van de belangen van de wederpartij. Wie draagt het risico? Hoe hoog is de te betalen prijs? De partijen staan in deze zaken tegenover elkaar. Een partij is vrij om deze zaken op een voor haar gunstige wijze te regelen.
De invloed van de factor ‘samenwerking’ op de werking van de redelijkheid en billijkheid is niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of er sprake is van samenwerking tussen de partijen bij een rechtsbetrekking. Zij is afhankelijk van de mate van deze samenwerking. Hoe groter de samenwerking, des te groter is de invloed op de werking van de redelijkheid en billijkheid. De samenwerking wordt bijvoorbeeld hechter als de partijen vaker overeenkomsten sluiten, als zij zich verbinden tot een samenwerking voor een langere termijn en als de onderhandelingen vorderen. Concurrentie tussen de partijen leidt juist tot een beperktere samenwerking.
De factor ‘samenwerking’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik geef enkele voorbeelden. Een duurovereenkomst vereist meer samenwerking dan een kortlopende overeenkomst. Dit beïnvloedt de uitleg van deze overeenkomst.11 Een derde sluit een overeenkomst met de schuldeiser. Ter uitvoering van deze overeenkomst sluit de derde een overeenkomst met de schuldenaar. De schuldenaar neemt daarin een exoneratieclausule op. De schuldenaar en de schuldeiser sluiten geen overeenkomst. Nauwe feitelijke samenwerking tussen de schuldenaar en de schuldeiser pleit voor de ‘doorwerking’ van de exoneratieclausule tegen de schuldeiser.12
De mate van samenwerking beïnvloedt de omvang van de mededelingsplichten op grond van art. 6:228 lid 1 sub b BW.13 Gestandaardiseerde diensten leiden tot minder vergaande mededelingsplichten dan specifieke diensten of advisering.14 Uiteenlopende, tegengestelde belangen pleiten voor beperkte mededelingsplichten.15
De overname van één van de contractpartijen kan ertoe leiden dat de partijen bij de rechtsbetrekking in een verhouding van concurrentie tegenover elkaar komen te staan. Deze concurrentie pleit voor een ruimere opzeggingsbevoegdheid.16 Dit voorbeeld laat zien dat ook het ontbreken van samenwerking voor een bepaalde werking van de redelijkheid en billijkheid kan pleiten.
De rol van de factor ‘samenwerking’ blijkt daarnaast uit de werking van de redelijkheid en billijkheid. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kan aanvullende plichten in leven roepen. Zij kan bijvoorbeeld leiden tot een verplichting tot medewerking.17 De factor kan een rol spelen bij het bepalen van de omvang van deze aanvullende plichten. Hoe nauwer de samenwerking, des te groter zijn de aanvullende plichten. Een partij mag er op vertrouwen dat haar wederpartij met wie zij nauw samenwerkt alle noodzakelijke medewerking verleent. Deze verwachting is minder snel gerechtvaardigd ten opzichte van partijen met wie deze samenwerking ontbreekt.
De factor ‘samenwerking’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. De wet geeft een regeling voor verschillende verhoudingen die sterk worden gekenmerkt door samenwerking. De maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap zijn overeenkomsten waarbij de partijen zich verbinden tot samenwerking tot een gemeenschappelijk doel.18 Ook de vereniging kan worden getypeerd als een samenwerkingsvorm.19 Ook de plicht tot samenwerking blijkt uit de wet. Art. 6:58 BW verplicht de schuldeiser om mee te werken aan de nakoming van de verbintenis van zijn schuldenaar. Hij komt in verzuim als hij dit niet doet.
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. De buitenlandse varianten op de redelijkheid en billijkheid, de PECL, het DCFR en de UP verplichten de partijen bij een overeenkomst tot samen- of medewerking. 20 Ook concurrentie, of het ontbreken van samenwerking, is relevant. De Franse informatieplichten gelden niet tegenover een wederpartij uit dezelfde branche.21
De factor ‘samenwerking’ vertoont een overlap met verschillende andere factoren. Ik heb de overlap met de factor ‘vertrouwensrelatie’ besproken in § 5.2.2. De factor ‘samenwerking’ is te beschouwen als een afgezwakt alternatief voor de factor ‘vertrouwensrelatie’. De factor ‘samenwerking’ verdient de voorkeur als de verhouding slechts beperkt vertrouwelijk is. De factor ‘vertrouwensrelatie’ is duidelijker bij sterk vertrouwelijke verhoudingen. De factor ‘samenwerking’ vertoont daarnaast, net als de factor ‘vertrouwensrelatie’, een overlap met de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’.22 Een rechtsbetrekking kan immers tot samenwerking leiden. De factor ‘samenwerking’ verdient om de in § 5.2.2 besproken redenen de voorkeur.
De factor ‘samenwerking’ leidt, net als de factor ‘vertrouwensrelatie’, tot strengere eisen op grond van de redelijkheid en billijkheid. Hoe groter de mate waarin een verhouding door samenwerking wordt beheerst, des te strenger zijn de eisen van de redelijkheid en billijkheid. De Nederlandse literatuur besteedt slechts weinig aandacht aan de invloed van de factor ‘samenwerking’ op de werking van de redelijkheid en billijkheid.23 De nadruk ligt vaker op de factor ‘vertrouwensrelatie’. Dit valt te betreuren. Een beroep op de factor ‘samenwerking’ verdient de voorkeur als de verhouding slechts beperkt vertrouwelijk is.