Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/5.2.2
5.2.2 Vertrouwensrelatie
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS298561:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Abas 1972, p. 48.
Vergelijk, in de context van undue influence, Chitty/Beale 2012, nr. 7-078–7-081 en 7-089.
Van der Grinten 1965, p. 161.
Van der Grinten 1965, p. 159 en Abas 1972, p. 48.
Vergelijk § 1.2.7.
Zie ook de §§ 3.2.2 en 4.6.
Abas 1972, p. 49.
Hof Amsterdam 24 november 1983, NJ 1984, 794 (Kunsthandel A/B).
HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 (Saladin/HBU). De onderlinge verhouding speelt ook een rol bij het beoordelen van andere bedingen. Zie bijvoorbeeld HR 25 april 1986, NJ 1986, 714 (Van der Meer/Smilde) en HR 16 januari 1987, NJ 1987, 553 (Hooijen/ Curatoren THB).
Bloembergen 1969, p. 361.
Cohen Henriquez 1976, p. 631, Smits 1999, p. 65, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 232 en Jansen 2012a, p. 155. Zie ook Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 58-59. Dwaling is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Hof Leeuwarden 3 september 2003, NJF 2004, 62 (K/Friesland Bank). Zie over de invloed van de vertrouwensrelatie tussen de bank en zijn klant ook Deterink & Prinsen 1996, p. 161-162. Zie ook § 4.2 over de bijzondere positie van een bank.
Rb. Amsterdam 2 maart 2011, JOR 2012, 19 (ING/A).
Hof Amsterdam 3 januari 1969, NJ 1970, 89 (Budie/De Drie Hoefijzers), Vranken 1989, p. 60, Van Dunné 1992, p. 87, 89 en 93, Tjittes 1994, p. 106 en Van Dunné 2004, p. 580.
Hof Leeuwarden 3 september 2003, NJF 2004, 62 (K/Friesland Bank). Zie over de bijzondere positie van een bank ook § 4.2.
Canaris 1965, p. 479 en Hesselink 1999, p. 189.
Hesselink 1999, p. 266.
Zie de artt. 4:109 (1) (a) PECL en II.-7:207 (1) (a) DCFR, PECL 2000, p. 264, DCFR 2010, p. 510-512 en Chitty/Beale 2012, nr. 7-057–7-058 en 7-086.
Vergelijk ook Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 58-59.
Vergelijk bijvoorbeeld HR 3 januari 1964, NJ 1965, 16 (Streefland/Van der Graaf) en HR 17 november 1967, NJ 1968, 42 (Pos/Van den Bosch).
Rb. Middelburg 19 december 2011, LJN BV9326.
HR 16 januari 1981, NJ 1981, 312 (Katwijkse boedelscheiding) en HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150 (Kriek/Smit).
§ 5.3.2.
Zie noot 22.
Vergelijk D. 4,4,16,4 Ulpianus, Idem Pomponius ait in pretio emptionis et venditionis naturaliter licere contrahentibus se circumvenire en D. 19,2,22,3 Paulus, Quemadmodum in emendo et vendendo naturaliter concessum est quod pluris sit minoris emere, quod minoris sit pluris vendere et ita invicem se circumscribere, ita in locationibus quoque et conductionibus iuris est.
Zie ook § 5.2.1.
Een feitelijke verhouding kan worden gekenmerkt door wederzijds vertrouwen. Er bestaat in dit geval een ‘vertrouwensrelatie’. Abas definieert de vertrouwensrelatie als “een betrekking van een persoon tot een ander, waarin de een op de trouw van de andere persoon en de ander op zijn beurt op de trouw van de een kan en mag afgaan. Het gaat er derhalve om, dát personen tot elkaar in een verhouding staan en dat deze met zich meebrengt, dat die personen wederzijds op elkaar mogen afgaan.”1
De definitie van Abas is breed. De definitie omvat verhoudingen met een hoge mate van vertrouwelijkheid zoals de verhouding tussen partners, ouder en kind, voogd en pupil, adviseur en advieszoekende en dokter en patiënt.2 De definitie is hier echter niet tot beperkt. Ook minder hechte verhoudingen vallen onder de definitie van Abas. Van der Grinten noemt bijvoorbeeld de verhouding tussen de deelgenoten in de rechtspersoon en de rechtspersoon, partners in een gemeenschap, onderhandelende partijen en medeschuldenaren.3 Ook een overeenkomst leidt tot een vertrouwensrelatie.4
In de benadering van Van der Grinten en Abas is bijna iedere verhouding die door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst ook een vertrouwensrelatie.5 Het begrip verliest zijn onderscheidend vermogen. Toch gaat de factor niet aan zijn eigen succes ten onder. Dat bijna iedere verhouding een vertrouwensrelatie is, betekent niet dat het vertrouwen iedere verhouding in dezelfde mate beheerst. De werking van de redelijkheid en billijkheid is niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of een verhouding een vertrouwensrelatie is. Zij is afhankelijk van de mate waarin het vertrouwen de verhouding kenmerkt.
De redelijkheid en billijkheid eist dat een partij het gerechtvaardigd vertrouwen van haar wederpartij niet beschaamt.6 Een vertrouwensrelatie is een belangrijke bron van gerechtvaardigd vertrouwen. Het vertrouwen ziet in een dergelijk geval niet noodzakelijk op een bepaalde inhoud van een rechtshandeling of op de niet-uitoefening van een recht. Partijen die in een vertrouwensrelatie tot elkaar staan, mogen erop vertrouwen dat de wederpartij zich ‘fatsoenlijk’ gedraagt. Een partij in een vertrouwensrelatie mag rekenen op een redelijke opstelling van haar wederpartij. Zij mag ervan uitgaan dat de ander geen misbruik maakt van haar vertrouwen. De partijen mogen er daarnaast op rekenen dat eventuele problemen op een redelijke manier worden opgelost. Het staat een partij in een vertrouwensrelatie niet vrij om haar belangen te behartigen op een manier die de belangen van haar wederpartij onredelijk schaadt.
Een partij schaadt het uit de vertrouwensrelatie voortvloeiende vertrouwen door zich ‘onfatsoenlijk’ of ‘onredelijk’ te gedragen. Zij schaadt het vertrouwen door in strijd te handelen met de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Een onfatsoenlijke gedraging is ‘eerder’ en ‘extra’ in strijd met de redelijkheid en billijkheid als de partijen in een vertrouwensrelatie tot elkaar staan. De redelijkheid en billijkheid stelt strengere eisen aan de partijen die in een vertrouwensrelatie tot elkaar staan.
Ik geef enkele voorbeelden. Een vertrouwensrelatie leidt tot een strengere gedragsnorm.7 De opgebouwde vertrouwensrelatie tussen een kunsthandelaar en een kunstkoper kan ertoe leiden dat de koper mag verwachten dat de handelaar hem geen werken verkoopt waarvan de waarde veel lager is dan de betaalde koopprijs.8 De onderlinge verhouding van de partijen beïnvloedt de eventuele beperking van de rechtsgevolgen van een exoneratiebeding.9 Een verhouding tussen een vertrouwensman en een vertrouwenschenkende partij kan hierbij een rol spelen.10 Een vertrouwensrelatie leidt tot een verzwaring van de mededelingsplichten op grond van art. 6:228 lid 1 sub b BW.11 De vertrouwelijke verhouding tussen een bank en zijn cliënt leidt tot een bijzondere zorgplicht voor deze bank.12 Omgekeerd kan een schending van het vertrouwen door de cliënt de bank het recht geven om de relatie te beëindigen.13
De factor ‘vertrouwensrelatie’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Misbruik van omstandigheden kan bestaan uit misbruik van vertrouwen.14 Het schenden of misbruik maken van een vertrouwensrelatie kan daarnaast in strijd zijn met de eisen van de maatschappelijke betamelijkheid. De vertrouwelijke positie van een bank leidt tot het aannemen van zorgplichten ten opzichte van derden.15
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. Een vertrouwensrelatie leidt in het Duitse recht tot Schutzpflichten op grond van de Treu und Glauben.16 Een dergelijke verhouding leidt in Frankrijk tot zwaardere informatieplichten op grond van de bonne foi.17 Het misbruik maken van een vertrouwensrelatie kan ook in verschillende Europese rechtsstelsels, de PECL en het DCFR leiden tot (een variant op) misbruik van omstandigheden.18
Een vertrouwensrelatie kan op verschillende manieren ontstaan.19 Zij kan ontstaan door een hechte persoonlijke verhouding tussen twee partijen. Naaste familie en geliefden stellen vertrouwen in elkaar. Juist dit vertrouwen leidt tot strengere eisen van de redelijkheid en billijkheid. Een expliciet beroep op de vertrouwensrelatie verdient daarom de voorkeur. Een dergelijk beroep is preciezer en duidelijker dan een verwijzing naar een ‘bijzondere verhouding’,20 een ‘liefdesrelatie’21 of naar de omstandigheid dat de partijen (gewezen) echtgenoten zijn.22
Een vertrouwensrelatie kan ook ontstaan door het bijzondere karakter van een zakelijke verhouding. Een vertrouwensrelatie kan bijvoorbeeld ontstaan in verhoudingen waar een partij haar wederpartij adviseert. Een dergelijke zakelijke verhouding ontstaat dikwijls door een overeenkomst. De factor ‘vertrouwensrelatie’ vertoont daarom een overlap met de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’.23
Een beroep op de factor ‘vertrouwensrelatie’ verdient in een dergelijk geval de voorkeur. Verschillende kenmerken van de rechtsbetrekking beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid op verschillende manieren. Een beroep op het in het concrete geval relevante kenmerk, de uit de overeenkomst voortvloeiende vertrouwensrelatie, is duidelijker. Een beroep op de factor ‘vertrouwensrelatie’ is bovendien directer. De rechtsbetrekking is in een dergelijk geval relevant omdat zij tot een vertrouwensrelatie leidt.
Wel kan de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ verduidelijken dat er een vertrouwensrelatie bestaat. De overeenkomst tussen een advocaat en een cliënt brengt standaard vertrouwen met zich. Dit speelt echter niet bij iedere zakelijke vertrouwelijke verhouding.
Een verhouding tussen een kunsthandelaar en zijn cliënt kan vertrouwelijk zijn.24 Deze vertrouwelijkheid blijkt echter niet uit de koopovereenkomsten tussen de handelaar en de klant. Een kunsthandelaar kan ook (herhaaldelijk) kunst verkopen aan cliënten zonder een vertrouwensrelatie op te bouwen. Een beroep op de factor ‘kenmerken van de rechtsbetrekking’ verduidelijkt in een dergelijk geval niet.
Ik heb hierboven beschreven dat ook de verhoudingen tussen onderhandelende partijen en tussen de partijen bij een overeenkomst als vertrouwensrelaties kunnen worden gekwalificeerd. Een beroep op de factor ‘vertrouwensrelatie’ is in deze gevallen echter niet duidelijk. Deze verhouding is slechts beperkt vertrouwelijk. Men kan betogen dat onderhandelende partijen elkaar helemaal niet vertrouwen. Hoort een partij geen rekening te houden met de mogelijkheid dat de wederpartij door list en bedrog een voor haar gunstigere overeenkomst probeert te sluiten? Is deze wederpartij daar niet, tenminste tot op zekere hoogte, toe gerechtigd? 25 ‘Vertrouwensrelatie’ is geen duidelijke omschrijving van deze verhouding. De factor ‘samenwerking’ beschrijft deze verhouding beter. Onderhandelende partijen en contractpartijen proberen door samen te werken een voordeel te behalen. De partijen mogen niet in alle opzichten op elkaar vertrouwen. Toch hebben ze wel degelijk meer plichten tegenover elkaar dan tegenover willekeurige derden. Ik beschrijf de verhouding van samenwerking uitgebreider in § 5.2.3. Een beroep op de factor ‘vertrouwensrelatie’ verdient wel de voorkeur als het vertrouwen de verhouding in hoge mate kenmerkt. Een beroep op de factor ‘vertrouwensrelatie’ verduidelijkt dat het vertrouwen verder gaat dan het beperkte vertrouwen dat door een verhouding van samenwerking wordt gerechtvaardigd.
Afhankelijkheid en vertrouwelijkheid kunnen hand in hand gaan. De verhouding tussen een kind en zijn ouder is bijvoorbeeld zowel afhankelijk als vertrouwelijk.26 Toch bestaat er geen overlap tussen de factoren ‘afhankelijkheid’ en ‘vertrouwensrelatie’. De factoren benadrukken ieder een eigen aspect van de feitelijke verhouding. De factor ‘afhankelijkheid’ benadrukt de superieure mogelijkheden tot belangenbehartiging van één van de partijen. De factor ‘vertrouwensrelatie’ legt de nadruk op het vertrouwen dat de partijen in elkaar stellen.
De factor ‘vertrouwensrelatie’ kan leiden tot gerechtvaardigd vertrouwen. De factor vertoont daarom een overlap met de factor ‘vertrouwen’. Een beroep op de factor ‘vertrouwensrelatie’ verdient om de in § 4.6 besproken redenen de voorkeur.
Een onfatsoenlijke gedraging is ‘eerder’ en ‘extra’ in strijd met de redelijkheid en billijkheid als de partijen in een vertrouwensrelatie tot elkaar staan. De factor ‘vertrouwensrelatie’ leidt tot strengere eisen op grond van de redelijkheid en billijkheid. Hoe groter de mate waarin een verhouding door vertrouwen wordt beheerst, des te strenger zijn de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Een beroep op de factor ‘vertrouwensrelatie’ verdient echter alleen de voorkeur als de verhouding sterk vertrouwelijk is. De factor ‘samenwerking’ verdient de voorkeur bij beperkt vertrouwelijke verhoudingen.