Verweerschrift verdachte, versie oktober/november 2016, pagina 15.
Hof 's-Hertogenbosch, 05-10-2020, nr. 20-000351-18
ECLI:NL:GHSHE:2020:3407
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-10-2020
- Zaaknummer
20-000351-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:3407, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:107
Herstelarrest: ECLI:NL:GHSHE:2024:1862
Uitspraak 05‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen oplichting, passieve niet-ambtelijke omkoping en witwassen door directeur woningbouwvereniging bij het acquireren en verwerven van vastgoedprojecten. Door het aannemen van een valse hoedanigheid, zijnde die van betrouwbaar bestuurder, hetzij door listige kunstgrepen, zijnde verschillende misleidende feitelijke handelingen, heeft verdachte een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor de woningbouwvereniging waar hij directeur was, is bewogen tot de afgifte van genoemde geldbedragen. Nadere uitleg ter zake van oplichting en witwassen.
Partij(en)
Parketnummer : 20-000351-18
Uitspraak : 5 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-994000-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich (mede) tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en subsidiair en 5 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Witwassen geldbedrag, aangetroffen in een kluis bij de KBC-bank te Lommel
Verdachte is onder feit 7 vrijgesproken van het gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 700.000,00 euro, aangetroffen in een kluis bij de KBC-bank te Lommel.
Ten aanzien van deze vrijspraak overweegt het hof het volgende.
Onder feit 7 is aan verdachte als gronddelict tenlastegelegd: gewoontewitwassen, zijnde witwassen onder de strafverzwarende omstandigheid van het plegen daarvan als gewoonte. Daarbij heeft de steller van de tenlastelegging het bestanddeel ‘gewoonte’ verfeitelijkt door de tenlastelegging van onder meer het witwassen van voornoemd geldbedrag. Naar het oordeel van het hof worden door deze wijze van tenlasteleggen (de strafverzwarende omstandigheid van gewoontewitwassen) de genoemde voorwerpen, zijnde meerdere geldbedragen, niet gezien als afzonderlijk vernoemde strafbare feiten. Hierdoor is er geen sprake van een of meer gevoegde feiten als bedoeld in artikel 407, tweede lid, Sv. Er is met het oog op de uitspraak in eerste aanleg dientengevolge geen sprake van een beschermde vrijspraak op dit onderdeel. Hierdoor is gezien het – overigens onbeperkt – ingestelde appel, feit 7 geheel aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde, het vonnis voor het overige zal bevestigen, met inbegrip van de beslissing op het beslag, maar met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Door en namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken voor het onder 1, 3, 4, 6 en 7 (voor zover betrekking hebbend op het geldbedrag in de kluis van de KBC Bank te Lommel), tenlastegelegde en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 7 tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbend op het geldbedrag in de envelop, aangetroffen in het huis van de verdachte, en op het geldbedrag, aangetroffen in een koffer in het huis van de broer van verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
(Project Alvarezlaan, deelproject 3.4)
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006, te Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de [bedrijf 1] , althans een of meer ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een) goed/goederen, te weten
van een geldbedrag van (circa) euro 2.866.573,67 (doc.1441), althans van (circa) euro 2.700.000,-- (doc.1441), of (circa) euro 471.142,-- (doc.176), in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of enig(e) goed(eren), aan [bedrijf 4] en/of (een) ander(en),
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
verdachte [verdachte] heeft op of omstreeks 23 juni 2005 (een) bespreking(en) gevoerd met de heer [getuige 13] van het bedrijf [bedrijf 2] , waarbij het project Alvarezlaan met [verdachte] werd besproken en kenbaar werd gemaakt dat dit project te koop was, waarbij [verdachte] kenbaar maakte dat hij/ [bedrijf 1] geïnteresseerd was en/of die [getuige 13] de zaak moest regelen met [medeverdachte 2] , vertegenwoordiger van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] , althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking
en/of
[verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [getuige 13] hebben/heeft op het kantoor van [bedrijf 1] op 26 oktober 2005 (een) onderlinge bespreking(en) gevoerd met betrekking tot het project Alvarezlaan (Terneuzen 2)
en/of
verdachte [verdachte] heeft een brief, gedateerd 8 november 2005, afkomstig van [bedrijf 3] , op briefpapier van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 1] waarin – zakelijk weergegeven – gesproken werd over de aankoop van project Alvarezlaan te Terneuzen (percelen met opstallen) voor een bedrag groot (circa) euro 2.700.000,-- k.k., voor akkoord ondertekend en/of geretourneerd (doc.193)
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft in een brief op briefpapier van [bedrijf 4] gedateerd 8 november 2005 en gericht aan [bedrijf 5] t.a.v. de heren [getuige 13] en [medeverdachte 3] , aangegeven dat [bedrijf 4] , mede namens [bedrijf 3] , bereid was/waren – zakelijk weergegeven – voor het project Alvarezlaan te Terneuzen een bod te doen groot euro 2.100.000,-- k.k. (doc.008/11)
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) zijn/is met de verkopende partij [bedrijf 5] tijdens een bespreking in de maand november 2005 overeengekomen en/of hebben/heeft in een brief d.d. 30 november 2005 van de zijde van [bedrijf 5] bevestigd aan [bedrijf 3] – zakelijk weergegeven – dat de percelen gelegen aan de Alvarezlaan te Terneuzen, met opstallen onder voorwaarden konden worden gekocht voor euro 2.225.000,00 k.k. (doc.008/12)
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft in een brief, gedateerd 9 december 2005, afkomstig van [bedrijf 3] en gericht aan [bedrijf 5]
– zakelijk weergegeven – bevestigd dat hij/zij bereid was/waren beide objecten (postkantoor en sporthal) te verwerven voor het bedrag van euro 2.225.000,-- k.k. (doc.008/16)
en/of
verdachte en/of verdachtes mededader(s) hebben/heeft bij de aankoop en verkoop van het project Alvarezlaan te Terneuzen een AB-BC-constructie toegepast, waarbij een (onverklaarbare) waardesprong groot (circa) euro 475.000,--, in elk geval een (grote) waardesprong in euro's, werd gerealiseerd, immers op een en zelfde dag, (14 maart 2006), passeerden bij twee verschillende notarissen de leveringsaktes, waarbij [bedrijf 2] voor (circa) euro 2.225.000,-- leverde aan [bedrijf 4] (doc.013) en [bedrijf 4] (vervolgens) (door)leverde aan [bedrijf 1] voor (circa) euro 2.866.573,67 (doc.1441) althans euro 2.700.000,-- (doc.014), zulks, terwijl verdachte [verdachte] namens [bedrijf 1] het project Alvarezlaan te Terneuzen ook rechtstreeks en/of tegen een (aanzienlijk) lager bedrag had kunnen kopen van het bedrijf [bedrijf 2] / [bedrijf 5]
en/of
verdachte [verdachte] heeft niet voorafgaand aan de verwerving van het project Alvarezlaan te Terneuzen een haalbaarheidsstudie verricht, dan wel laten verrichten, zulks terwijl in een notitie, getiteld: "werkafspraken inzake verwervingen/vervreemdingen", afkomstig van het MT-bestuur van [bedrijf 1] en gericht aan de Raad van Commissarissen (RvC) van [bedrijf 1] , d.d. 14 september 2004, schriftelijk was vastgelegd dat aan iedere acquisitie een haalbaarheidsstudie ten grondslag zou moeten liggen die besproken en unaniem goedgekeurd zou moeten zijn door het MT van [bedrijf 1] (doc.348)
en/of
verdachte [verdachte] heeft en/of zou geld in privé ontvangen van verdachten [medeverdachte 2] (voornoemd) en/of [medeverdachte 4] (voornoemd) en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) zou(den) (een deel van) de gemaakte winst per project onderling verdelen
en/of
verdachte [verdachte] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen jegens en/of geen, althans onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [bedrijf 1] ten aanzien van het project Alvarezlaan te Terneuzen en/of het (geldelijke) belang van [bedrijf 1] en/of de betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of de (prijsopdrijvende) rol van medeverdachte(n) [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] bij het project Alvarezlaan te Terneuzen en/of (aldus doende) heeft verdachte [verdachte] zich met betrekking tot het project Alvarezlaan te Terneuzen tegenover (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [bedrijf 1] valselijk en/of ten onrechte voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder, waardoor [bedrijf 1] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling zou kunnen leiden, dat
hij, op of omstreeks 14 maart 2006, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 2.866.573,67 (doc.1441), althans (circa) euro 2.700.000,-- , of (circa) euro 475.000,-- (project Alvarezlaan), (3.4)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan (de Woningbouw)Vereniging [bedrijf 1] , (" [bedrijf 1] ") (doc.001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van [bedrijf 1] (AMB.074), in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
3 ("project [bedrijf 7] ", 3.9)
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de (Woningbouw)vereniging [bedrijf 1] (" [bedrijf 1] "), althans (een) ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot het aangaan van (een) schuld(en), te weten,
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst "Herontwikkeling [bedrijf 7] 11/15 te Terneuzen", tussen enerzijds (woningbouw)vereniging [bedrijf 1] en [bedrijf 4] en anderzijds [bedrijf 6] , gedateerd 19 januari 2006, en/of het maken van afspraken waardoor
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een "Aanvullende samenwerkingsovereenkomst herontwikkelingsovereenkomst Schuttershofweg", gedateerd 21 november 2007, tussen [bedrijf 1] , [bedrijf 4] , [bedrijf 7] en/of [bedrijf 6] (doc.307 en doc.312), waarin onder meer t.a.v. de financiering werd overeengekomen – zakelijk weergegeven – dat [bedrijf 1] een geldlening zal verstrekken groot (circa) euro 2.700.000,-- en een rekening-courant faciliteit (maximaal euro 2.300.000,--) zal bieden aan [bedrijf 7] , teneinde [bedrijf 7] in de gelegenheid te stellen om aan haar betalingsverplichtingen te kunnen voldoen
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een rekening courant, althans krediet overeenkomst ( [bedrijf 1] - [bedrijf 7] , gedateerd 21 november 2007, tussen enerzijds [bedrijf 1] (leninggever) en anderzijds [bedrijf 7] (leningnemer), waarin
– zakelijk weergegeven – de leninggever er zich toe bereid verklaarde in de vorm van een rekening-courantkrediet een bedrag (maximaal euro 2.300.000,--) te verstrekken, (doc.309)
en/of
het overeenkomen, sluiten en/of ondertekenen van een overeenkomst van geldlening ( [bedrijf 1] - [bedrijf 7] ), gedateerd 21 november 2007, waarin – zakelijk weergegeven – was overeengekomen dat de leninggever ( [bedrijf 1] ) bereid was aan leningnemer ( [bedrijf 7] een lening (groot euro 2.700.000,--) te verstrekken, (doc.310)
en/of
heeft bewogen en/of doen bewegen tot de middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een) goed/goederen, te weten het betalen van (een) bedrag(en) van (circa) euro 262.000,-- en/of (circa) euro 2.300.000,-- en/of (circa) euro 2.700.000,--, in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of enig goed, aan [bedrijf 4] en/of (een) ander(en), (doc.388)
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
tussen [bedrijf 1] , [bedrijf 4] ., [bedrijf 7] en/of [bedrijf 6] werd een "Aanvullende samenwerkingsovereenkomst/herontwikkelingsovereenkomst Schuttershofweg", gedateerd 21 november 2007, overeengekomen, gesloten en of ondertekend, waaruit financiële/zakelijke verplichtingen voortvloeide voor [bedrijf 1] (doc.312),
en/of
tussen enerzijds [bedrijf 1] (leninggever) en anderzijds [bedrijf 7] (leningnemer) werd een rekening courant, althans krediet overeenkomst gesloten, gedateerd 21 november 2007, waarin – zakelijk weergegeven – werd overeengekomen de verstrekking van een rekening-courantkrediet van een bedrag maximaal euro 2.300.000,-- (doc.309)
en/of
tussen enerzijds [bedrijf 1] (leninggever) en anderzijds [bedrijf 7] (leningnemer) werd een overeenkomst van geldlening gesloten, gedateerd 21 november 2007, waarin
– zakelijk weergegeven – was overeengekomen dat de leninggever bereid was aan leningnemer een lening van euro 2.700.000,-- te verstrekken (doc.310)
en/of
tussen enerzijds [bedrijf 1] en anderzijds [bedrijf 4] werd een overeenkomst tot koop van aandelen, getekend 21 december 2007 (doc.311), overeengekomen, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat [bedrijf 1] voornoemd, de aandelen van [bedrijf 4] voornoemd in [bedrijf 13] zou overkopen voor (circa) euro 262.500,-- en/of dat [bedrijf 1] op of omstreeks 21 december 2007, (voornoemde) (circa) euro 262.000,-- heeft betaald aan [bedrijf 4] doc.344),
door welke aankoop/overname van aandelen van [bedrijf 4] in [bedrijf 13] . in december 2007 (doc.311), [bedrijf 1] voor 100 % aandeelhouder was geworden in [bedrijf 13] en voor 50% aandeelhouder was geworden in [bedrijf 7] (doc.312 en pv. blz. 300293)
en/of
verdachte [verdachte] heeft en/of zou (per project) geld in privé ontvangen van [medeverdachte 2] (voornoemd) en/of [medeverdachte 4] (voornoemd) en/of verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) zou(den) (een deel van) de gemaakte winst per project/object onderling verdelen
en/of
verdachte [verdachte] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen jegens en/of geen, althans onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [bedrijf 1] ten aanzien van het project [bedrijf 7] te Terneuzen en/of het (geldelijke) belang van [bedrijf 1] en/of de betrokkenheid van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) en/of de (prijsopdrijvende) rol van medeverdachte(n) [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] bij het project [bedrijf 7] te Terneuzen en/of (aldus doende) heeft verdachte [verdachte] zich met betrekking tot het project [bedrijf 7] te Terneuzen tegenover (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [bedrijf 1] valselijk en/of ten onrechte voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder,
waardoor [bedrijf 1] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot het aangaan van bovenomschreven schuld(en) en/of tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
en/of
hij, op of omstreeks 21 december 2007, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 262.000,-- (project [bedrijf 7] ), (3.9)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan (de Woningbouw)Vereniging [bedrijf 1] , (" [bedrijf 1] ") (doc.001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) verdachte, (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van [bedrijf 1] , (amb.074), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
4 ("Deelproject [project] ", 3.8)
hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012, in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels, de (Woningbouw)vereniging [bedrijf 1] (" [bedrijf 1] "), althans een of meer ander(en),
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot het aangaan van (een) schuld(en), te weten:
het akkoord gaan door de Raad van Commissarissen van [bedrijf 1] , op 19 april 2010, met het investeringsvoorstel groot (circa) euro 26.566.050,-- inzake het project [project] , (Besluit 09, 147 woningen [project] ) (doc.203, 204 en doc.484)
en/of
het overeenkomen/aangaan/tekenen van een intentieovereenkomst inzake het project " [project] , gedateerd 28 juli 2010, tussen [bedrijf 4] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds (doc.482)
en/of
het (laten) opmaken en/of ondertekenen van een leveringsakte tussen enerzijds [bedrijf 4] (verkoper) en anderzijds [bedrijf 1] (koper), op 29 december 2011, met betrekking tot de levering van (onder andere) appartementsrechten, voor een koopprijs van (circa) euro 5.471.326,89,(excl. BTW), in elk geval een geldbedrag (doc.053) en/of waardoor (telkens) (een) financiële/zakelijke verplichting(en) ontstond(en) voor [bedrijf 1]
en/of
heeft/hebben bewogen en/of doen bewegen tot de middellijke en/of onmiddellijke afgifte(n) van (een) goed/goederen, te weten: een (of meer) geldbedrag(en), van (circa) euro 6.510.879,-- (incl. BTW) (doc.53 en doc.1445/2), althans (circa) euro 1.650.380,36 (amb.264, doc.1147), in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en/of enig(e) goed(eren), aan [bedrijf 4] en/of (een) ander(en),
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen, aldaar (telkens) met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid jegens [bedrijf 1] en/of (een) ander(en),
de valse hoedanigheid van betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder aangenomen,
en/of
(relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen en/of verheimelijkt jegens en/of geen, althans onjuiste en/of onvolledige informatie verschaft/verstrekt aan (de Raad van Commissarissen en/of het Directieteam van) [bedrijf 1] t.a.v. het project [project] en/of het (geldelijke) belang van [bedrijf 1] en/of de betrokkenheid van hem verdachte, [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of (de prijsopdrijvende) rol van [bedrijf 4] bij het project/object [project] ,
hierin bestaande dat – zakelijk weergegeven – in de vergadering van de Raad van Commissarissen van 19 april 2010 door [verdachte] een onjuiste voorstelling van zaken was gegeven met betrekking tot de besluitvorming nieuwbouw Drie Hoefijzers Project [project] (doc.203), namelijk dat [bedrijf 4] in werkelijkheid niet optrad als zelfstandige (project)-ontwikkelaar
en/of
(het tussenschuiven van) [bedrijf 4] in het project [project] , een prijsopdrijvend effect had/zou hebben op de aankoopprijs en/of de bouwsom en/of ten nadele van het (aankoop)budget en/of het financiële/zakelijke belang van [bedrijf 1]
en/of
'met betaling volgens een termijnregeling' in het investeringsvoorstel "besluitvorming nieuwbouw Drie Hoefijzers Project [project] van 12 april 2010", in werkelijkheid een vorm van voorfinanciering, althans een financieringsregeling van het project betrof en/of [bedrijf 4] niet over voldoende (eigen) vermogen beschikte om dit project uit eigen middelen te kunnen financieren (doc.484)
en/of
(daarnaast) een intentieovereenkomst inzake het project " [project] , gedateerd 28 juli 2010, tussen [bedrijf 8] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds was overeengekomen (doc.482)
en/of
[bedrijf 4] een geldlening/voorfinanciering, in elk geval een geldbedrag zou ontvangen van [bedrijf 1] (doc 107)
en/of
een ontbindende voorwaarde in de intentieovereenkomst tussen [bedrijf 4] enerzijds en de Vereniging [bedrijf 1] anderzijds was opgenomen en/of [bedrijf 1] hiervan gebruik had kunnen maken (doc.124)
en/of
de voortgang van het project [project] moeilijkheden ondervond naar aanleiding van de (omslachtige) projectfinanciering en/of het tot 27 december 2011 ontbreken van de (WSW)borgingsfaciliteit voor het project (doc.1116, doc.624)
en/of
bij de aankoop en verkoop van het project ' [project] , sprake was van een AB-BC-constructie, waarbij een (onverklaarbare) waardesprong groot (circa) euro 1.708.811,-- , in elk geval een (grote) waardesprong in euro's, werd gerealiseerd, immers op een en de zelfde dag (29 december 2011) passeerden bij twee verschillende notarissen de leveringsaktes en/of leverde AM B.V. grond en/of appartementsrechten aan [bedrijf 4] voor (circa) euro 4.035.350,68 (excl. BTW) (doc.052), in elk geval een geldbedrag en leverde [bedrijf 4] (vervolgens) door aan [bedrijf 1] voor (circa) euro 5.471.326,89 (excl. BTW), in elk geval een geldbedrag (doc.053)
en/of
verdachte [verdachte] (per project) geld in privé heeft ontvangen en/of zou ontvangen van [medeverdachte 2] (voornoemd) en/of [medeverdachte 4] (voornoemd) en/of dat (een deel van) de gemaakte winst per project/object onderling tussen verdachte en/of zijn mededader(s) zou worden verdeeld,
waardoor [bedrijf 1] en/of (een) ander(en) werd(en) bewogen tot het aangaan van bovenomschreven schulde(n) en/of tot afgifte(n) van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans (een) goed(eren);
en/of
hij, op of omstreeks 29 december 2011, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 31 december 2012 in de gemeente(n) Breda, Eindhoven en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag groot (circa) euro 6.510.879,-- , althans (circa) euro 1.650.380,36 (project [project] ), (3.8)
in elk geval (telkens) enig(e) geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan (de Woningbouw)Vereniging [bedrijf 1] , (" [bedrijf 1] ") (doc.001), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag(en) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij en/of van zijn beroep van/als directeur en/of directeur-bestuurder van [bedrijf 1] (amb.074), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
6 hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand september 2009 tot en met 21 mei 2012 te Breda en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking en/of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of belofte(n) en/of (een) dienst(en) heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever of lastgever (Woningbouw)vereniging [bedrijf 1] , hebbende hij, verdachte, als directeur-bestuurder en/of algemeen directeur-bestuurder van [bedrijf 1] , van [getuige 14] , directeur van [bedrijf 9] een schilderij (genoemd 'Zwarte Vlag') aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwegen tegenover zijn werkgever of lastgever [bedrijf 1] ;
7 hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juni 2005 tot en met 22 mei 2012, te Eindhoven en/of Nuenen en/of (elders) in Nederland en/of te Lommel en/of (elders) in België,
(van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt),
hebbende hij, verdachte en/of verdachtes mededader(s) – zakelijk weergegeven – van (een) voorwerp(en), te weten (telkens) (een) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren en/of (een) voorwerp(en), te weten (telkens) (een) geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van dat/die voorwerp(en)/ geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
immers verdachte en/of verdachtes mededader(s) heeft/hebben
in zijn verdachtes woning op of omstreeks 21 mei 2012 een geldbedrag voorhanden gehad en/of verborgen en/of daarvan gebruik gemaakt, immers bevond zich in een (technische) ruimte van die woning, een enveloppe, met het Rabobanklogo, inhoudende een geldbedrag groot 7.050 euro, althans een geldbedrag (IBN.E.001)
en/of
in of omstreeks de periode van 24 juni 2005 tot en met 29 december 2009, in een kluis(je) gehuurd bij de KBC-bank te Lommel, (circa) 700.000,-- euro, althans (circa) 70.000 euro, althans (telkens) (een) geldbedrag(en) voorhanden gehad en/of verborgen en/of daarvan gebruik gemaakt (RHV.01-2)
en/of
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 april 2011 in verdachtes woning in de gemeente Eindhoven, een geldbedrag groot (circa) 700.000,-- euro, althans (een) geldbedrag(en) voorhanden gehad en/of verborgen en/of verhuld
en/of
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 22 mei 2012 in de gemeente Nuenen, in een koffer in een (kruip)ruimte in de woning van [broer verdachte] (de broer van verdachte), een koffer inhoudende (een) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag groot (circa) 700.000,-- euro, althans (een) geldbedrag(en) verborgen en/of verhuld en/of voorhanden gehad en/of verplaatst van Eindhoven naar Nuenen (AMB.052) en/of (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst van bovengenoemde (contante) geldbedrag(en) verborgen en/of verhuld (AMB085, pv. blz. 401029 t/m 401035),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en), geldbedrag(en), geheel of gedeeltelijk –
onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, het verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard ten aanzien van de zinsneden “ [verdachte] heeft (relevante) informatie verdoezeld en/of verzwegen […] voorgedaan als betrouwbare en/of integere en/of loyale directeur/bestuurder”, zoals aan verdachte is ten laste gelegd onder feit 1 primair en feit 3 (eerste cumulatieve/alternatieve feit). Kort samengevat heeft de verdediging hiertoe aangevoerd dat de tenlastelegging op de voormelde onderdelen steeds onvoldoende feitelijk is, waardoor de verdediging niet heeft kunnen vaststellen waartegen zij zich moet verweren.
Het hof verwerpt dit verweer en is met de rechtbank van oordeel dat de omschrijvingen in de tenlastelegging, in combinatie met de inhoud van het dossier, een voldoende duidelijke en concrete opgave van de aan verdachte verweten gedragingen bevatten, zoals bedoeld in
artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dat verdachte wist waartegen hij zich
moest verdedigen, blijkt eveneens uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte
ter verdediging is aangevoerd. Het is het hof niet gebleken dat verdachte – door de wijze waarop de vorenbedoelde gedragingen in de tenlastelegging zijn omschreven – op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad.
Het voorgaande geldt eveneens voor de door de raadsman bepleite partiële nietigheid met
betrekking tot:
- het in feit 3 genoemde maken van afspraken waardoor er voor [bedrijf 1] financiële verplichtingen ontstonden en de eveneens bij dat feit opgenomen aanvullende samenwerkingsovereenkomst en de geldlening en de rekening-courantfaciliteit;
- het in feit 5 voor de tweede maal noemen van afspraken met [medewerker 2] over beheer.
Verder heeft de verdediging de partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien
van de alternatief/cumulatief onder feit 3 en feit 4 tenlastegelegde verduistering. Hiertoe is
aangevoerd dat niet tegelijk kan zijn opgelicht en verduisterd.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt met de rechtbank daartoe als volgt. Een tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig wanneer daarin naast elkaar twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar verenigbaar zijn. Vooropgesteld dient te worden dat het openbaar ministerie de vrijheid heeft te kiezen voor een alternatieve tenlastelegging.
In combinatie met de inhoud van het dossier moet het dan voldoende duidelijk zijn welke
verwijten aan verdachte worden gemaakt. Naar het oordeel van het hof wordt in het
onderhavige geval aan dat criterium voldaan. Of in een concreet geval sprake zal zijn van
oplichting en/of verduistering zal vervolgens aan de orde moeten komen bij de inhoudelijke
beoordeling van het bewijs.
Ook voor het overige is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de strafvervolging
De raadsman heeft, evenals in eerste aanleg, het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat – kort samengevat – de opsporingsambtenaren van het ILT tijdens getuigenverhoren suggestieve vragen hebben gesteld en bovendien bewust en opzettelijk onjuiste informatie aan getuigen hebben voorgehouden, waardoor getuigen zijn misleid. Thans kan er geen onderscheid meer worden gemaakt tussen hetgeen getuigen uit zichzelf hebben verklaard en hetgeen zij ten gevolge van de misleidingen hebben verklaard, aldus de raadsman. Met hun optreden hebben de met opsporing belaste ambtenaren een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de
belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort
is gedaan en niet meer gesproken kan worden van een fair trial in de zin van artikel 6 van
het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele
Vrijheden (hierna: EVRM).
Het hof, met de rechtbank, overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Het hof stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt om te worden toegepast. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rov. 3.6.5).
Het hof constateert dat aan een aantal getuigen onderzoeksbevindingen zijn voorgehouden waarvan later bekend is geworden dat de betreffende informatie onjuist was of waarvan op het moment van verhoren reeds bekend was, althans bekend kon zijn, dat deze informatie niet juist was. Dat er aan getuigen is voorgehouden dat er omtrent het beheer van de woningen in het kader van het project ‘ [bedrijf 7] ’ geen contacten geweest waren tussen [bedrijf 1] en [medewerker 2] , terwijl die contacten er aantoonbaar wel zijn geweest, vormt hiervan een voorbeeld. Vast staat daarmee dat een en ander niet is gegaan zoals het wel had moeten gaan.
Het hof constateert echter ook op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat dergelijke fouten zich niet veelvuldig hebben voorgedaan en dat, voor zover dit is gebeurd, van opzet van de zijde van de opsporingsambtenaren niet is gebleken. Evenmin acht het hof het aannemelijk geworden dat getuigen als gevolg van deze fouten op een voor verdachte nadelige wijze zijn beïnvloed. Het hof hecht er in dit verband belang aan dat de verdediging ruimschoots de gelegenheid is geboden om getuigen bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris nader te bevragen. Naar het oordeel van het hof geven de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de eerder door de betreffende getuigen afgelegde verklaringen in twijfel te trekken.
Het voorgaande mede in aanmerking nemende, is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de betreffende inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Aan de genoemde maatstaf is dan ook niet voldaan, op grond waarvan het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan ook wordt verworpen.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 en 7 tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbend op het geldbedrag aangetroffen geldbedrag in een kluis van de KBC-bank te Lommel en een geldbedrag groot (circa) 700.000,-- euro in de woning van verdachte, heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Onder feit 4 is aan verdachte ten laste gelegd – kort en zakelijk weergegeven – het
medeplegen van oplichting van [bedrijf 1] binnen het deelproject ‘ [project] ’. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient onder meer te worden bewezen dat verdachte bedrieglijk heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er binnen dit project sprake is van een onverklaarbare
waardevermeerdering. Immers is genoegzaam gebleken dat er in het kader van dit project diverse activiteiten zijn ontplooid door [bedrijf 4] (dat wil zeggen: medeverdachte [medeverdachte 2] , wijlen de heer [medeverdachte 4] en hun respectievelijke c.q. gezamenlijke ondernemingen). Het hof acht een waardevermeerdering waar geen feitelijk vastgestelde inspanningen en/of activiteiten tegenover staan, een onderdeel van de vaststelling in het geheel van handelingen in de onderhavige zaak van het delict oplichting. Nu in de onder feit 4 deelproject ‘ [project] ’ door [bedrijf 4] diverse activiteiten zijn ontplooid en dus geen sprake is van een zonder meer onverklaarbare waardevermeerdering, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en/of [bedrijf 4] het oogmerk hebben gehad zich ten koste van [bedrijf 1] wederrechtelijk te bevoordelen.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 4 primair tenlastegelegde oplichting.
De onder feit 4 subsidiair aan verdachte tenlastegelegde verduistering acht het hof
evenmin wettig en overtuigend bewezen, nu niet is gebleken dat verdachte zich wederrechtelijk enig geldbedrag heeft toegeëigend. Verdachte zal derhalve ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbend op het geldbedrag aangetroffen geldbedrag in een kluis van de KBC-bank te Lommel en een geldbedrag groot (circa) 700.000,-- euro in verdachtes woning.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen voor zover betrekking hebbend op het geldbedrag in een kluis bij de KBC-bank te Lommel en het geldbedrag van 700.000,- euro in de woning van verdachte. Verdachte zal daarom in zoverre van het onder 7 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Gezien deze vrijspraak op onderdelen is het hof van oordeel dat niet gesproken kan worden van gewoontewitwassen. Het hof zal verdachte dan ook daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primairhij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 23 juni 2005 tot en met 21 maart 2006 in Nederland, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de Woningbouw Vereniging [bedrijf 1] (" [bedrijf 1] ") heeft bewogen tot afgifte van een goed,
te weten van een geldbedrag van euro 2.866.573,67 aan [bedrijf 4] en/of een ander,
hebbende hij, verdachte en zijn mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk –
zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk als volgt gehandeld:
verdachte en verdachtes mededaders hebben bij de aankoop en verkoop van het project Alvarezlaan te Terneuzen een AB-BC-constructie toegepast, waarbij een grote waardesprong in euro's werd gerealiseerd, waarbij [bedrijf 2] voor circa euro 2.225.000,-- leverde aan [bedrijf 4] en [bedrijf 4] vervolgens door leverde aan [bedrijf 1] voor euro 2.866.573,67, zulks, terwijl verdachte [verdachte] namens [bedrijf 1] het project Alvarezlaan te Terneuzen ook rechtstreeks en tegen een aanzienlijk lager bedrag had kunnen kopen van het bedrijf [bedrijf 2] / [bedrijf 5]
en
verdachte [verdachte] heeft geld in privé ontvangen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]
en
verdachte heeft relevante informatie verzwegen jegens de Raad van [bedrijf 1] ten aanzien van het project Alvarezlaan te Terneuzen en het geldelijke belang van [bedrijf 1] en de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten en de prijsopdrijvende rol van medeverdachten [bedrijf 3] en [bedrijf 4] bij het project Alvarezlaan te Terneuzen
en aldus doende heeft verdachte [verdachte] zich met betrekking tot het project Alvarezlaan te Terneuzen tegenover de Raad van Commissarissen van [bedrijf 1] valselijk voorgedaan als betrouwbare en integere directeur/bestuurder, waardoor [bedrijf 1] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag;
3. 3.hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008, in Nederland, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen de Woningbouwvereniging [bedrijf 1] (" [bedrijf 1] "), heeft bewogen tot de afgifte van een goed, te weten het betalen van een bedrag van euro 262.000,-- aan [bedrijf 4] , hebbende hij, verdachte en zijn mededaders toen, aldaar met bovenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk als volgt gehandeld:
tussen [bedrijf 1] , [bedrijf 4] , [bedrijf 7] en [bedrijf 6] werd een "Aanvullende samenwerkingsovereenkomst/herontwikkelingsovereenkomst Schuttershofweg", gedateerd 21 november 2007, gesloten en of ondertekend, waaruit financiële verplichtingen voortvloeiden voor [bedrijf 1]
en
tussen enerzijds [bedrijf 1] en anderzijds [bedrijf 4] werd een overeenkomst tot koop van aandelen, getekend 21 december 2007, overeengekomen, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat [bedrijf 1] voornoemd, de aandelen van [bedrijf 4] voornoemd in [bedrijf 13] zou overkopen voor euro 262.500,-- en dat [bedrijf 1] op of omstreeks 21 december 2007 circa euro 262.000,-- heeft betaald aan [bedrijf 4]
en
verdachte heeft per project geld in privé ontvangen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]
en
verdachte heeft relevante informatie verzwegen jegens de Raad van Commissarissen van [bedrijf 1] ten aanzien van het project [bedrijf 7] te Terneuzen en het geldelijke belang van [bedrijf 1] en de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten en de prijsopdrijvende rol van medeverdachten [bedrijf 3] en [bedrijf 4] bij het project [bedrijf 7] te Terneuzen
en
aldus doende heeft verdachte [verdachte] zich met betrekking tot het project [bedrijf 7] te Terneuzen tegenover de Raad van Commissarissen van [bedrijf 1] valselijk voorgedaan als betrouwbare en integere directeur/bestuurder, waardoor [bedrijf 1] werd bewogen tot afgifte van bovengenoemd geldbedrag;
6
hij in de periode van de maand september 2009 tot en met 21 mei 2012 te Breda en Eindhoven, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een gift heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever Woningbouwvereniging [bedrijf 1] , hebbende hij, verdachte, als algemeen directeur-bestuurder van [bedrijf 1] , van [getuige 14] , directeur van [bedrijf 9] een schilderij (genoemd 'Zwarte Vlag') aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwegen tegenover zijn werkgever [bedrijf 1] ;
7. 7.hij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 1 april 2011 tot en met 22 mei 2012, te Eindhoven en/of Nuenen – zakelijk weergegeven – voorwerpen, te weten telkens een geldbedrag, voorhanden gehad, immers
verdachte heeft in zijn woning op 21 mei 2012 een geldbedrag voorhanden gehad en verborgen, immers bevond zich in een technische ruimte van die woning een enveloppe, met het Rabobanklogo, inhoudende een geldbedrag groot 7.050 euro
en
verdachte heeft in de periode van 1 april 2011 tot en met 22 mei 2012 in de gemeente Nuenen, in een koffer in een kruipruimte in de woning van [broer verdachte] (de broer van verdachte), een geldbedrag tot een totaalbedrag groot 700.000,-- euro, verborgen en voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen, geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebezigde bewijsmiddelen als bijlage aan dit arrest gehecht. De inhoud van deze bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Inleiding
Aan de verdachte is ter zake van feit 1 primair en 3 primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van oplichting van woningbouwvereniging [bedrijf 1] .
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder feit 1 primair en 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Indien het hof een ander standpunt is toegedaan, kan de onder 1 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde verduistering wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de advocaat-generaal.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het oogmerk niet kan worden bewezen, dat er geen oplichtingsmiddelen zijn gebruikt en dat, voor zover die wel zijn gebruikt, deze niet hebben geleid tot de afgifte. Hetgeen de verdediging ter nadere adstructie van dit verweer heeft aangevoerd, staat verwoord in de overgelegde pleitnotitie, die in het dossier is gevoegd waarnaar het hof – voor zover relevant – verwijst.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt ter zake van hetgeen verdachte in feit 1 en 3 ten laste is gelegd het volgende voorop.
Het delict oplichting houdt volgens art. 326, eerste lid, Sr het volgende in:
‘Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
Oplichting vormt tezamen met andere specifieke delicten één van de bedrogsdelicten uit het Wetboek van Strafrecht en geeft daarmee invulling aan het uitgangspunt van de wetgever geen algemene, overkoepelende strafbaarstelling van bedrog te hebben willen formuleren, maar de strafbaarheid van bedrieglijk handelen heeft beperkt tot specifieke, strafbaar gestelde gedragingen zoals opgenomen in de afzonderlijke delictsomschrijvingen in Titel XXV van het Wetboek van Strafrecht.
Het specifieke en wederrechtelijke karakter van oplichting weerspiegelt zich onder andere in de verschillende, in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen. Met het hanteren van een of meer oplichtingsmiddelen handelt de verdachte op een specifieke, voldoende ernstige, bedrieglijke wijze, waarmee de verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
In zijn overzichtsarrest van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, heeft de Hoge Raad ten aanzien van de uitleg van oplichtingsmiddelen onder andere het volgende overwogen.
Bij een ‘samenweefsel van verdichtsels’ gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. De uitleg die daaraan in bestendige jurisprudentie wordt gegeven, is dat sprake moet zijn van ‘meer dan een enkele leugenachtige mededeling’. Maar indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, kan deze in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie, eveneens voldoende zijn voor de kwalificatie ‘samenweefsel van verdichtsels’ (vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:200).
Bij ‘listige kunstgrepen’ gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Daarbij komt het aan op alle omstandigheden van het geval.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit ‘het aannemen van een valse naam’ of een ‘valse hoedanigheid’, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De in de rechtspraak wel gebruikte formulering dat een verdachte zich als een 'bonafide' deelnemer aan het rechtsverkeer heeft gepresenteerd, is met betrekking tot ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’ slechts relevant als zo een presentatie als bonafide (potentiële) wederpartij berust op voldoende specifieke gedragingen die in de desbetreffende context erop zijn gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
De genoemde oplichtingsmiddelen kunnen betrekking hebben op gedragingen die niet altijd scherp van elkaar te onderscheiden zijn. Daardoor kunnen concrete uitwerkingen van deze oplichtingsmiddelen onderling samenhang vertonen en elkaar overlappen. Er kunnen zich dus gevallen voordoen waarin hetzelfde gedrag van de verdachte meebrengt dat meerdere oplichtingsmiddelen zijn gebezigd.
Oplichting vereist blijkens art. 326, eerste lid, Sr verder dat iemand door zo een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in art. 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is daarbij in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600).
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Verdachte was in de tenlastegelegde periode, meer bepaald vanaf 1 oktober 2001, aangesteld als directeur/bestuurder van de in 1919 opgerichte woningbouwvereniging [bedrijf 1] . In die functie was het zijn taak het acquireren en verwerven van vastgoedprojecten. Verdachte hield zich, naast de projectmanagers, ook bezig met bijvoorbeeld keuze van architecten en aannemers.
Aan hem was ter zake van het acquireren van vastgoedprojecten door de Raad van Commissarissen van [bedrijf 1] een mandaat verleend om registergoederen te verwerven, waarbij hij van 2001 tot 2004 onbeperkt bevoegd was dat te doen en tussen 2004 en 2008 was zijn bevoegdheid om zonder voorafgaande toestemming van de Raad van Commissarissen namens [bedrijf 1] registergoederen te verwerven begrensd tot een bedrag van 4.500.000,- euro.
Tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen, welke blijkens de statuten van de vereniging [bedrijf 1] als taak had het toezicht houden op de directeur, legde verdachte uit welke acquisities waren of zouden worden gedaan. Verdachte informeerde de Raad van commissarissen diverse malen per jaar aan de hand van een notitie waarin gegevens stonden als aantallen, stichtingskosten, locatie, start van de bouw, bouwperiode, etc. Daarbij was het volgens de statuten de taak van de directeur tijdig de voor de uitoefening van de taak van de Raad van Commissarissen noodzakelijke gegevens te verschaffen en was de directeur daarbij verplicht alle informatie te verschaffen waarvan hij redelijkerwijs diende te vermoeden dat die voor de uitoefening van de taak van de Raad noodzakelijk of gewenst was. In de notitie werkafspraken inzake verwerving/vervreemding d.d. 14 september 2004 staat vermeld dat de directeur de Raad informeert per bijeenkomst over verwervingen en de condities waaronder deze tot stand komen.
Verdachte heeft verklaard dat hij vaak de eerste acquisitiegesprekken voerde met marktpartijen, waarna hij vervolgens de beslissing nam of hij namens [bedrijf 1] met die marktpartij verder ging. Na acquisitie werd dan het Managementteam van [bedrijf 1] bij het project betrokken en werd een projectmanager aangesteld.
Het eerste contact met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] was volgens verdachte toen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] een project aanboden met betrekking tot een school in Breda. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] waren beiden bestuurder en 100% aandeelhouder van respectievelijk [bedrijf 4] en [bedrijf 3] Beiden waren tevens via de eigen vennootschappen voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 4] welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder was van [bedrijf 4] Deze laatste vennootschap hield zich volgens de verklaring van wijlen [medeverdachte 4] bezig met planontwikkeling en handel in vastgoed, waarbij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] feitelijk de gezamenlijke bestuurders waren en er voor de vennootschap verder geen personeel werkzaam was.
Ter zake van feit 1 (project Alvarezlaan):
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vervolgens het navolgende vast. Nadat het project aan de Alvarezlaan te Terneuzen een grotere omvang kreeg met daaraan verbonden grotere financiële risico’s, zocht [bedrijf 2] / [bedrijf 5] bij monde van [getuige 13] , na te zijn doorverwezen, contact met verdachte als bestuurder van [bedrijf 1] . Tijdens een gesprek met verdachte, waar verder niemand bij aanwezig was, wordt het project door [getuige 13] aan [bedrijf 1] aangeboden en gevraagd het plan geheel of gedeeltelijk over te nemen. Verdachte heeft tijdens dat gesprek aangegeven het project in zijn geheel te willen overnemen maar tevens aangegeven dat verder zaken moest worden gedaan met [medeverdachte 2] en heeft daartoe het telefoonnummer van [medeverdachte 2] verstrekt. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hebben na een gesprek met [getuige 13] interesse in het project en [bedrijf 4] koopt het project op 14 maart 2006 voor € 2.225.000,-. [bedrijf 4] heeft volgens de verklaring van [medeverdachte 2] verder geen noemenswaardige werkzaamheden verricht ter zake van het project Alvarezlaan te Terneuzen en verkoopt het project diezelfde dag voor € 2.700.000,- aan de woningbouwvereniging [bedrijf 1] , waarbij na verrekening van kosten voor de acquisitie van het project Alvarezlaan te Terneuzen een bedrag van de rekening van [bedrijf 1] wordt afgeschreven van € 2.866.573,67.
Ter zake van feit 3 (project [bedrijf 7] ):
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vervolgens het navolgende vast. Ter zake van het realiseren van woningen, commerciële ruimte en parkeervoorzieningen aan de Schuttershofweg te Terneuzen worden twee overeenkomsten aangegaan tussen [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] en [bedrijf 4] als opdrachtgever anderzijds. Het betreft de ‘Samenwerkings-overeenkomst Herontwikkeling Schuttershofweg 11/15 te Terneuzen’ d.d. 19 januari 2006 en de ‘Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst herontwikkeling Schuttershofweg’ d.d. 21 november 2007 (hierna: de ASOK). Hierin zijn door de betrokken partijen afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het project en is onder meer contractueel vastgelegd dat aan het einde van het project tussen partijen zou worden afgerekend.
In het kader van de ontwikkeling van dit project is op 25 april 2007 de werkmaatschappij ‘ [bedrijf 7] opgericht. De helft van de aandelen [bedrijf 7] werd gehouden door [bedrijf 6] en de andere helft door [bedrijf 13] , zijnde een houdstermaatschappij waarin [bedrijf 1] en medeverdachte [bedrijf 4] elk voor 50% aandeelhouder waren. [bedrijf 4] en [bedrijf 1] bezaten dus beiden 50% van de aandelen in LW [bedrijf 13] die op haar beurt weer de helft van de aandelen in [bedrijf 7] . bezat.
Op 21 december 2007 is door [bedrijf 1] het aandelenpakket LW [bedrijf 13] gekocht van [bedrijf 4] voor een bedrag van € 262.500,-. Voorafgaand aan de aandelenverkoop heeft op 19 november 2007 een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte en [medeverdachte 4] , waarbij [medeverdachte 4] blijkens berichten op het [bedrijf 4] Intranet de verkoop van aandelen van [bedrijf 4] zou gaan bespreken. Op de daaropvolgende dag, 20 november 2007, is er e-mailcorrespondentie geweest tussen [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 2] , kennelijk betrekking hebbend op de verkoop van de aandelen in LW [bedrijf 13] In deze e-mails zijn onder meer berekeningen gemaakt van de beoogde winstmarges voor [bedrijf 6] , [bedrijf 1] en [bedrijf 4] .
Vervolgens is op 21 november 2007 de Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst herontwikkeling Schuttershofweg ondertekend, waarbij op nadrukkelijk aandringen van verdachte (handmatig) een voorgecalculeerde brutomarge werd opgenomen en door de betrokken partijen geparafeerd. Deze brutomarge werd vastgesteld op € 2.100.000,- en werd als volgt verdeeld: € 600.000,- voor [bedrijf 1] , € 500.000,00 voor [bedrijf 4] en € 1.000.000,- voor [bedrijf 6] . Het hof, met de rechtbank, stelt vast dat de in deze verdeling genoemde marges nagenoeg gelijk zijn aan de marges welke in de e-mailcorrespondentie (in de bijlage onder C) tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] werden vermeld.
Op 4 december 2007 werd er vervolgens door [medeverdachte 4] , namens [bedrijf 4] , een brief gestuurd aan [bedrijf 1] waarin werd verzocht om het winstdeel ad
€ 500.000,- uit te betalen, hetzij als voorschot op het resultaat, dan wel d.m.v. aandelenoverdracht in LW [bedrijf 13] aan woningbouwvereniging [bedrijf 1] . Het genoemde bedrag komt overeen met dat uit de handgeschreven aanvulling in de ASOK. Naar aanleiding van deze brief heeft verdachte aan [getuige 6] , op dat moment Hoofd Financiën bij [bedrijf 1] , verzocht om aan de hand van de winstmarges de prijs voor de aandelenoverdracht te berekenen. [getuige 6] kwam daarop met een voorstel van € 187.500,-. Dit bedrag vond verdachte te laag waarop hij het eenzijdig heeft verhoogd tot € 262.500,-, waarna op 21 december 2007 door [bedrijf 1] een bedrag van € 262.000,- voor de aandelen werd betaald.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof het volgende.
Ter zake van het project Alvarezlaan (feit 1) concludeert het hof dat verdachte, in zijn positie als directeur-bestuurder, het project rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [bedrijf 2] / [bedrijf 5] had kunnen kopen. [bedrijf 4] heeft daarbij in de personen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ter zake van het project geen enkele noemenswaardige inspanning of activiteit verricht die de waardestijging van € 475.000,- kan verklaren. Terwijl verdachte wist dat de aangeboden prijs voor het project veel lager was, heeft hij toch ingestemd met de aankoop van het project van [bedrijf 4] voor de veel hogere prijs. Zoals hierboven overwogen bekleedde verdachte een sleutelpositie die hem in staat stelde om [bedrijf 4] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen blijkens de gang van zaken te bevoordelen.
Het hof leidt ter zake van feit 3 (project [bedrijf 7] ) uit de voren omschreven feiten en omstandigheden af dat verdachte en diens medeverdachten de exit van [bedrijf 4] reeds voorafgaand aan het sluiten van de ASOK hebben besproken met het kennelijke doel een goede prijs voor de aandelen van [bedrijf 4] in LW [bedrijf 13] te realiseren. De sleutelpositie van verdachte binnen [bedrijf 1] , zoals hierboven beschreven, stelde hem in staat om eenzijdig en zonder deugdelijke onderbouwing over te gaan tot uitkoop van [bedrijf 4] , althans hen een geldbedrag te doen toekomen. Verdachte heeft begin december na ontvangst van de brief van [bedrijf 4] , [getuige 6] een berekening en constructie laten bedenken om aan dit verzoek van [bedrijf 4] tot overname van de aandelen gevolg te geven. Deze berekening was echter aanzienlijk lager, zijnde € 187.500,-, dan het uiteindelijk op instigatie van verdachte betaald bedrag van € 262.000,-. Geconfronteerd met de omstandigheid dat verdachte deze vergoeding voor de aandelenoverdracht op € 262.000,- heeft gesteld terwijl [getuige 6] na een berekening tot een aanzienlijk lager bedrag was gekomen, heeft verdachte geen andere verklaring kunnen geven dan dat hij vond dat “ [bedrijf 4] een hoger bedrag toekwam en [bedrijf 4] niet nog eens het vel over de oren gehaald moest worden”. De omstandigheid dat een handelspartner waar een lang lopende relatie mee bestaat ook financieel behoorlijk dient te worden bejegend, kan volgens het hof echter in dezen verklaren noch rechtvaardigen dat een bijna 30% hoger bedrag van de totale aankoopsom voor de betreffende aandelen werd betaald. Het hof vindt bovendien de timing van de verkoop van de aandelen door [bedrijf 4] opmerkelijk. Op dat moment was nog niet begonnen met de bouw en [bedrijf 1] wilde dat [bedrijf 4] betrokken bleef bij het project. Uit het niets lijkt [bedrijf 4] – in een tijd waarin voor wat betreft de economische vooruitzichten (de bouwconjunctuur) niet te voorzien was dat de winst zou stijgen – een verzoek te doen tot overname van de aandelen en daarmee uitbetaling van een geprognosticeerd resultaat, waaraan door verdachte zonder enige slag of stoot gevolg wordt gegeven op een manier die, zoals geschetst, als afwijkend kan worden omschreven vanuit een zakelijke benadering.
Betalingen aan verdachte door [bedrijf 4]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij vanaf het eerste project uit gewoonte geldbedragen heeft toegeschoven aan verdachte, dat verdachte daarom had gevraagd, dat de hoogte van die geldbedragen afhankelijk was van het resultaat van een project en dat hij bang was dat een deal met [bedrijf 1] anders niet door zou gaan. Deze verklaring heeft [medeverdachte 2] spontaan, uit zichzelf en zonder enige beperking daarin afgelegd toen hem werd gevraagd naar de reden waarom verdachte naar hem had verwezen toen door [getuige 13] aan verdachte het project Alvarezlaan in Terneuzen werd aangeboden. Dat [medeverdachte 2] daarbij onder ongeoorloofde druk stond, is niet gebleken. [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat het afleggen van de verklaring voor hem een opluchting was en hij heeft bij die verklaring tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep in grote lijnen volhard.
[medeverdachte 2] heeft zijn eerdere verklaring later bij de rechter-commissaris afgezwakt met betrekking tot het aantal keren dat hij betalingen aan verdachte zou hebben gedaan (het was geen gewoonte, het betrof slechts 4 of 5 keer) en de beperking van de periode (uiterlijk tot 2006) waarover dat zou zijn gebeurd. Deze afzwakking acht het hof ongeloofwaardig. Het hof merkt op dat [medeverdachte 2] tegenover de verbalisanten van het ILT uit zichzelf verklaarde omtrent deze betalingen aan verdachte en de achtergrond daarvan en daarbij noch in tijdsperiode, noch in aantal enige beperking heeft aangebracht. Het had naar het oordeel van het hof gelet op die verklaring zonder meer voor de hand gelegen dat [medeverdachte 2] deze beperkingen dan direct zou hebben verteld, nu hij ook zichzelf met deze verklaring belastte. Ook de reden waarom [medeverdachte 2] zou zijn gestopt met de betalingen (zijn vrouw was het er niet mee eens, het volgen van een opleiding in de makelaardij) overtuigt het hof geenszins, bezien in combinatie met het volgens [medeverdachte 2] uitblijven van enige reactie van de zijde van verdachte op dit stoppen van betalingen. Dit deel van de verklaring staat in een schril contrast met het gebruik van douceurtjes in de wereld van het vastgoed waarover [medeverdachte 2] verklaarde, de gegroeide gewoonte om verdachte afhankelijk van het resultaat te belonen, de bij [medeverdachte 2] levende angst dat deals niet door zouden gaan als hij niet zou betalen, de vraag van verdachte om geld en de omstandigheid dat [bedrijf 4] ook na 2006 door verdachte werd aanvaard als contractpartij voor [bedrijf 1] .
Daarbij past de verklaring van [medeverdachte 2] dat aan verdachte geldbedragen zouden zijn betaald bij het overzicht in de bewijsmiddelen van contante geldopnamen van de in Nederland bekende bankrekeningen van [medeverdachte 2] en de samenloop met ontmoetingen met verdachte. Daarbij merkt het hof op dat [medeverdachte 2] tevens heeft verklaard dat hij ook contante geldbedragen meenam uit Zwitserland. Deze Zwitserse geldopnamen zijn niet meegenomen in het overzicht.
Op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat medeverdachten [medeverdachte 2] en wijlen [medeverdachte 4] aan verdachte geldbedragen hebben toegeschoven naar aanleiding van vastgoedprojecten van [bedrijf 4] ten behoeve van woningbouwvereniging [bedrijf 1] . Dat ook [medeverdachte 4] bij die betalingen betrokken is geweest, leidt het hof af uit hun verklaringen over de intensieve en volledige samenwerking binnen [bedrijf 4] tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en het overzicht van contante geldopnamen door beiden en hun ontmoetingen met verdachte. Met name de gang van zaken rond de ontmoeting tussen verdachte en [medeverdachte 4] op 25 juli 2011 sterkt het hof in de overtuiging dat [medeverdachte 4] bij deze betalingen nauw betrokken was. Een andere reden waarom [medeverdachte 4] bij gelegenheid van zijn ontmoeting met verdachte die dag persé wilde kunnen beschikken over een contant geldbedrag van € 12.500,- dan dat hij dit geldbedrag aan verdachte wilde overhandigen, is niet aannemelijk geworden. Bij de overtuiging van het hof speelt voorts een belangrijke rol dat zowel medeverdachte [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] tegenover de verbalisanten vragen over de wetenschap van [medeverdachte 4] dienaangaande niet hebben willen beantwoorden. Niet valt in te zien waarom zij niet direct daar openheid van zaken over hebben willen geven als [medeverdachte 4] niet van de douceurtjes wist.
Positie verdachte binnen [bedrijf 1]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte binnen de woningbouwvereniging [bedrijf 1] , als directeur-bestuurder, in de ten laste gelegde periodes bij feit 1 en 3 een sleutelpositie bekleedde, waarin hij zich mede door zijn wijze van optreden kon onttrekken aan een effectieve controle door de Raad van Commissarissen. Dit blijkt onder meer uit de navolgende omstandigheden. Verdachte had een vergaande bevoegdheid tot acquireren en verwierf zelfstandig registergoederen/projecten, waarbij hij zelf de onderhandelingen voerde en solistisch te werk ging, waardoor [bedrijf 1] voor voldongen feiten werd gesteld. De bij [bedrijf 1] werkzame projectmanagers werden pas na de acquisitie bij projecten betrokken, terwijl verdachte zich ook dan met de uitvoering van projecten bleef bemoeien, in ieder geval wat betreft de keuze van architecten en aannemers. Bij de vergaderingen van de Raad van Commissarissen had verdachte grote invloed op de agendering en was hij bovendien verantwoordelijk voor de selectie van de stukken die daarbij ter sprake kwamen. Tijdens deze vergaderingen voerde verdachte het woord, lichtte hij geagendeerde onderwerpen toe en beantwoordde hij vragen van commissarissen. De Raad van Commissarissen was hierdoor afhankelijk van verdachte voor wat betreft de informatie over acquisities en lopende projecten.
Het hof concludeert dat verdachte, in zijn positie als directeur-bestuurder, het project Alvarezlaan (feit 1) rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [bedrijf 2] / [bedrijf 5] had kunnen kopen. Zoals hierboven overwogen bekleedde verdachte een sleutelpositie die hem in staat stelde om [bedrijf 4] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen via een AB-BC-transactie te bevoordelen. Zoals eveneens hierboven is overwogen, heeft [bedrijf 4] de met die transactie verkregen winst mede aangewend voor het toestoppen van financiële douceurtjes aan verdachte.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken ter zake van het project [bedrijf 7] (feit 3) en in aanmerking genomen dat door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] geld in privé aan verdachte werd toegeschoven, concludeert het hof dat verdachte en zijn medeverdachten de uitkoop van de aandelen vooraf hebben geregisseerd en zichzelf met de opbrengsten daarvan hebben bevoordeeld.
Verdachte heeft tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen geen melding gemaakt van de geschetste wijze waarop ter zake van de projecten Alvarezlaan en Schutterhof is onderhandeld met respectievelijk [bedrijf 2] / [bedrijf 5] en [bedrijf 4] waarbij hij [bedrijf 4] gezien de geschetste omstandigheden zonder redelijk doel en ten nadele van [bedrijf 1] in een financieel veel gunstigere positie bracht.
Voor wat betreft het project Alvarezlaan is het hof van oordeel dat verdachte aan de Raad van Commissarissen een onvolledig beeld heeft geschetst en de wezenlijke informatie heeft onthouden nu niet werd medegedeeld dat [bedrijf 1] het project Alvarezlaan zonder tussenkomst van [bedrijf 4] voor een veel lagere prijs had kunnen verwerven. Bovendien heeft verdachte jegens de Raad van Commissarissen de indruk laten bestaan dat bij de aankoop van het project de belangen van [bedrijf 1] op een zo goed mogelijke wijze werden gediend, terwijl verdachte heeft verzwegen dat de prijs voor de aankoop van het project veel te hoog was en hij in privé geld had ontvangen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , zijnde de bestuurders van [bedrijf 4]
Voor het project [bedrijf 7] geldt eveneens dat de Raad van Commissarissen erop mocht vertrouwen dat de directeur van [bedrijf 1] aan de Raad de juiste en volledige informatie zou geven. Verdachte heeft hierbij geen melding gemaakt dat de prijs van de aandelen door hem eenzijdig op een veel hoger niveau was gesteld dan eerder intern was berekend als redelijk. Hierbij neemt het hof ter zake van dit project tevens in overweging dat niet is gebleken dat de betreffende Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring is voorgelegd aan de raad van commissarissen, hoewel dit wel had moeten gebeuren. Hiermee heeft verdachte aan de Raad van Commissarissen een onvolledig beeld geschetst en tevens informatie onthouden die wezenlijk was voor voorafgaande dan wel ad hoc goedkeuring omtrent de koopovereenkomst betreffende de aandelen van [bedrijf 4] in LW [bedrijf 13]
Verdachte heeft daarnaast tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen ook nimmer melding gemaakt van de betalingen aan hem verricht door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Verdachte was op grond van de reglementen van [bedrijf 1] echter uitdrukkelijk gehouden tegenover de vereniging tot een behoorlijke taakvervulling en tevens verplicht om de Raad van Commissarissen (al dan niet achteraf) deugdelijk en volledig te informeren. Dat heeft verdachte nagelaten. Ware de Raad van Commissarissen volledig geïnformeerd geweest, dan zou zij hebben ingegrepen door minst genomen verdachte hieromtrent te bevragen en daaraan alsdan noodzakelijk geoordeelde gevolgen te verbinden. Dat [bedrijf 1] mogelijk in financiële zin profijt heeft gehad van het door verdachte gevoerde beleid, doet er niet aan af dat verdachte de voor hem gunstige omstandigheid heeft gecreëerd waarin de Raad van Commissarissen kennelijk onvoldoende in staat was controle te houden op zijn bestuurlijk optreden.
Conclusie:
Op grond van de in het voorgaande geschetste feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde in feit 1 en feit 3 tezamen en in vereniging met onder andere [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , met het oogmerk om zich en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en/of een ander, wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, zijnde die van betrouwbaar bestuurder, hetzij door listige kunstgrepen, zijnde verschillende misleidende feitelijke handelingen, een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor de woningbouwvereniging [bedrijf 1] is bewogen tot de afgifte van genoemde geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich ter zake van feit 1 en 3 schuldig gemaakt aan oplichting.
Concluderend acht het hof het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 3 (eerste alternatief/cumulatief) tenlastegelegde medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen, zoals na te melden.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 (tweede alternatief/cumulatief) tenlastegelegde verduistering, omdat niet is gebleken dat de verdachte zich de gelden op enig moment wederrechtelijk heeft toegeëigend in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht.
M.b.t. het onder 6 ten laste gelegde feit (de passieve niet-ambtelijke omkoping).
Vooropgesteld moet worden dat blijkens vaste jurisprudentie het in strijd met de goede trouw verzwijgen van het aannemen van een gift dient te worden aangemerkt als één voortdurende omissie. Het delict wordt derhalve gepleegd gedurende de gehele periode waarin het ontvangen van een gift in strijd met de goede trouw tegenover de werkgever wordt verzwegen.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte tussen eind 2009 en medio 2010 van de heer [getuige 14] een schilderij getiteld ‘Zwarte Vlag’ geschonken heeft gekregen. Blijkens het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 1] was verdachte met ingang van 1 oktober 2001 aangesteld als enig directeur/bestuurder van [bedrijf 1] en stond hij aldus in civielrechtelijk dienstbetrekking tot [bedrijf 1] .
Van de zijde van de verdediging is onder meer aangevoerd dat het schilderij in de privésfeer door [getuige 14] aan verdachte is geschonken. De verdediging heeft meer bepaald aangevoerd dat geen sprake is van het aannemen van een gift ‘naar aanleiding van een doen of laten’ in dienstbetrekking en evenmin teneinde de goede zakelijke relatie tussen [bedrijf 1] en Nieuwe Borg B.V. in stand te houden. De gift is een privé-aangelegenheid geweest en gegeven op een privégelegenheid waardoor geen sprake zou zijn van het aannemen van een gift ‘naar aanleiding van een doen of laten’ in de zin van art. 328ter Sr.
Het hof stelt in dit verband het navolgende vast.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [getuige 14] via diens personal holding [bedrijf 9] aandelen bezit in het bedrijf Nieuwe Borg B.V., waarvan hij volledig eigenaar is. Volgens de website van [bedrijf 1] , welke op 5 december 2011 door verbalisanten is geraadpleegd, ontwikkelden [bedrijf 1] en Nieuwe Borg samen diverse projecten, waaronder een woonwijk genaamd Willemskwartier te Tilburg (418 woningen en commerciële ruimten) en Stationspark Meander (194 appartementen). Getuige [getuige 15] , voormalig secretaresse van verdachte, noemt Nieuwe Borg als een van de externe partijen waarmee verdachte (zakelijk) contacten onderhield. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat door [getuige 14] ook giften aan [bedrijf 1] werden gedaan, welke giften op het kantoor van [bedrijf 1] zijn gebleven. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat tussen [getuige 14] en verdachte (ook) een zakelijke relatie bestond.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat binnen [bedrijf 1] een integriteitscode gold waarin gedragsregels zijn neergelegd om op integere wijze te handelen. Dit protocol, dat zich tot eenieder binnen de organisatie richt, vermeldt onder meer dat “geschenken van partijen waarmee [bedrijf 1] in onderhandeling is of mogelijk komt of waarmee [bedrijf 1] (mogelijk gaat) samenwerken nooit [worden] aanvaard”. Reeds door het geschenk van [getuige 14] te aanvaarden heeft verdachte in strijd met de integriteitscode en dus in strijd met de goede trouw gehandeld. Ten aanzien van acceptatie vermeldt de integriteitscode voorts de volgende richtlijn: “ontvangst van relatiegeschenken moet altijd gemeld worden bij de leidinggevende. Bij twijfel over de waarde (boven 'alledaags karakter') van het relatiegeschenk, maakt de leidinggevende de afweging of het geschenk aangenomen mag worden.”
Gelet op de functie van verdachte als directeur-bestuurder had hij de gift in zijn geval dienen te melden bij de overige leden van het directieteam, dan wel bij de raad van commissarissen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze gift binnen [bedrijf 1] nooit heeft gemeld. Als reden daarvoor heeft verdachte onder meer aangevoerd dat hij – tot het moment dat zijn inboedel werd getaxeerd – niet wist dat het schilderij waarde had. Het hof is van oordeel dat verdachte reeds op grond van de aard van de gift had moeten vermoeden dat de waarde ervan aanzienlijk hoger lag dan een gift met een alledaags karakter. Het betrof immers geen kamerplant of doos bonbons of een hiermee vergelijkbare gift. Mede gelet op de aard van de gift had het in elk geval op de weg van verdachte gelegen om onderzoek te doen naar de waarde ervan. [getuige 14] , die het schilderij kort tevoren voor € 12.500,- had aangekocht, heeft verklaard dat verdachte niet naar de waarde van het schilderij heeft gevraagd.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat het schilderij is gegeven ‘naar aanleiding van een doen of laten’ omdat het een privaatrechtelijke gift betreft, overweegt het hof volledigheidshalve nog het volgende.
Volgens het hof dient het begrip ‘gift’, zoals opgenomen in artikel 328ter Sr, ruim te worden uitgelegd waarbij het kan gaan om materiële of immateriële voordelen zonder objectiveerbare waarde. Dat in casu sprake zou kunnen zijn van een privaatrechtelijke gift – het hof begrijpt: een schenking als bedoeld in art. 7:175 BW, zijnde een overeenkomst om niet die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt – waardoor niet van een gift in de zin van art. 328ter Sr kan worden gesproken, volgt het hof niet. Dat tussen beide een dusdanig verschil zou bestaan waardoor geen sprake zou zijn van een ‘gift’ als bedoeld in art. 328ter Sr en derhalve geen sprake zou kunnen zijn van strafbaarheid bij het aannemen van een dergelijke gift, vindt volgens het hof geen steun in het recht. Om te komen tot een bewezenverklaring is niet de aard van de onderliggende rechtsbetrekking bepalend, noch hoeft te worden aangetoond dat de persoon die de gift heeft ontvangen iets heeft gedaan dat hij anders niet zou hebben gedaan. Het in algemene zin in stand houden van een goede relatie is daartoe als grondslag voldoende concreet (vgl. Hoge Raad 27 november 1990, NJ 1991/318).
In het kader van de onderhavige zaak is volgens het hof voldoende concreet geworden dat in de tenlastegelegde periode [getuige 14] het schilderij heeft geschonken teneinde de goede zakelijke relatie tussen [bedrijf 1] en Nieuwe Borg B.V. in stand te houden en heeft verdachte het aannemen daarvan in strijd met de goede trouw verzwegen tegenover zijn werkgever woningbouwvereniging [bedrijf 1] .
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het voorgaande in aanmerking nemende, komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde feiten, zoals na te melden.
M.b.t. het onder 7 ten laste gelegde feit (witwassen).
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen voor zover betrekking hebbend op het geldbedrag in een kluis bij de KBC-bank te Lommel en het geldbedrag van € 700.000,00 in de woning van verdachte. Verdachte zal daarom in zoverre van het onder 7 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Naast de bovengenoemde bedragen ziet de tenlastelegging op een enveloppe in de woning van verdachte met daarin € 7.050,00 en op een koffer in de kruipruimte van de woning van de broer van verdachte met daarin € 700.000,00. Hieromtrent overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Hoewel er naar het oordeel van het hof aanwijzingen bestaan dat de in de koffer en in de enveloppe aangetroffen geldbedragen verband houden met de bewezenverklaarde oplichtingspraktijken van verdachte, is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een direct verband. Het hof neemt bij zijn beoordeling dan ook als uitgangspunt dat er geen bewijs aanwezig is voor een specifiek gronddelict.
In zijn arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352 heeft de Hoge Raad over het
bestanddeel “afkomstig is uit enig misdrijf”, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (art. 420bis e.v. Sr), het volgende overwogen:
‘2.3.2. Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de
beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald
misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten
en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en
omstandigheden.
2.3.3.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een
vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig
misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete,
verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar
ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis
van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de
verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn
dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn
overwegingen omtrent het bewijs.’
Het hof dient op grond van bovenstaande uitgangspunt, indien geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien een dergelijk geval zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Met betrekking tot de koffer met geld stelt het hof in dit verband het navolgende vast.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 22 mei 2012 in de kruipruimte in de woning van de broer van verdachte een koffer werd aangetroffen met daarin een geldbedrag van in totaal
€ 700.000,-, bestaande uit 142 coupures van € 100,-, 1579 coupures van € 200,- en 740 coupures van € 500,-. Verdachte heeft erkend dat hij de eigenaar is van de koffer en dat hij die koffer daar zelf heeft verstopt.
Gelet op de omvang van het contante geldbedrag, de grootte van de coupures en de wijze waarop het bedrag werd bewaard, is het hof van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. In dat geval is het aan de verdachte om met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te komen over de herkomst van het geld, teneinde een mogelijk legaal karakter daarvan niet langer uitgesloten te doen zijn.
Verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren over de herkomst van het in de koffer aangetroffen geldbedrag. Eerst in zijn verweerschrift van 16 november 2016 heeft verdachte een verklaring gegeven – het geldbedrag zou afkomstig zijn van betalingen voor in de jaren ’90 van de vorige eeuw verrichte advieswerkzaamheden, uitbetaald in de periode dat hij bij [bedrijf 1] werkzaam was – maar verdachte heeft die verklaring – ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – op geen enkele wijze nader controleerbaar of verifieerbaar gemaakt. Over de aard van de advieswerkzaamheden en de opdrachtgevers heeft verdachte, ondanks dat hij hiertoe op de terechtzitting nadrukkelijk toe in de gelegenheid is gesteld, niets willen verklaren.
Het hof concludeert aldus dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Dat maakt tevens dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een nader onderzoek door het openbaar ministerie naar de herkomst van het geld. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag –
middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist.
Met betrekking tot de enveloppe met geld stelt het hof voorts het navolgende vast.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 21 mei 2012 in de woning van verdachte een enveloppe werd aangetroffen met daarin een geldbedrag van in totaal € 7.050,00. In het licht van de bewezenverklaarde oplichtingen van [bedrijf 1] , in het kader waarvan het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van geldstromen tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] enerzijds en verdachte anderzijds, en daarbij in aanmerking genomen de ongebruikelijke plek waarop de enveloppe werd aangetroffen – te weten in een handleiding van een apparaat, achter de leiding van een boiler – is het hof van oordeel dat sprake is van dermate sterke witwastypologieën dat een vermoeden van witwassen hier gerechtvaardigd is. Ook in dit geval is het aan verdachte om met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te komen over de (legale) herkomst van het geld.
In dit verband heeft verdachte eerst op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 december 2017 verklaard dat het in de enveloppe aangetroffen geld afkomstig was uit het vermogen van € 70.000,- waarvan verdachte op 5 maart 2010, in het kader van de ‘inkeerregeling’, bij de Belastingdienst aangifte had gedaan. Het hof volgt deze verklaring van verdachte niet, temeer nu verdachte met betrekking tot de herkomst van de inhoud van deze enveloppe niets heeft verklaard tijdens de eerdere ILT-verhoren, terwijl het juist voor de hand had gelegen deze (voor hem ontlastende) informatie direct aan de opsporingsambtenaren kenbaar te maken.
Door verdachte is ter terechtzitting van 13 december 2017 verder nog verklaard, hetgeen hij in hoger beroep heeft bevestigd, dat hij de enveloppe met geld op de betreffende plek had verstopt zodat hij dit geld bij een eventuele woningoverval aan zijn overvallers kon geven, in de hoop die hierdoor te stoppen met hun overval. Afgezien van het feit dat het hof deze verklaring uiterst onaannemelijk acht – temeer nu de ex-partner van verdachte verklaarde niet van de enveloppe met geld op de hoogte te zijn, zodat zij bij afwezigheid van verdachte geen gebruik zou kunnen maken van deze gestelde truc – heeft de verdachte hiermee slechts een verklaring gegeven over de ongebruikelijke vindplaats van dat geldbedrag en niet over de herkomst ervan.
Het hof concludeert dat verdachte ook ten aanzien van de enveloppe geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven omtrent de herkomst van het daarin aangetroffen geldbedrag. Dat maakt dat er dan ook geen aanleiding is voor een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Gezien het voorgaande is naar het oordeel van het hof geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit kennelijk ook wist.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot zowel het in de koffer als het in de enveloppe aangetroffen geldbedrag een beroep gedaan op de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde bijzondere kwalificatie-uitsluitingsgrond voor gevallen waarin sprake is van het witwassen van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Deze kwalificatie-uitsluitingsgrond komt erop neer dat, indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld-)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Het hof wijst dienaangaande op het volgende.
Ten laste van verdachte is gelegd dat hij tezamen en in vereniging zich schuldig zou hebben gemaakt aan gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen, waarbij het genoemde witwassen in de tenlastelegging zowel betrekking heeft op het verbergen of verhullen op genomen onder de a-variant, als het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruik maken zoals opgenomen onder de b-variant van de betreffende delictsomschrijvingen.
Met betrekking tot het 'verbergen of verhullen' als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, onder meer het volgende in: ‘Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. (…)’ Zie Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p, 14.
Bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad stelt aangaande het door de wetgever verwoorde uitgangspunt ter zake van verbergen en verhullen, dat het enkel aantreffen van een voorwerp op een ongebruikelijke plaats in een bij de verdachte in gebruik zijnde ruimte, mede gelet op de wetgeschiedenis van art. 420bis, eerste lid aanhef en onder a, Sr, niet aangemerkt mag worden als verbergen en verhullen zoals bedoeld in het genoemde artikel (vgl. HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687, rov. 2.4.2; HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:14, rov. 3.5. en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:553, rov. 2.3.).
Voor wat betreft het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten zoals opgenomen in art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr geldt volgens de wetgever dat deze begrippen feitelijk worden uitgelegd en veronderstellen feitelijke zeggenschap ten aanzien van het betreffende voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt. Zie Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p, 15.
Bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad stelt aangaande ‘het verwerven of voorhanden hebben’ als bedoeld in art, 420bis, eerste lid onder b, Sr, dat wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, uit 's Hofs motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat (vgl. o.a. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, rov. 3.4.1; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2344, rov. 2.3. en HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:78, rov. 3.2.). Daarbij geldt dat deze rechtsregels niet slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte het misdrijf waaruit de desbetreffende voorwerp(en) afkomstig zijn zelf heeft gepleegd, maar ook op het geval dat sprake is van medeplegen van dit misdrijf door de verdachte (vgl. HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8801 en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090, rov. 3.5.).
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe dat, zoals hierboven door het hof reeds is overwogen, niet kan worden vastgesteld dat de betreffende geldbedragen afkomstig zijn uit een specifiek gronddelict. Weliswaar is naast het tenlastegelegde witwassen sprake van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van andere misdrijven (oplichtingen), maar niet helder is geworden of de betreffende misdrijven ten grondslag hebben gelegen aan het aangetroffen geld en derhalve of het aangetroffen geld kennelijk is verworven en voorhanden is geweest als gevolg van de betreffende, door de verdachte zelf begane oplichtingen. Overigens acht het hof hetgeen door of namens de verdachte is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf onvoldoende concreet.
Op grond hiervan kan volgens het hof niet worden vastgesteld dat de aangetroffen geldbedragen onmiddellijk uit een door verdachte zelf gepleegd misdrijf afkomstig zijn. Om deze reden kan het beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet slagen.
Concluderend acht het hof het onder 7 tenlastegelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder ‘De bewezenverklaring’ vermeld.
Hoewel op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de ex-partner van verdachte op de hoogte was van het bestaan van de koffer en de broer van verdachte aan verdachte de gelegenheid heeft gegeven om die koffer in zijn woning te verbergen, acht het hof onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht tussen verdachte en voormelde personen ter zake van het misdrijf witwassen. Het hof acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd en zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De eis van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is, in geval van een bewezenverklaring, gepleit voor oplegging van een lagere straf dan de rechtbank heeft gedaan, dan wel een andersoortige straf dan een gevangenisstraf, zoals een (deels voorwaardelijke) taakstraf.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van directeur-bestuurder samen met anderen woningbouwvereniging [bedrijf 1] opgelicht. Vanuit diezelfde positie heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan omkoping. Daarnaast heeft verdachte twee grote contante geldbedragen witgewassen.
In 2001 werd verdachte benoemd tot directeur-bestuurder van de woningbouwvereniging [bedrijf 1] . De organisatie was op dat moment voornamelijk gericht op het beheer van de bestaande woningvoorraad, zo volgt onder meer uit de eigen verklaring van verdachte.1.In de daaropvolgende jaren verschoof de nadruk binnen [bedrijf 1] steeds meer naar het ontwikkelen van nieuwe woningprojecten. Voor partijen die een project aan te bieden hadden, vormde verdachte binnen [bedrijf 1] het eerste aanspreekpunt; hij was (exclusief) verantwoordelijk voor de acquisitie van nieuwe projecten. Tegelijkertijd droeg verdachte vanuit zijn functie als directeur-bestuurder de verantwoordelijkheid en het vertrouwen om de Raad van Commissarissen van [bedrijf 1] van al die informatie te voorzien die voor hun besluitvorming redelijkerwijs als relevante kon worden aangemerkt.
Het zijn juist deze bevoegdheden, verantwoordelijkheden en het in hem gestelde vertrouwen geweest die verdachte in staat hebben gesteld om de binnen [bedrijf 1] aanwezige controlemechanismen te omzeilen en [bedrijf 1] in het kader van een tweetal projecten een veel te hoge prijs te laten betalen aan medeverdachte ‘ [bedrijf 4] ’, zonder dat daarvan binnen [bedrijf 1] iets werd opgemerkt. Tegelijkertijd ontving verdachte geldbedragen van zijn onderhandelingspartners [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , zijnde de bestuurders van [bedrijf 4]
Het hof rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij de door [bedrijf 1] aan hem toebedeelde verantwoordelijkheid en het in hem gestelde vertrouwen op deze wijze heeft misbruikt. Verdachte en zijn mededaders hebben hun oplichtingshandelingen verricht jegens een woningcorporatie, zijnde een instelling werkzaam in het belang van de volkshuisvesting. Daarmee reikt de impact van hun handelen verder dan alleen die voor de organisatie zelf; ook de huurders merken de gevolgen. Daar komt bij dat het oplichten van een woningcorporatie door de directeur-bestuurder leidt tot ondermijning van het vertrouwen dat de samenleving in zodanige organisaties moet kunnen stellen. Verdachte heeft zich hierom in het geheel niet bekommerd. Nota bene in zijn rol als directeur-bestuurder, heeft verdachte zijn eigen financiële belangen boven die van de organisatie gesteld door over de rug van die organisatie zijn zakken en die van zijn mededaders te vullen.
Naast de oplichtingen heeft verdachte het door [bedrijf 1] in hem gestelde vertrouwen – en daarnaast de binnen [bedrijf 1] geldende transparantie en integriteit – eveneens beschaamd door van een zakenrelatie een kostbaar schilderij aan te nemen en dit niet te melden. Met dit handelen heeft verdachte er blijk van gegeven zich niet gebonden te achten aan de binnen de organisatie geldende integriteitsregels.
Tot slot heeft verdachte door het witwassen van een geldbedrag van € 700.000,- en een geldbedrag van € 7.050,00, een inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Voor wat betreft de op te leggen straf hanteert het hof als uitgangspunt de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten die van toepassing zijn op fraudezaken. Het totale benadelingsbedrag bedraagt, uitgaande van de waardensprongen die binnen de drie bewezenverklaarde projecten zijn gerealiseerd, bijna € 550.000,-. Daar komt nog bij dat verdachte ruim € 700.000,- heeft witgewassen. Een gevangenisstraf van aanzienlijke duur is derhalve op zijn plaats.
De verdachte heeft geen blijk gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. Hij heeft daarmee niet getoond enig inzicht te hebben in de draagwijdte van wat hij heeft aangericht. Verdachte bevond zich in een vertrouwenspositie, die hij schaamteloos heeft misbruikt. Verdachte heeft als directeur van een woningbouwvereniging een voorbeeldfunctie in de maatschappij. Het hof rekent het de verdachte sterk aan dat hij onder die omstandigheden de bewezenverklaarde strafbare feiten heeft begaan.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 21 mei 2012, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 1 februari 2018 vonnis gewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat weliswaar sprake is van een omvangrijk en ingewikkeld onderzoek, maar dat dit nog niet rechtvaardigt dat het openbaar ministerie de zaak eerst op 17 november 2015 (voor regievoering) op zitting heeft aangebracht. De vertraging die is opgetreden als gevolg van het door de verdediging gebruikmaken van haar processuele bevoegdheden, laat de rechtbank voor rekening van verdachte. Al het voorgaande in aanmerking nemende komt de rechtbank tot de conclusie dat de redelijke termijn met 2 jaren is overschreden. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Op 1 februari 2018 is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld namens verdachte. Het dossier is op 19 juni 2018 bij het hof ingekomen. Het hof wijst dit arrest op 5 oktober 2020. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is sprake van een schending van de redelijke termijn en wel met een periode van 8 maanden. De totale overschrijding bedraagt daarmee twee jaren en acht maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan hij zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding.
Door de verdediging is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd dat verdachte erg veel last heeft gehad van de negatieve media-aandacht rondom zijn persoon en de daarin reeds verwerkte oordelen. Het hof acht aannemelijk dat deze media-aandacht op verdachte en zijn privéleven een zware wissel heeft getrokken en nog steeds trekt. Tegelijkertijd ziet het hof de media-aandacht voor de onderhavige zaak evenwel als een kennelijk onvermijdelijk verschijnsel dat zich bij uitstek in zaken met een in het maatschappelijk verkeer als aanzienlijk ervaren impact voordoet. In het geval van de verdachte is de maatschappelijke positie die hij ten tijde van de door hem gepleegde feiten bekleedde niet geheel onbegrijpelijk een aandachttrekkend aspect. Het hof ziet hierin dan ook geen aanleiding tot strafvermindering.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, passend zijn geweest. Het hof heeft anders dan de rechtbank vrijgesproken van feit 4, het deelproject [project] . Het hof acht de bewezenverklaarde feiten echter dusdanig ernstig dat zij deze straf voor bewezenverklaarde feiten passend en geboden acht. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Het hof zal – gelet op de schending van de redelijke termijn – een lichtere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Bovendien is het hof van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 6 en 7 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij Woningbouw Vereniging [bedrijf 1]
De benadeelde partij Woningbouw Vereniging [bedrijf 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.403.046,21. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door de verdediging is de hoogte van de vordering gemotiveerd betwist. Het hof is, met de rechtbank en de verdediging, van oordeel dat de stelling dat de waardensprongen één-op-één de door de benadeelde partij geleden (civielrechtelijke) schade vertegenwoordigen, te eenvoudig is voorgesteld en juridisch niet houdbaar is. Het hof is van oordeel dat een nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de gestelde schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 326, 328ter en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden, dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en subsidiair en 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3, 6 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een schilderij E.01.02.001
- een geldbedrag van 7050 euro E.13.04.001
- een ALLIT gereedschapskoffer.
Vordering van de benadeelde partij Woningbouw Vereniging [bedrijf 1]
Verklaart de benadeelde partij Woningbouw Vereniging [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 5 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
BIJLAGE – de gebezigde bewijsmiddelen2.
Algemeen:
Het relaas van verbalisant [verbalisant 1] [AMB.050]3.:
Ten behoeve van opsporingsonderzoek Pluto heb ik onderzoek gedaan naar de (zakelijke) relatie tussen de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] .
Hieruit blijkt dat:
[medeverdachte 2] is bestuurder en 100% aandeelhouder van [bedrijf 3] (oprichting 30 maart 1990).
[medeverdachte 4] is bestuurder en 100% aandeelhouder van [bedrijf 4] (oprichting 6 november 2002).
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn via de eigen bedrijven beiden voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 4] (oprichting 22 december 2005).
[bedrijf 4] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] oprichting 22 december 2005).
Schematisch weergegeven ziet de zakelijke relatie tussen verdachte [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 4] er als volgt uit:
Schema.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] [V.02.02]4.:
Nadat ik op 1 januari 2006 ben gestopt als voorzitter van het college van bestuur van het ROC West-Brabant ben ik met jeugdvriend [medeverdachte 2] [bedrijf 4] begonnen.
Sinds 6 november 2002 ben ik enig aandeelhouder van [bedrijf 4] In het begin deed [bedrijf 4] aan advisering en projectontwikkeling maar sinds 1 januari 2006 is het een holding. [bedrijf 4] betaalt management-fee aan [bedrijf 4] . Het personeel binnen [bedrijf 4] zijn mijn echtgenote en ik. Mijn echtgenote doet wat hand en spandiensten. Ik heb de eindverantwoording.
In [bedrijf 4] vinden beleggingen in onroerend goed plaats. Via de twee holdings zijn [medeverdachte 2] en ik de personen die het beleid in [bedrijf 4] bepalen. De reden dat ik een middellijk belang van 50% in [bedrijf 4] heb samen met [bedrijf 3] , is dat we gelijkwaardig zijn. Er is geen strikte taakverdeling. We bepalen samen of iets wordt ge- of verkocht.
De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 4] bestaan uit planontwikkeling en handel in vastgoed. [bedrijf 4] is de bestuurder. Feitelijk zijn dat [medeverdachte 2] en ikzelf. Verder is er geen personeel. Net zoals bij [bedrijf 4] zijn wij, ik en [medeverdachte 2] , complementair. We nemen gezamenlijk de besluiten. Er is geen formele rolverdeling.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] [V.02.07]5.:
De stelling dat er tussen mij en [medeverdachte 2] sprake is van een nauwe en intensieve samenwerking, is juist.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] [V.03.03]6.:
Ik ken [medeverdachte 4] al vanaf mijn 15e of 16e. Toen [medeverdachte 4] nog voorzitter was van de raad van bestuur van ROC West-Brabant besloten wij samen een aantal dingen op te pakken. De samenwerking was goed. We waren samen verantwoordelijk en kenden elkaars sterke en zwakke kanten en op die manier vulden ze elkaar aan. We overlegden veel samen en namen samen de beslissingen. We wisselden onderling alles uit. Als het over geld of essentiële zaken ging ondertekenden wij beiden.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] [V.03.05]7.:
Eerst verrekenden [medeverdachte 4] en ik afzonderlijk tussen [bedrijf 3] . en [bedrijf 4] , maar daarna hebben we [bedrijf 4] opgericht. [bedrijf 4] is de houdstermaatschappij van [bedrijf 4] We hebben geen urenadministratie maar wij hoeven in de meeste gevallen niet te verrekenen, behalve tijdens studieperiodes of iets dergelijks van één van ons beiden.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] [V.03.09]8.:
Project: Postkantoor en sportschool te Terneuzen
In dit project hebben wij geen noemenswaardige werkzaamheden in verricht. Alleen dat wij gebeld zijn door de heren van [bedrijf 2] . Dit was een echt handelsproject. Op ontwikkelgebied hebben wij hier niets mee gedaan.
Verbalisant vraagt waarom [verdachte] mij naar voren geschoven in plaats van dat hij het project zelf kocht.
Het zou kunnen zijn omdat wij dhr. [verdachte] wel eens iets toegeschoven hebben. Ik zeg het nu omdat ik mijn geweten zuiver wil maken. Er waren geen afspraken over wat ik dhr. [verdachte] betaalde. Ik gaf hem weleens een envelop met geld erin. U moet dan denken aan € 10.000,- tot € 20.000,- per keer. Het is eigenlijk een soort gewoonte geworden. Het is gerelateerd aan wat ik op een project verdiende. Dat is begonnen vanaf het eerste project in 2004. Ik haalde dat geld van mijn privérekening en ik bracht weleens een keer iets uit Zwitserland mee.
Verbalisant vraagt hoe die afspraak met dhr. [verdachte] tot stand kwam. Ik weet niet meer welk project, maar toen zei dhr. [verdachte] tegen mij "Ik ga er wel van uit dat er voor de tafel ook iets bijzit". Daarmee bedoelde hij zichzelf. Met andere woorden [verdachte] vroeg om geld en dat heb ik hem ook gegeven. Ik vond dat we een goede deal hadden gemaakt en ik gunde [verdachte] dat wel. Verbalisant vraagt wie de hoogte van de bedragen bepaalde die ik dhr. [verdachte] toeschoof. [verdachte] deed hem een voorstel over de hoogte van het bedrag en dat kreeg hij waarschijnlijk ook van mij. Ik kan mij niet herinneren dat er ooit over de hoogte van het bedrag is onderhandeld. Verbalisant vraagt of ik bang was voor dhr. [verdachte] . Bang niet, maar ik was wel bang dat een deal bijvoorbeeld niet door zou gaan terwijl je er al lang mee bezig was en een mooi centje zou kunnen verdienen en ik ging er van uit dat [verdachte] ook wel eens iets voor ons zou terugdoen.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 2] [AMB.224]9.:
Betreft: Onderzoek naar mogelijk contante betalingen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aan [verdachte] n.a.v. projecten.
Opgemerkt wordt dat tijdens de doorzoeking op 21 mei 2012 in de woning van [verdachte] aan de [adres 2] werd achter de leiding van de boiler in een doorzichtige plastic zak tussen de gebruiksaanwijzing van de boiler een envelop werd aangetroffen. Op deze envelop stond het logo van de Rabobank en stond handgeschreven de aantekening “12.000” of “12.500”. In de envelop zat een contant bedrag van [het hof begrijpt in de context van het dossier:] € 7.050,--.
Er zijn 8 bankrekeningen onderzocht waarbij is gekeken naar contante opnames van
€ 1.000,-- of hoger.
[medeverdachte 2] had privé drie bankrekeningen (één bij Van Lanschot bankiers en twee bij ABN Amro).
[bedrijf 3] had drie bankrekeningen (bij Van Lanschot bankiers, ABN Amro en Rabobank). [medeverdachte 4] had privé één bankrekening bij Rabobank en [bedrijf 4] had één bankrekening bij Rabobank.
Door [medeverdachte 2] is van de zes bankrekeningen van hem en van [bedrijf 3] in de periode van 2003 tot en met 21 mei 2012 in totaal een bedrag van € 285.496,91 in contanten opgenomen.
Door [medeverdachte 4] is van de twee Rabobank-bankrekeningen in die periode een bedrag van € 228.232,85 in contanten opgenomen.
Bijzonderheden:
- 1.
Op 6 en 8 juli 2004 nam [medeverdachte 2] respectievelijk € 2.500,- en € 3.500,- op. Uit de digitale agenda van [verdachte] kan worden opgemaakt dat op 8 juli 2004 om 11:30 uur er een afspraak was op kantoor van [bedrijf 1] waarbij [verdachte] en [medeverdachte 2] aanwezig waren. (zie DOC 948).
- 2.
Op 22 juni 2005 nam [medeverdachte 2] een bedrag op van € 5.000,- en [medeverdachte 4] een bedrag op van € 3.000,-. In de agenda van [medeverdachte 2] staat bij de datum 22 juni 2005 om 14:30 uur: “ [verdachte] ”. (zie DOC 902)
- 3.
Op 21 november 2005 nam [medeverdachte 2] € 4.500,-- op. In de registratie van [bedrijf 4] Intranet met betrekking tot project Terneuzen 2 (Alvarezlaan) staat bij 22 november gemeente. Aankoop bevestigen” en 22 november 2005 14:32 (PP): “bijpraten met [verdachte] indien hij terug is uit Guatemala, afspraak maken met secretaresse”. (zie DOC 544).
- 4.
Op 20 en 22 december 2005 nam [medeverdachte 2] in 3 keer een bedrag op van € 12.500,-. In de registratie van [bedrijf 4] Intranet staat bij 13 december 2005 10:00 uur (WS): “1 dec. accoord met [getuige 13] . Passeren abc [getuige 13] - [medeverdachte 2] - [bedrijf 1] in dec of jan.” (zie DOC 544)
- 5.
Op 15 maart 2006 nam [medeverdachte 2] € 5.000,- op. Op 14 maart 2006 vond de AB-BC-transactie plaats van het project Alvarezlaan te Terneuzen. [bedrijf 4] is de B-partij en [bedrijf 1] is de C-partij. (zie DOC 013 en 014).
- 6.
Op 11 december 2006 nam [medeverdachte 4] € 20.000,- op. Uit de digitale agenda van [verdachte] is op te maken dat op 13 december 2006 om 11:30 uur er een afspraak is op kantoor bij [bedrijf 1] waarbij [verdachte] en [medeverdachte 4] aanwezig zijn. (zie DOC 949).
- 7.
Op 3 september 2010 nam [medeverdachte 2] € 5.000,- op. In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 7] van 8 september 2010 staan bij de deelnemers vermeld [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . (zie DOC 1124).
- 8.
Tussen 21 en 25 juli 2011 namen zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 2] een geldbedrag van € 12.500,-- op van hun bankrekening. Op 25 juli 2011 had [medeverdachte 4] met [verdachte] een afspraak (zie AMB.199).
Het relaas van verbalisant [verbalisant 3] [AMB.199]10.:
Ik heb nader onderzoek gedaan naar mogelijke contante betalingen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aan [verdachte] in de maand juli 2011.
iPhone [medeverdachte 4] (B_01_06_001): Sms-verkeer tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] start op 20 juli 2011 […] [verdachte] stuurt "Maandag lunch lijkt me zinvol!" en "ik ben aan de beurt met betalen". Tevens vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 4] of "onze [medeverdachte 2] ook nog in TownM is". [medeverdachte 4] stuurt aan [verdachte] : "die vertrekt maandag denk ik ten tweede malen"). [medeverdachte 4] vraagt of [verdachte] bezwaar heeft tegen met z'n tweeën; [verdachte] geeft aan van niet. [medeverdachte 4] vraagt of Mirabelle om 12.00 uur ok is en [verdachte] gaat akkoord. Later op 21 juli 2011 wordt er nog weer ge-sms't tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] en eindigt [verdachte] met "tot maandag!".
Digitale agenda [verdachte]
Bij het onderzoek in de elektronische agenda van [verdachte] is ten aanzien van de datum 25 juli 2011 het volgende vastgesteld. Er een item om 12.00: “12.00-14.00 LUNCH; locatie: uit”
Afspraak [verdachte] en [medeverdachte 4] op 25 juli 2011
Op maandag 25 juli 2011 om 9:59 uur sms't [verdachte] naar [medeverdachte 4] : "ik ben er!".
Van [bedrijf 1] ontving ik het rekeningoverzicht van de zakelijke creditcard van [verdachte] . Hierop zie ik een transactie op 25 juli 2011 met de omschrijving / naam "Cyber & Mason B.V. Amsterdam". Handmatig is hier bijgeschreven "+ [bedrijf 4] hr. [medeverdachte 4] ". (zie DOC 1074, pag. 1276 en 1277 SFO-dossier)
Van de bankrekening 521014840 ten name van [medeverdachte 2] en/of [bedrijf 3] werd op 21 juli 2011 in vijf pintransacties een totaalbedrag van € 10.000,-- en op 22 juli 2011 in twee pintransacties een bedrag van € 2.500,-- opgenomen (zie AMB.172 en DOC 955-7).
Op donderdagmiddag 21 juli 2011 plaatste [medeverdachte 4] een bestelling voor eurobiljetten voor een bedrag van € 12.500,--. Deze bestelling was op 25 juli 2011 niet op tijd binnen in de ochtend. Op maandag 25 juli 2011 werd rond 11:29 uur met drie verschillende bankpassen op naam van [medeverdachte 4] , van [medeverdachte 4] en Rabobank Amerstreek een totaalbedrag van € 12.500,-- opgenomen. De Rabobank vermeldde dat uiteindelijk de bestelling later op de dag is binnengekomen en dat deze door een medewerker van de bank weer is gestort op de rekening van de heer [medeverdachte 4] .
Ten aanzien van de rol van verdachte binnen de organisatie van [bedrijf 1] :
Het relaas van verbalisant [verbalisant 4] betreffende het mandaat van [verdachte] ten aanzien van verwerving onroerend goed [AMB.074]11.:
(zie DOC.001, KvK, d.d. 7 september 2011) [bedrijf 1] is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. [bedrijf 1] betreft een in 1919 opgerichte woningbouwvereniging en is statutair gevestigd aan de Doenradestraat 50 te Breda. Bestuurder sinds 1 oktober 2001 is [verdachte] . Hij draagt de titel directeur en is alleen/zelfstandig bevoegd.
[verdachte] is ook bestuurder/directeur van [bedrijf 1] , statutair gevestigd te Breda.
De taken en bevoegdheden van het bestuur zijn nader geregeld in de statuten. Over de periode 1 januari 2004 tot de datum van het opmaken van het proces-verbaal zijn de statuten viermaal gewijzigd. Tot medio 2008 was er een eenhoofdige directie, bestaande uit [verdachte] . Na 2008 werd er een driehoofdige directie aangesteld, maar van die drie is alleen [verdachte] aangesteld als bestuurder. In hoofdstuk VI, artikel 31 van de statuten zijn de taken en bevoegdheden van de directeur beschreven. Dit hoofdstuk bleef in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 november 2011 ongewijzigd met uitzondering van de term directeur door directeur-bestuurder.
De statutenwijziging, verleden op 21 december 2005 [DOC.404]12.:
[het hof begrijpt dat dit een voorbeeld betreft van de statuten van [bedrijf 1]]
Statutenwijziging 21 december 2005.
Artikel 1.2
1. De vereniging heeft als doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting en wel in de gemeenten..
2. …
HOOFDSTUK II
ORGANEN
Artikel II.4
De vereniging kent de volgende organen:
a. Een ledenraad
b. Een raad van commissarissen
c. De directie…
HOOFDSTUK V
DE RAAD VAN COMMISSARISSEN
Taken en bevoegdheden
Artikel V.21
1. Behoudens het elders in de statuten bepaalde heeft de raad van commissarissen tot taak toezicht te houden op de directeur,…
3. Aan de voorafgaande goedkeuring van de raad van commissarissen zijn, met inachtneming van het elders in de statuten bepaalde, onderworpen de besluiten van de directeur omtrent:…
p. het entameren van nieuwbouwprojecten en grootschalige verbeterprojecten;…
8. De directeur verschaft de raad van commissarissen tijdig de voor de uitoefening van de taak van de raad van commissarissen noodzakelijke gegevens.
HOOFDSTUK VI
DE DIRECTEUR
Taken en bevoegdheden
Artikel VI.31
1. Behoudens beperkingen volgens de statuten is de directeur belast met het besturen van de vereniging en met de leiding van de werkzaamheden van de vereniging;
2. De directeur is daarbij tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke vervulling van de aan hem opgedragen taak;
3. De directeur is, mits na verkregen toestemming van de raad van commissarissen bevoegd, te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt…
11. De directeur is verplicht de raad van commissarissen alle informatie te verschaffen waarvan hij redelijkerwijs dient te vermoeden dat die voor de uitoefening van de taak van die raad noodzakelijk of gewenst is en hij dient de raad al de door hem gewenste inlichtingen te verstrekken en …
Het directie-/managementreglement [bedrijf 1] [DOC.354]13.:
1.1
Vooraf
Dit document beschrijft de afspraken die binnen [bedrijf 1] gelden met betrekking tot de bevoegdheden voor het verrichten van handelingen namens de organisatie…
1.2
Context
De statuten van [bedrijf 1] voorzien in de beschrijving van de taken en bevoegdheden van de directeur-bestuurder (hierna te noemen algemeen directeur), de raad van commissarissen (hierna te noemen rvc) en de ledenraad.
In artikel VI.31 lid 1 van de statuten wordt aangegeven dat de algemeen directeur belast is met het besturen van de vereniging en met de leiding van de werkzaamheden van de vereniging…
De relatie tussen de algemeen directeur, de raad van commissarissen en de ledenraad ligt vast in de verenigingsstatuten. In de statuten wordt niet expliciet ingegaan op de relatie tussen de algemeen directeur en de leden van het directie- en managementteam. Het is goed deze relatie op heldere wijze te beschrijven en vast te leggen in een Directie-/ managementreglement…
3. Samenstelling en werkwijze van het directieteam
Het DT van [bedrijf 1] bestaat uit onderstaande functionarissen:
• Algemeen directeur tevens bestuurder;
• Directeur Financiën en Vastgoedprojecten;
• Directeur Klant en Markt.
5. Taken en bevoegdheden Directie- en Managementteamleden
De directieleden ten aanzien van de algemeen directeur en de MT-leden ten aanzien van de DT-leden hebben het recht te alle tijde gevraagd en ongevraagd te informeren en adviseren over bepaalde te nemen besluiten. De algemeen directeur neemt, na diverse standpunten van de DT- en MT-leden gehoord te hebben, een besluit met betrekking tot het geagendeerde onderwerp…
5.1
Algemeen directeur
Zoals onder 1. Algemeen reeds aangegeven zijn de taken en bevoegdheden van de algemeen directeur vastgelegd in artikel VI.31 van de statuten zoals deze gelden met ingang van 1 januari 2004. Dit behoeft geen nadere uitleg.
In navolging van artikel VI.31 lid 4b is in overleg met de RvC vastgelegd dat de algemeen directeur tot een bedrag van € 4,5 miljoen (exclusief belastingen) zelfstandig de bevoegdheid heeft te acquireren. Er dient aan de acquisitie een haalbaarheidsstudie ten grondslag te liggen die besproken en unaniem is goedgekeurd door het DT. Acquisities boven € 4,5 miljoen (exclusief belastingen) dienen altijd, na goedkeuring door DT, aan de RvC te worden voorgelegd.
De notitie ‘werkafspraken inzake verwervingen/vervreemding’ d.d. 14 sept. 2004 [DOC 348]14.:
Aanleiding
Volgens de statuten van de vereniging kan de directeur pas besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen na het verkrijgen van toestemming van de raad van commissarissen. Jaarlijks machtigt de raad van commissarissen de directeur tot het verwerven van registergoederen passend binnen het verwervingsbeleid als vastgesteld binnen de ondernemingsplanning…
De directeur informeert de raad per bijeenkomst over verwervingen en de condities waaronder deze tot stand komen. Ook ontvangen de leden van de RvC overzichten met projecten die verworven worden.
Bij brief van 30 april 2004 van de heer [getuige 3] stelt deze de bovengeschetste procedure ter discussie... Kern van de brief van de heer [getuige 3] is dat de RvC thans onvoldoende zicht heeft op de aangegane verplichtingen maar hiervoor wel de verantwoordelijkheid draagt.
Voorstel voor een procedure verwerving onroerende goederen
Onderscheid wordt gemaakt op basis van de hoogte van het investeringsbedrag en de eventuele betrokkenheid van derde partijen.
Ad 1 Acquisities tot 4,5 miljoen euro kunnen door de directeur gedaan worden zonder voorafgaande toestemming van de RvC…De directeur probeert, indien mogelijk, de RvC vooraf te informeren over de voorgenomen acquisitie. Indien dit niet lukt wordt de RvC achteraf geïnformeerd en geeft de directeur een toelichting op de argumenten en overwegingen bij de acquisitie.
Ad 2. Acquisities boven 4,5 miljoen euro worden altijd voorgelegd aan de RvC.
De notulen van de vergadering van de raad van commissarissen van [bedrijf 1] d.d. 20 september 2004 [DOC 352]15.:
06. Rol en verantwoording raad van commissarissen
De heer [verdachte] geeft aan dat hij alle projecten die tot nu toe gelopen zijn, heeft voorgelegd aan de commissarissen. Naar aanleiding van de brief van de heer [getuige 3] heeft hij voorliggend voorstel gemaakt. Dit voorstel heeft betrekking op de acquisitie, het gaat niet om projectomvang. De commissarissen kunnen zich vinden in het voorstel.
Besluit 26: de commissarissen machtigen de directeur om acquisities tot 4,5 miljoen euro zonder voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen te doen. Acquisities boven 4,5 miljoen euro worden altijd voorgelegd aan de raad van commissarissen. Tevens machtigt de raad van commissarissen de directeur tot het vervreemden van onroerende goederen tot een bedrag van 4,5 miljoen euro, dan wel passend binnen het vastgestelde verkoopbeleid van woningen.
Verklaringen van de leden van de raad van commissarissen:
De verklaring van getuige [getuige 1] [G.47.01]16.:
In oktober 2005 ben ik lid van de RvC van [bedrijf 1] geworden. Voor de vergadering van de RvC werd een agenda opgesteld. Die werd opgesteld in gesprekken tussen de bestuurder en de voorzitter van de RvC. De bestuurder was structureel aanwezig bij de vergaderingen. De laatste jaren waren ook [getuige 6] en [getuige 7] aanwezig in hun rol als DT-lid.
Om naar behoren te kunnen functioneren als lid van de RvC moest je goede input krijgen vanuit de werkorganisatie. Vanuit de werkorganisatie moest aangetoond worden waarom investeringen nuttig waren voor [bedrijf 1] . Een financiële doorrekening en een bouwkundige beoordeling moesten aanwezig zijn. Wat we aan stukken gepresenteerd kregen verschilde soms wel eens. Dat varieerde van twee A4-tjes tot dikke documenten. Daarnaast kregen we een toelichting op de stukken door de bestuurder [verdachte] .
De plannen zoals die ons door de bestuurder waren voorgelegd en op grond waarvan wij als RvC besluiten namen, werden uitgevoerd conform die besluitvorming. In dat opzicht behielden wij het vertrouwen. Er waren elke vergadering van de RvC uitgebreide rapportages met daarin de stand van zaken van alle projecten.
Mij wordt de verklaring van [medeverdachte 2] voorgehouden dat hij aan [verdachte] geld heeft toegeschoven. Ik begrijp dat [verdachte] geld heeft gehad van [medeverdachte 2] . Ik had het totaal niet verwacht en vertrouwde [verdachte] volledig. Anders hadden we als RvC ook eerder ingegrepen. Ik was als lid van de RvC niet akkoord gegaan met projecten als ik geweten had dat [verdachte] hiervoor geld toegeschoven kreeg buiten [bedrijf 1] om.
De verklaring van getuige [getuige 1] [G.47.02]17.:
De taak van de RvC bij [bedrijf 1] was het bewaken van processen. Dit deed de RvC aan de hand van informatie die het voor de vergadering kreeg. Die stukken werden voorbereid door de werkorganisatie en onder verantwoordelijkheid van [verdachte] aan de RvC verstrekt. De informatie zat bij de voorbereidende stukken voor de RvC-vergadering. De laatste tijd kwam dat via de iPad binnen. Het waren uitgebreide notities waarin allerlei relevante aspecten voor de besluitvorming aan de orde kwamen.
De verklaring van getuige [getuige 2] [G.48.01]18.:
Vanaf 2006 ben ik lid van de RvC van [bedrijf 1] . We kregen een periodieke rapportage per kwartaal waar alle activiteiten opstonden van onderhandelingen tot en met uitvoering. Die rapportage kregen we via de agenda van de vergadering van de RvC. De directeur-bestuurder verzorgde die rapportage.
Tijdens de vergadering lag de documentatie voor ons en daarin werd alles in grote lijnen gevisualiseerd en toegelicht door de directeur-bestuurder. Er werden vragen gesteld door de commissarissen en daarna werd een besluit genomen en goedkeuring gegeven.
Ik was als RvC-lid niet akkoord gegaan met projecten als ik geweten had dat [verdachte] hiervoor geld kreeg toegeschoven buiten [bedrijf 1] om. Ik zou hem op staande voet hebben ontslagen.
De verklaring van getuige [getuige 3] [G.49.01]19.:
Ik ben lid van de RvC van [bedrijf 1] geworden toen [verdachte] directeur werd. Ik ben tot ongeveer 2009 lid geweest.
[verdachte] kwam met een voorstel tijdens de vergadering van de RvC. Aan de hand van de discussie in de RvC werd dan besloten. Bij de uitnodiging voor de vergadering zaten de notulen van de vorige vergadering en een aankondiging van projecten. Dan werd dat tijdens de vergadering over gesproken.
[verdachte] gaf tijdens de vergadering toelichtingen op projecten, onderhoud en personeelszaken.
Als ik geweten had als RvC-lid dat [verdachte] geld kreeg toegeschoven was ik niet akkoord gegaan met projecten maar was ik opgestapt.
De verklaring van getuige [getuige 4] [G.50.01]20.:
In 1997 ben ik lid van de RvC van [bedrijf 1] geworden. Ik ben dat geweest tot half maart 2010. In 1998 of 1999 ben ik voorzitter geworden van de RvC. Wij hadden zesmaal per jaar een vergadering. Van tevoren werd de agenda met stukken toegezonden. We bespraken alle dingen en namen besluiten als dat nodig was. [verdachte] was altijd aanwezig. Hij voerde meestal het woord. Hij liep alle agendapunten door en gaf daar een toelichting op. De agenda van de RvC werd door de organisatie opgesteld. De commissarissen stelden wat vragen en [verdachte] gaf daar antwoord op. [verdachte] gaf altijd aan dat hij erg enthousiast was over de projecten. Als er een vraag was over de haalbaarheid van de projecten, kwam er een verhaal met onderliggende documenten of een verwijzing naar onderliggende berekeningen. De RvC werd daarmee overtuigd om in te stemmen met investeringen. Ik had absoluut vertrouwen in de directeur-bestuurder. In de praktijk bepaalde [verdachte] grotendeels de agenda van de RvC. [verdachte] had een grote stem tijdens de vergaderingen. Hij was van alles op de hoogte en dat gaf ons vertrouwen in de plannen. Ik wist niet dat [medeverdachte 2] geld toeschoof aan [verdachte] voor projecten met [bedrijf 1] . Ik vind dat idioot.
De verklaring van getuige [getuige 5] [G.63.01]21.:
Ik ben in mei 2010 benoemd als lid van de RvC. Wij kregen ruim op tijd de informatie voor de vergaderingen toegestuurd. Soms ontbrak er informatie in relatie tot een bepaald probleem. Ik had vertrouwen in de directeur-bestuurder omdat hij deskundig was en ook omdat deskundigheid werd ingeschakeld waar dit nodig was.
Een directeur-bestuurder benadeelt de vereniging [bedrijf 1] als een project duurder wordt aangekocht. Als het kopen van een project goedkoper kan hoort dat ook hierbij ongeacht de kengetallen.
De verklaring van getuige [getuige 5] [G.63.03]22.:
Ik wist niet dat [medeverdachte 2] aan [verdachte] per project geld heeft toegeschoven. Ik vind dit onacceptabel en begrijp dat [bedrijf 1] hierin is benadeeld. Ik ben zeer teleurgesteld in de directeur.
Verklaringen van directie- en managementteamleden
De verklaring van getuige [getuige 6] [G.04.01]23.:
Sinds 1 mei 1981 ben ik bij [bedrijf 1] in dienst. Sinds oktober 1988 ben ik hoofd financiën en per april 2008 Directeur Financiën en Vastgoedprojecten. In het managementteam zaten vanaf 1988 tot 2001 naast mij, [getuige 7] , [getuige 9] en [betrokkene 1] . In 2001 verliet [betrokkene 1] [bedrijf 1] . Hij werd opgevolgd door [verdachte] , de huidige directeur-bestuurder. In 2006 is [getuige 10] in de plaats van [getuige 9] in het MT gekomen. Na de reorganisatie ben ik vanaf 2008 lid van het directieteam met [getuige 7] en [verdachte] .
De directeur bestuurder vertegenwoordigt [bedrijf 1] op grond van de statuten van de vereniging.
Ten aanzien van de aankoop van onroerend goed zijn er twee varianten. Er meldt zich een projectontwikkelaar bij [bedrijf 1] met een locatie of wij gaan op een eigen locatie ontwikkelen.
De bevoegdheid van de directeur-bestuurder om aankopen te doen is sinds 2008 geregeld in het directie-/managementreglement. Voor aankopen vanaf 4,5 miljoen euro is vooraf goedkeuring door de RvC nodig. De RvC beslist op de notitie die is ingebracht. In de notitie staan gegevens als aantallen, stichtingskosten, locatie, onrendabele top, start bouw, bouwperiode etc. De informatie van de diverse afdelingen komt samen in de door mij en/of [verdachte] gemaakte notitie. In die fase vinden er door [verdachte] en mij onderhandelingen plaats met de ontwikkelaar. Dit is zelden de eigenaar van de grond. De notitie staat op de agenda van MT en DT en wordt vervolgens voorgelegd aan de RvC. Na goedkeuring wordt een projectmanager aan het project toegevoegd.
Na de reorganisatie in 2008 ben ik betrokken geraakt bij onderhandelingen aangaande projecten. Daarvoor deed [verdachte] de onderhandelingen alleen.
De verklaring van getuige [getuige 6] [G.04.02]24.:
De contacten met [bedrijf 4] liepen voornamelijk via [verdachte] . Dit gold voor de eerste contacten waarin onder andere afspraken werden gemaakt over de prijs waarvoor [bedrijf 1] het door [bedrijf 4] aangeboden onroerend goed kon kopen. Dit was altijd met [verdachte] .
De verklaring van getuige [getuige 6] [G.04.03]25.:
In de periode van 2003 tot 2008 ging het vooral om het verwerven van projectlocaties. Vervolgens is daarop een eigen ontwikkeling gemaakt. Later zijn we veel meer op turn-key basis projecten gaan verwerven. Alle risico’s liggen dan bij de projectontwikkelaar.
Binnen het mandaat was het in theorie mogelijk dat net binnen 4,5 miljoen euro een stuk grond werd gekocht, maar dat de ontwikkelkosten van de woningen bijvoorbeeld 500 miljoen euro bedroegen.
Projectontwikkelaars droegen projecten aan. De eerste gesprekken werden gehouden tussen [verdachte] en de projectontwikkelaars. De acquisitie lag helemaal bij [verdachte] .
De verklaring van getuige [getuige 7] [G.46.01]26.:
In de periode 2004-2008 was ik manager Marktbeheer bij [bedrijf 1] . Van circa 1992 tot april 2008 maakte ik deel uit van het MT. In 2008 ben ik directeur Klant en Markt geworden en werd ik lid van het DT.
Het MT behandelde allerlei zaken, maar uiteindelijk bepaalde de directeur-bestuurder. Wij hadden een adviserende rol.
Het MT en DT hielden gezamenlijk overleg. Daarin werd alles besproken. Voor de besluitvorming in het DT geldt hetzelfde als voor het MT.
[verdachte] was iemand die altijd een mening had en ik vond dat hij wel altijd vond dat zijn mening een feit was.
De verklaring van getuige [getuige 7] [G.46.02]27.:
Op 19 september 2001 is door de RvC een algemene volmacht afgegeven aan de directeur-bestuurder tot aankoop van percelen en bouwterreinen tot 31 december 2002. Er waren geen beperkingen. Deze is vervolgens tweemaal met een jaar verlengd. Daarna is de notitie inzake verwerving/vervreemding van 14 september 2004 gaan gelden (DOC.348). Later is de notitie opgenomen in het directie-/managementreglement.
De verklaring van getuige [getuige 8] [G.05.01]28.:
Sinds 1 januari 2004 ben ik in dienst bij [bedrijf 1] als controller. Sinds 1 april 2008 ben ik aangesteld als manager algemeen en financieel beheer. Sindsdien maak ik deel uit van het MT van [bedrijf 1] .
Voor de projecten met [bedrijf 4] geldt dat ik nooit betrokken was bij de beginfase en geen gesprekken heb gevoerd met projectontwikkelaars of voormalige eigenaren van onroerend goed. Dat is een directieaangelegenheid. Het MT kwam pas in beeld als het besluit door de directie is genomen om een bepaald project op te starten. [verdachte] mag tot 4,5 miljoen euro zelfstandig beslissen. Het MT wordt in feite pas bij een project betrokken op het moment dat het onroerend goed als is aangekocht.
De verklaring van getuige [getuige 9] [G.09.01]29.:
Ik ben in 1983 bij [bedrijf 1] begonnen als projectleider en heb me bezig gehouden met het ontwikkelen van nieuwbouwplannen. Begin 1985 ben ik MT lid geworden.
Vanaf 2004 is [bedrijf 1] de markt opgegaan om eigen projecten op te zetten. Mij wordt gevraagd naar de acquisitie. Deze kwamen bijna altijd via [verdachte] , de directeur bestuurder, binnen. Er zaten steeds dezelfde personen bij nieuwe projecten. Ik denk dan aan de personen bij [bedrijf 4] , Heja en Nieuwe Borgh.
Het voortraject is altijd een eerste contact en eerste overleg tussen [bedrijf 4] en [verdachte] . Die gesprekken vind je nergens terug. Voor ons begon het pas bij de aankoop. [verdachte] is er in mijn periode als MT-lid op gewezen dit niet alleen te doen. Hij heeft daar geen gehoor aan gegeven. Hij was duidelijk de baas binnen [bedrijf 1] . Hij deed dingen zelf en alleen.
De verklaring van getuige [getuige 10] [G.33.01]30.:
Ik ben sinds 1 oktober 2006 werkzaam bij [bedrijf 1] . Op 1 oktober 2008 ben ik na de reorganisatie gestart als manager Vastgoedprojecten. In die functie ben ik verantwoordelijk voor de realisatie van alle nieuwbouw- en onderhoudsprojecten. [getuige 9] bekleedde de functie voordat ik daarvoor werd aangenomen. [verdachte] was mijn direct leidinggevende. [verdachte] negeerde mensen uit de eigen organisatie volledig. Wat [verdachte] wilde gebeurde gewoon. Hij was heel dominant. [getuige 6] en [getuige 7] gingen heel erg met de nieuwbouwontwikkelingen mee.
De verklaring van getuige [getuige 10] [G.33.02]31.:
[verdachte] had tot € 4.500.000,- mandaat om projecten te verwerven. [verdachte] besliste vaak zelf of met de directieleden of een project aangekocht werd of werd voorgelegd aan de RvC. Hij deed de onderhandelingen met de ontwikkelaars alleen. Dat is altijd zo geweest en gebleven. Vanaf ongeveer 2006/2007 stelde [verdachte] met [getuige 6] contracten op.
Verklaringen van projectmanagers
De verklaring van getuige [getuige 11] [G.19.01]32.:
Ik ben projectmanager bij [bedrijf 1] . Na verwerving door de directie van de locaties ben ik verantwoordelijk voor de realisatie van de met name nieuwbouwprojecten. De eerste vier jaar tot 2008 werkte ik rechtstreeks onder [verdachte] . Daarna zijn er twee organisatielagen tussen mij en [verdachte] gekomen.
[bedrijf 4] is een partij die projecten aanbrengt. De projecten waar ik bij betrokken was, werden door [verdachte] bekeken. De onderhandelingen met [bedrijf 4] resulteerde, indien de verwervingsprijs paste binnen de financiële kaders van [bedrijf 1] , in het sluiten van een koopovereenkomst en de leveringsakte. Ik ben nooit direct betrokken geweest bij onderhandelingen over grondverwerving met [bedrijf 4] . Daar was [verdachte] bij betrokken.
Tot aan 2008 wist [verdachte] alles van de projecten. Hij kende alle details. Hij wist welke architect er op zat en welke aannemer erbij betrokken was. Na de reorganisatie heeft hij afstand genomen van de inhoud van de projecten en heeft hij deze taken toebedeeld aan [getuige 10] (lees: [getuige 10] ) en [getuige 6] (lees: [getuige 6] ). Waar [verdachte] 100% zijn stem in wilde laten gelden was de verwerving van het project dan wel de grond, de keuze van de architect en de keuze van de aannemer. Hij zat bovenop deze drie onderwerpen. Dat wilde hij op zijn manier regelen met de partijen die hij daarvoor aandroeg.
De verklaring van getuige [getuige 11] [G.19.08]33.:
Wij als projectmanagers vonden dat we te weinig betrokken werden bij de verwerving van onroerend goed. Bij feitelijke prijsonderhandelingen ben ik als projectontwikkelaar nooit betrokken. Dat gebeurde altijd op directieniveau. Met projectontwikkelaars en grondleveranciers onderhandelde [verdachte] dit altijd uit, enkele keren bijgestaan door [getuige 6] .
Ik heb me altijd verbaasd over de rol van [bedrijf 4] als acquisiteur ten aanzien van het aanbrengen van onroerend goed. Ik heb van [verdachte] begrepen dat hij een mondelinge afspraak had met de heren van [bedrijf 4] dat zij deze rol vervulden. Ik ben van mening dat wij zelf deze rol hadden kunnen vervullen omdat wij zelf de kennis en expertise hebben om dit te doen.
[verdachte] zei altijd dat het aanbrengen van locaties de opdracht van [bedrijf 4] was. Ik heb dat wel ter sprake gebracht bij [verdachte] , maar nam genoegen met zijn antwoord dat [bedrijf 4] dat voor ons deed. Ik keek op tegen [verdachte] en vertrouwde hem volledig. Ik ging er vanuit dat hij gelet op zijn ervaring en expertise wist waarmee hij bezig was. [verdachte] was een man die deed waar hij zelf zin in had.
De verklaring van getuige [getuige 12] [G.38.01]34.:
Ik heb van september 2002 tot juni 2007 gewerkt bij [bedrijf 1] . Ik was projectmanager en begeleidde nieuwbouwprojecten. Dat is vanaf het allereerste begin: het opstarten, aanvragen van architecten, aannemers, adviseurs, aanbesteden, bouwbegeleiding tot en met de oplevering. Ik kreeg een project als de grond of het pand al aangekocht was. Bij de acquisitie werden de projectmanagers niet betrokken. Dat was puur een zaak van [verdachte] . Hij betrok ons nooit bij de aankopen.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2017:
Ik ben in oktober 2001 aangesteld als directeur-bestuurder bij woningbouwvereniging [bedrijf 1] . Aan mij was door de raad van commissarissen van [bedrijf 1] een mandaat verleend om registergoederen te verwerven. De achterliggende gedachte was dat ik slagvaardig moest kunnen optreden. Van 2001 tot 2004 was ik onbeperkt bevoegd dat te doen en tussen 2004 en 2008 is mijn bevoegdheid om zonder voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen namens [bedrijf 1] registergoederen te verwerven begrensd tot een bedrag van 4.500.000,-- euro. De notitie van 14 september 2004 die aan die begrenzing ten grondslag lag is door mij opgesteld. De raad van commissarissen vond het niet nodig dat het managementteam unaniem instemde met een acquisitie. Die eis is toen vervallen. Tijdens de vergaderingen van de raad van commissarissen legde ik uit welke acquisities waren gedaan. Vanaf 2008 toen [getuige 6] en Heijntjes deel gingen uitmaken van het directieteam, waren zij ook bij vergaderingen aanwezig.
Bij [bedrijf 1] waren twee projectmanagers in dienst. Zij onderhielden de contacten met de marktpartijen met wie [bedrijf 1] in zee was gegaan.
Het klopt dat ik vaak de eerste acquisitie gesprekken voerde met marktpartijen. Na het eerste gesprek nam ik de beslissing of we met die marktpartij verder gingen. Dat was zo vastgelegd in het beleidsplan. Ik wilde betrokken zijn bij de keuze van de architect en de aannemer. Ik zag daar scherp op toe.
Het eerste contact met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] was toen zij een project aanboden met betrekking tot een school in Breda. Zij kwamen toen samen bij mij op kantoor.
Verklaringen over de rol van [bedrijf 4] binnen de projecten:
De verklaring van getuige [getuige 6] [G.04.02]35.:
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn vastgoedondernemers. Zij gaan op zoek naar onroerend goed en proberen dit tegen een betere prijs te verkopen. [bedrijf 4] heeft voor [bedrijf 1] geen projecten ontwikkeld. Het was alleen het aanbrengen van onroerend goed.
De verklaring van getuige [getuige 9] [G.09.01]36.:
[bedrijf 4] is een andere projectontwikkelaar dan Heja. [bedrijf 4] is meer een handelaar. [bedrijf 4] ontwikkelde niets. Met [bedrijf 4] bedoel ik [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Er zit ook geen apparaat achter [bedrijf 4] . Het is gewoon een tweemansbedrijf. Ze waren altijd samen.
[bedrijf 4] had een rol als handelaar en dat is nooit anders geweest.
De verklaring van getuige [getuige 11] [G.19.01]37.:
[bedrijf 4] is een partij die locaties aanbrengt. [bedrijf 4] had, toen ik hier kwam werken de rol van acquisiteur. Daarnaast boden andere partijen projecten aan, zoals aannemers en projectontwikkelaars. [bedrijf 4] functioneerde meer als intermediair tussen [bedrijf 1] en de verkopende partijen. De ontwikkelaars kwamen vaak zelf met een locatie en bouwplan binnen. Wij maakten gebruik van het netwerk van [bedrijf 4] .
Ik ken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] van de projecten van [bedrijf 1] waarbij zij betrokken waren. [bedrijf 1] benaderde projecten altijd op een professionele wijze. [bedrijf 4] kwam niet professioneel op mij over, zeker op het gebied van contractvorming en het vastleggen van afspraken. De vraag is wat de intermediaire rol van [bedrijf 4] uiteindelijk waard is voor [bedrijf 1] en welke beloning daar tegenover moet staan.
De verklaring van getuige [getuige 11] [G.19.08]38.:
Ik heb me altijd verbaasd over de rol van [bedrijf 4] als acquisiteur ten aanzien van het aanbrengen van onroerend goed. Ik heb van [verdachte] begrepen dat hij een mondelinge afspraak had met de heren van [bedrijf 4] dat zij deze rol vervulden. Ik ben van mening dat wij zelf deze rol hadden kunnen vervullen omdat wij zelf de kennis en expertise hebben om dit te doen. De enige reden die ik mij kan voorstellen om [bedrijf 4] voor deze rol te consulteren was hun netwerk. Het klopt dat dit meer een adviesfunctie is. Ik kan me dan ook voorstellen dat er sprake zou zijn van een aanbrengfee of consultancykosten als vergoeding voor [bedrijf 4] . Ik zie echter geen reden om [bedrijf 4] als B partij in te voegen omdat voor zover ik heb kunnen terugvinden in de stukken er nagenoeg geen risico bij hen is weggelegd als bij een projectontwikkelaar die zelf ook risico’s neemt in een project.
Ik heb de rol van [bedrijf 4] nooit begrepen. Ik zag geen enkele toegevoegde waarde. Dit leefde op dezelfde manier bij andere projectmanagers van [bedrijf 1] , te weten [medewerker 1] , [getuige 12] en [getuige 9] .
Van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] kreeg ik nogal eens onvolledige gegevens of ik moest bij herhaling om gegevens vragen. Zij kwamen op mij amateuristisch en chaotisch over op het terrein van projectontwikkeling.
Aangifte
Het relaas van verbalisant [verbalisant 5] [AMB.132]39.:
Op of omstreeks 23 juli 2012 ontving het functioneel parket te ’s-Hertogenbosch een brief gedateerd 19 juli 2012 afkomstig van K. Rosielle, directeur ad interim van woningbouwvereniging [bedrijf 1] . In deze brief doet zij aangifte tegen verdachte [verdachte] .
De brief, die als bijlage is gevoegd bij ambtshandeling 132, houdt onder meer zakelijk weergegeven in dat als mocht blijken dat er gerede aanwijzingen bestaan dat [verdachte] en/of zijn medeverdachten betrokken zijn bij oplichting van [bedrijf 1] en de verkregen gelden zouden hebben witgewassen, [bedrijf 1] aangifte doet tegen [verdachte] en de andere verdachten van genoemde strafbare feiten en eventuele andere strafbare feiten.
In het bijzonder t.a.v. feit 1 (project Alvarezlaan):
De verklaring van getuige [getuige 13] [G.11.01]40.:
[betrokkene 2] en ik zijn ons 10 jaar geleden gaan toeleggen op het ontwikkelen van kwaliteitsappartementen. Wij wisten dat Postkantoren B.V. op den duur de nodige locaties zou gaan verkopen. Dit zijn perfecte locaties om appartementen te ontwikkelen. Wij hebben in 2004/2005 het postkantoor aangekocht in Terneuzen aan de Alvarezlaan. In de onderhandelingen met de gemeente Terneuzen gaf de gemeente aan ook het naastliggende gebied van het postkantoor mee te nemen in de ontwikkeling van ongeveer 100 appartementen. Op dat naastliggende gebied stond een sporthal. Wij hebben [bedrijf 12] een studie laten uitvoeren naar de mogelijkheden van de locatie (zie DOC 277: “studie ontwikkelingsmogelijkheden Alvarezlaan Terneuzen 4-11-2004”). De gemeente Terneuzen stemde in met deze architect.
Omdat Terneuzen een groot project werd en om de risico’s te delen hebben wij contact gezocht met [bedrijf 6] . [bedrijf 6] verwees ons naar een woningbouwvereniging. Ik heb toen contact gezocht met [verdachte] , directeur van woningbouwvereniging [bedrijf 1] , en heb op 23 juni 2005 met hem gesproken. Verder was niemand van [bedrijf 1] bij dat gesprek aanwezig. Ik heb het plan aan hem gepresenteerd. Ik heb het aangeboden en gevraagd of hij bereid was het plan geheel of gedeeltelijk over te nemen. [verdachte] wilde het plan geheel overnemen en zelf zijn architect kiezen. Dat was architect Van Aken uit Eindhoven.
[verdachte] gaf mij aan dat ik verder zaken moest doen met [medeverdachte 2] . Met [medeverdachte 2] moest ik het regelen. Ik kende [medeverdachte 2] niet en kreeg zijn telefoonnummer van [verdachte] . Ik heb telefonisch contact gezocht met [medeverdachte 2] en we hebben een afspraak gemaakt. We hebben toen kennis gemaakt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Wij hebben een plan gepresenteerd dat klaar was en waaraan de gemeente Terneuzen meewerkte. Omdat het plan klaar was heb ik ook een prijs kunnen noemen; ik dacht 2,6 miljoen euro.
Mij wordt gevraagd welke werkzaamheden zijn uitgevoerd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . In onze waarneming geen enkele andere werkzaamheid dan het voorbereiden van de transactie bij de notaris. Er is tussen onze aanbieding van het traject en de overdracht van de locatie niet ontwikkeld in het project. We hadden zonder meer de onderhandelingen met [bedrijf 1] kunnen doen en ik ben er van overtuigd dat [bedrijf 1] dan goedkoper uit zou zijn geweest.
Het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] [AMB.004]41.:
Ten overstaande van ons werd een verklaring afgelegd door [getuige 13] . Hij gaf uitleg omtrent het tijdsverloop betreffende de verkoop van het postkantoor en het sporthalcomplex in Terneuzen en baseerde zich daarbij op de aantekening in de agenda van 2005 die hij bij zich had. Zakelijk weergegeven verklaarde [getuige 13] onder meer dat:
• Op 23 juni 2005 om 16.00 uur het eerste gesprek met de heer [verdachte] heeft plaatsgevonden.
• [verdachte] in dat eerste gesprek op 23 juni 2005 volledig werd geïnformeerd over het plan en de locatie. In dat gesprek zegt [verdachte] tegen [getuige 13] geïnteresseerd te zijn in het project maar dat [getuige 13] maar met [medeverdachte 2] contact op moest nemen. [getuige 13] kende [medeverdachte 2] niet.
• Het eerste telefonisch contact met [medeverdachte 2] is geweest op 24 augustus 2005. Op 5 september 2005 was de eerste afspraak met [medeverdachte 2] .
• De heer [medeverdachte 4] altijd aanwezig was bij de besprekingen tussen [getuige 13] en [medeverdachte 2] .
• Op 8 november 2005 de B.V.’s van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] een bod doen op het project.
• Op 18 november 2005 het bod wordt besproken door [getuige 13] enerzijds en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] anderzijds.
• Het tijdens de onderhandelingen ging het over de garantie die normaliter wordt opgenomen in het koopcontract. [medeverdachte 2] verklaarde tijdens deze onderhandelingen dat er geen garantie gesteld hoefde te worden omdat de woningbouwcorporatie [bedrijf 1] toch garant stond.
• Op 8 februari 2006 de B.V. van [medeverdachte 2] zich terug trekt. De koper wordt [bedrijf 4] , een B.V. van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . […]
De verklaring van getuige [getuige 13] , afgelegd bij de rechter-commissaris42.:
Wij, [bedrijf 2] , hebben het postkantoor aan de Alvarezlaan gekocht waarin we appartementen wilden realiseren. Ik werd ik verwezen naar [bedrijf 1] in Breda. Ik ben vervolgens naar [verdachte] gegaan en heb hem gesproken op zijn kamer op het kantoor. Hij was enthousiast en zei dat ik zaken moest doen met [medeverdachte 2] en diens partner [ [medeverdachte 4] ]. Ze zaten daar in het verlengde van [bedrijf 1] .
De verklaring van getuige [getuige 11] [G.19.02]43.:
Met betrekking tot het project Alvarezlaan te Terneuzen heb ik een brief gezien van [bedrijf 4] van 8 november 2005. In die brief stond een aanbieding van 2,7 miljoen euro. Daarbij was gemeld dat 90 appartementen op de locatie te realiseren zouden zijn. Dit is later onderbouwd met een ontwikkelstudie van [bedrijf 12] . De koopovereenkomst tussen [bedrijf 4] en De [bedrijf 2] annex [bedrijf 5] heeft als model gestaan voor de koopovereenkomst tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 1] . De enige afwijking betreft de verwervingsprijs en een voorwaarde. Het betreft een postkantoor en sporthal naast elkaar gelegen.
Mijn rol in dit project was die van projectmanager. Ik zorgde ervoor dat [bedrijf 4] haar afspraken nakwam en nam de verdere projectontwikkeling ter hand in bouwteamverband met [bedrijf 6] . De door [bedrijf 4] gerealiseerde waardesprong in deze ABC-transactie in verhouding tot de door [bedrijf 4] geleverde prestatie is grof betaald, buitenproportioneel als je het omrekent naar een uurtarief van € 200,-- per uur.
De verklaring van getuige [getuige 16] [G.27.02]44.:
[De getuige betreft de directeur van [bedrijf 6]]
Wij zijn voor het project Alvarezlaan benaderd door [getuige 13] van [bedrijf 5] . [bedrijf 5] heeft een bedrijf genaamd [bedrijf 2] . Zij hebben ons gevraagd om samen het project aan de Alvarezlaan verder te ontwikkelen. [bedrijf 2] had het postkantoor gekocht. De gemeente Terneuzen was op de hoogte van het project en had verzocht om ook de aangrenzende locatie van de sporthal in de ontwikkeling te betrekken. Wij zijn als partner meegegaan in dit project. Dit project is in eerste aanleg ontwikkeld met [bedrijf 2] en [bedrijf 12] Deze architect heeft een studie gemaakt en die is voorgelegd aan de gemeente Terneuzen. De gemeente ging akkoord met de bouw van 90 appartementen en was bereid de sporthal te verkopen om de realisatie van dit plan mogelijk te maken. Op enig moment hoorde ik van [getuige 13] dat woningbouwvereniging [bedrijf 1] het hele project had overgenomen. [bedrijf 6] heeft de sporthal aangekocht en het postkantoor en de sporthal zijn daarna doorverkocht. Er is uiteindelijk een overeenkomst gesloten tussen [bedrijf 6] en [bedrijf 1] over de bouw van de appartementen. Er zijn gesprekken gevoerd om tot een overeenkomst te komen met [getuige 6] , [verdachte] en [getuige 11] van [bedrijf 1] . [medeverdachte 4] was ook bij die gesprekken aanwezig. Ik kan mij niet herinneren dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] werkzaamheden in dit project hebben gehad.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] [V.03.09]45.:
Project: Postkantoor en sportschool te Terneuzen
In dit project hebben wij geen noemenswaardige werkzaamheden in verricht. Alleen dat wij gebeld zijn door de heren van [bedrijf 2] . Dit was een echt handelsproject. Op ontwikkelgebied hebben wij hier niets mee gedaan.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 2] [AMB.039]46.:
Het bedrijf [bedrijf 2] is onderdeel van het bedrijf [bedrijf 5] waarvan [betrokkene 2] en [getuige 13] eigenaar/directeur zijn.
In de inbeslaggenomen administratie bij de [bedrijf 4] werd in een ordner met het opschrift: "Alvarez Terneuzen / Bresserstraat Oosterhout / Nwe Ginnekenstraat" werd onder meer het volgende document aangetroffen:
- Brief van [bedrijf 4] aan Woningbouwvereniging [bedrijf 1] t.a.v. de heer [verdachte] d.d. 8 februari [het hof begrijpt: november] 2005. In deze brief verklaart Woningbouwvereniging [bedrijf 1] [verdachte] directeur) zich bereid [door te tekenen voor akkoord] om een bedrag van € 2.700.000,-- te betalen voor onroerend goed op de Alvarezlaan te Terneuzen (postkantoor en sporthal).
De akte van levering betreffende de verkoop van ‘Alvarezlaan’ door [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] aan Vereniging [bedrijf 1] [DOC.013]47.:
Op 14 maart 2006 verschenen voor de notaris te Dongen:
1. [getuige 13] , [indirect] vertegenwoordigende [bedrijf 2] , hierna te noemen: Verkoper.
2. [medeverdachte 2] , [indirect] vertegenwoordigende [bedrijf 11] ., hierna te noemen: Koper.
Die verklaarden dat verkoper aan koper heeft verkocht […]:
I. het postkantoor met ondergrond, omliggende grond en verdere aanhorigheden te 4536 BA Terneuzen, Alvarezlaan 1 b,
II. een perceel grond met de daarop staande sporthal [adres 3]
De koopprijs bedraagt: € 2.225.000,00,
De akte is door de comparanten en de notaris ondertekend.
De akte van levering betreffende de verkoop van ‘Alvarezlaan’ door [bedrijf 4] aan Vereniging [bedrijf 1] [DOC.014]48.
Op 14 maart 2006 verschenen voor de notaris te Breda:
1. [medeverdachte 4] , [via [bedrijf 4] ] vertegenwoordigende [bedrijf 4] hierna te noemen: Verkoper.
2. de gevolmachtigde van Vereniging [bedrijf 1] , hierna te noemen: Koper.
Die verklaarden dat verkoper aan koper heeft verkocht […]:
I. het postkantoor met ondergrond, omliggende grond en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te 4536 BA Terneuzen, Alvarezlaan 1 b,
II. een perceel grond met de daarop staande sporthal [adres 3] ", staande en gelegen te [adres 3] .
De koopprijs bedraagt: € 2.700.000,00,
De akte is door de comparanten en de notaris ondertekend.
Rekeningafschrift t.n.v. Woningbouwvereniging St. [bedrijf 1] [DOC.1441]49.:
Een rekeningafschrift van de Rabobank-rekening t.n.v. Woningbouwvereniging St. [bedrijf 1] , waarop staat vermeld dat op 14 maart 2006 een bedrag van € 2.866.573,67 is afgeschreven met omschrijving: “Roelen Notarissen - zaaknr. […] Aankoop postkantoor en sporthal Terneuzen”.
In het bijzonder t.a.v. feit 3 (project [bedrijf 7] ):
Het relaas van verbalisant [verbalisant 2] [AMB.200]50.:
Op 19 januari 2006 wordt een "samenwerkingsovereenkomst Herontwikkeling Schuttershofweg 11 / 15 te Terneuzen" (verder: ‘SOK’, DOC.279) ondertekend. In deze SOK staan genoemd als:
Opdrachtgever: Woningbouwvereniging [bedrijf 1] vertegenwoordigd door de [verdachte] en [bedrijf 4] vertegenwoordigd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] .
Ontwikkelaar c.q. Aannemer: [bedrijf 6] vertegenwoordigd door [getuige 16] en [getuige 17]
Partijen: Gezamenlijk opdrachtgever en ontwikkelaar.
Deze vertegenwoordigers hebben de SOK ondertekend te Terneuzen op 19-01-2006.
De SOK vermeldt onder meer als overweging: De partijen willen realiseren op de locatie Schuttershofweg, 75 woningen, commerciële ruimte en parkeervoorzieningen.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 8] [AMB.019]51.:
Uit de opgevraagde concernrelaties met betrekking tot LW [bedrijf 13] bleek de navolgende concernstructuur:
Het relaas van verbalisant [verbalisant 9] [AMB.254]52.:
In dit proces-verbaal relateer ik mijn bevindingen met betrekking tot de aandelen LW [bedrijf 13]
Op 25 april 2007 richtten [bedrijf 6] ], [bedrijf 4] en [bedrijf 1] werkmaatschappij " [bedrijf 7] " op die het project [bedrijf 7] zou realiseren. De aandelen werden voor 50% door LW [bedrijf 13] . en voor 50% door [bedrijf 6] gehouden. De bouwlocaties die al in bezit van de [bedrijf 6] waren, werden aan [bedrijf 7] verkocht. Daarnaast richtten [bedrijf 1] en [bedrijf 4] op 25 april 2007 een nieuwe vennootschap LW [bedrijf 13] op (DOC.281), waarbij zij elk 50% van aandelen verkregen. Op 20 april 2007 betaalde [bedrijf 4] € 9.000 op rekeningnummer 1228.38.823 ten name van LW [bedrijf 13] . [bedrijf 1] betaalde eveneens € 9.000.
Op 21 november 2007 sloten de drie partijen een aanvullende samenwerkingsovereenkomst (ASOK). Als bijzonderheid geldt hier dat bij het moment van ondertekenen de voorgecalculeerde brutomarge moest worden opgenomen. Dit punt was op uitdrukkelijke wil van [verdachte] (G.27.01). De brutomarge bedroeg volgens de handgeschreven tekst voor [bedrijf 6] € 1.000.000, voor [bedrijf 1] € 600.000 en voor [bedrijf 4] € 500.000. Deze tekst werd zodoende alsnog handmatig op pagina 6 en 7 geschreven en door de betrokken partijen geparafeerd. Ik merk daarover het volgende op.
1. De ASOK bevat onder artikel 9.2 een bepaling over de brutomarge […] Vanuit deze bepaling bezien is niet duidelijk wat het doel was van de handgeschreven aanvulling, althans is geen reden bekend over de noodzaak om aanvulling van de ASOK met een afspraak over verdeling van een theoretische opbrengst.
2. De genoemde bedragen zijn steeds theoretisch omdat de werkelijke opbrengst uiteraard pas na definitieve afronding van het project kan blijken. Ten tijde van het ondertekenen van de ASOK moest de bouw nog beginnen.
3. De winstverdeling is een gegeven dat voortvloeit uit de statuten van de vennootschap waarin bepalingen zijn opgenomen over het soort en aantal aandelen dat wordt gehouden. In dit geval zijn uitsluitend 'gewone' aandelen uitgegeven, waarbij LW [bedrijf 13] en [bedrijf 6] ieder voor 50% in de winst delen. Het staat de aandeelhouders helemaal vrij om naar eigen behoefte zelf een besluit te nemen over een winstdeling.
Uit de informatie die is te vinden op het [bedrijf 4] Intranet (DOC.543) bij de datum 18 november staat te lezen: "tekenen 21 nov. om 13.00 uur. [verdachte] wil garages bij de woningen (18 st.) [medeverdachte 4] gaat 19 nov met hem eten om dit, en onze exit te bespreken".
[medeverdachte 2] stuurde op 20 november 2007 om 19:04 een e-mailbericht (DOC.1062) aan [medeverdachte 4] met daarin de volgende tekst:
"Hoi, [medeverdachte 4] , dit bestandje geeft de gevolgen weer van het feit dat we maar 2.175.000 te verdelen hebben en [bedrijf 1] 600.000 beurt. Kijk maar of je er iets mee kunt. Groeten [medeverdachte 2] ."
Bij het bericht was een bijlage gevoegd met de naam "marge Terneuzen.xls" waarin een berekening is gemaakt van de marge Terneuzen voor [bedrijf 6] , [bedrijf 1] en [bedrijf 4] . Onder het overzicht staat: "Conclusie: als we uitgaan van een marge van 2.170.000 en we gunnen [bedrijf 1] 600.000 kost dat [bedrijf 6] 37.500 en [bedrijf 4] 18.750 resultaat (zie onder C)”
Om 20:23 uur stuurde [medeverdachte 2] een tweede e-mailbericht (DOC.1060) met onderwerp "Terneuzen" aan [medeverdachte 4] , waarin is te lezen:
"Hoi [medeverdachte 4] , het zou denk ik wel te bont worden als het vervolg van het verhaal zou zijn 525-(600.000/3) =325.000! Kan ook beter: 525000-(525.000/3)=350.000. [bedrijf 4] valt in het slechtste scenario terug van 400.000 naar 350.000 tot 325.000. Als we echter morgen kunnen tekenen en van het verhaal af kunnen wil ik er nog wel eens over denken en moeten we ons hard proberen te maken voor 350.000. Bel nog maar even, groet wederom [medeverdachte 2] ."
Op grond van de voorgenomen exit stuurde [medeverdachte 4] namens [bedrijf 4] op 4 december 2007 een brief (DOC.280) aan [bedrijf 1] waarin werd verzocht om het winstdeel ad € 500.000 uit te betalen in de vorm van een voorschot op de verkoop van de aandelen LW [bedrijf 13] Dit bedrag komt overeen met dat uit de handgeschreven aanvulling in de ASOK.
De koopprijs van de aandelen werd berekend door [getuige 6] , financieel directeur van [bedrijf 1] . Hij stelde voor om 50% van de vermoedelijke brutomarge direct uit te betalen, waarbij ook rekening moest worden gehouden met de verschuldigde 25% vennootschapsbelasting. Het andere deel zou volgen na vaststellen van het definitieve resultaat. Recapitulerend bedroeg de koopsom € 187.500 (DOC.387). Dit voorstel werd door [verdachte] gewijzigd in een hoger bedrag.
Volgens de aantekeningen op het document met de gegevens over deze berekening door Peijen (DOC.389), wordt de brutomarge van € 500.000 verminderd met € 150.000 tot € 350.000, waarover de vennootschapsbelasting van 25% werd berekend, zodat het saldo € 262.500 bedroeg.
[…] Op 21 december sloten [bedrijf 1] met [bedrijf 4] een overeenkomst tot verkoop van de aandelen aan [bedrijf 1] voor € 262.500. [bedrijf 1] betaalde echter € 262.000 aan [bedrijf 4] Ik merk hierbij op dat [bedrijf 1] hiermee een voorschot betaalde op de winst van [bedrijf 7] Die winst was toen onzeker omdat de bouw in februari 2008 nog moest starten.
Declaratieformulier van [bedrijf 1] [DOC.871]53.:
Declaratieformulier van [bedrijf 1] op naam van werknemer: [verdachte] .
Vermeldt een diner d.d. 19 november 2007 met toelichting "+ dhr. [medeverdachte 4] ".
De e-mail met bijlage ‘marge Terneuzen.XLS’ [DOC.1062]54.:
From: [medeverdachte 2]
Sent: 20-11-2007
To: [bedrijf 4] en [medeverdachte 4]
Subject: E-mail met bijlage ‘marge Terneuzen.XLS’
Hoi [medeverdachte 4] , dit bestandje geeft de gevolgen weer van het feit dat we maar 2.175.000 te verdelen hebben en [bedrijf 1] 600.000 beurt. Kijk maar of je er iets mee kunt. Groeten [medeverdachte 2] .
[de bijlage ‘marge Terneuzen’ vermeldt]
Onder C:
Marge 2.175.000
[bedrijf 1] 600.000
[bedrijf 6] 1.050.000
[bedrijf 4] 525.000
Brief van [medeverdachte 4] aan Woningbouwvereniging [bedrijf 1] t.a.v. [verdachte] [DOC.280]55.:
[briefhoofd: ‘ [bedrijf 4] ’]
Woningbouwvereniging [bedrijf 1] - T.a.v. [verdachte] .
's-Gravenmoer, 4 december 2007.
Betreft: Project [bedrijf 7] Terneuzen.
Geachte heer [verdachte] ,
Zoals besproken in het prettige onderhoud dat wij op 3 december jl. met u mochten voeren, verzoeken wij u hierbij schriftelijk om nog in 2007 het resultaatdeel van [bedrijf 4] op het project [bedrijf 7] Terneuzen ad. € 500.000,- excl. BTW, aan ons uit te betalen, hetzij als voorschot op het resultaat, dan wel d.m.v. aandelenoverdracht in LW [bedrijf 13] aan woningbouwvereniging [bedrijf 1] .
[…] Met vriendelijke groet, [medeverdachte 4]
De overeenkomst tot koop van aandelen [DOC.311]56.:
(19 december 2007) [bedrijf 1] ., rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur [verdachte] , en [bedrijf 4] , rechtsgeldig vertegenwoordigd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , komen overeen dat [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] 90 aandelen verkoopt in het kapitaal van LW [bedrijf 13] De koopsom bedraagt € 262.500,--. Met deze koop en verkoop worden alle aandelen, die door [bedrijf 4] in LW [bedrijf 13] worden gehouden, overgedragen aan [bedrijf 1] , waarmee [bedrijf 1] alle aandelen van LW [bedrijf 13] gaat houden. [de overeenkomst is door de vertegenwoordigers van partijen ondertekend]
De verklaring van getuige [getuige 16] [G.27.01]57.:
V: Wat kunt u ons vertellen over het project [bedrijf 7] ? […]
A: Onze makelaar [bedrijf 10] , die voor ons ook woningen verkoopt, kwam met het contact dhr. [medeverdachte 2] van het bedrijf [bedrijf 3] . [bedrijf 10] had in een project in Hulst al
samengewerkt met deze [medeverdachte 2] . Wij wisten dat deze [medeverdachte 2] contact had met [bedrijf 1] in Breda. Er is in eerste instantie gesproken met dhr. [medeverdachte 2] waarbij de mogelijkheden zijn onderzocht dat hij het project in het geheel zou overnemen en dat wij als bouwer zouden optreden. Later is deze ontwikkeling verder gegaan met [bedrijf 1] . [bedrijf 1] is door [medeverdachte 2] hierbij gehaald. Ook het bedrijf [bedrijf 4] van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] was hierbij betrokken.
[…] V: Onderaan de pagina 6 en bovenaan de pagina 7 van de ASOK staat met de pen een passage geschreven onder 9.1 en 9.2. Waarom is deze passage met de pen geschrevenen en niet opgenomen in de getypte tekst?
A: Wij waren al heel vaak bij elkaar geweest om deze overeenkomst af te ronden. Op 21 november
2007 waren wij weer bij elkaar om de overeenkomst af te ronden. Dat was ergens in een restaurant
in Breda. Toen kwam [verdachte] met het feit dat hij steeds van ons had gehoord dat er een
brutowinst van 2.4 miljoen in dit project zou worden gerealiseerd, waarvan 600.000 euro voor
[bedrijf 1] . Dit was zijn perceptie en er is ook wel over bedragen gesproken maar dat is natuurlijk
altijd een aanname. De winst blijkt pas op het eind van een project. Er ontstond daar toen een discussie over en [verdachte] maakte er echt een punt van en zou mogelijk niet gaan tekenen. Daarom is deze passage daar toen ter plaatse bijgeschreven.
De verklaring van getuige [getuige 6] [G.04.07]58.:
In het project [bedrijf 7] in Terneuzen zouden een aantal woningen gerealiseerd worden waarvan [bedrijf 1] er 15 à 18 zou afnemen. In de contractvorming in die tijd, waar [verdachte] bij betrokken was, is afgesproken om maximaal 24 woningen af te nemen van [bedrijf 7] wanneer de verkoop zou tegenvallen. LW [bedrijf 13] is daarvoor opgericht: 50% was [bedrijf 1] en 50% [bedrijf 4] . En LW [bedrijf 13] en [bedrijf 6] hadden ieder 50% in [bedrijf 7] Vanaf juli 2008 was ik als DT-lid betrokken bij dit project.
Mij wordt een brief getoond d.d. 4 december 2007 van [bedrijf 4] (dhr. [medeverdachte 4] ) aan [bedrijf 1] (dhr. [verdachte] ) (DOC.280). Ik ken deze brief. Het betreft de vraag van [bedrijf 4] uit het project te stappen.
U houdt mij voor dat op 21 december 2007 er een overeenstemming is tot koop van aandelen LW Beheer B.V.
tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 8] voor een prijs van € 262.500 (DOC.311). Hiermee wordt [bedrijf 1] . voor 100% eigenaar van de LW [bedrijf 13] en voor 50% eigenaar van [bedrijf 7] . Dit is niet het voorstel zoals ik aan [verdachte] heb gedaan. Hij heeft mijn voorstel niet
overgenomen. De prijs van € 262.500 is een door [verdachte] vastgestelde prijs. Mijn voorstel was € 187.500,- (DOC.387 en DOC.389), waarbij ik ben uitgegaan van een korting van 50% op het gegarandeerde resultaat, na
verrekening van 25% vennootschapsbelasting. In het voorstel van mij heb ik geen rekening gehouden met de verrekening van € 600.000,- korting, maar voorzichtigheidshalve wel met een uitkeringspercentage van 50%. Waarbij achteraf op basis van de daadwerkelijk behaalde resultaten dit naar boven toe gecorrigeerd kon worden. Ik heb dat gedaan, omdat dat resultaat eerst maar eens behaald diende te worden. In de uiteindelijke overeenkomst (DOC.311) is het een hoger bedrag geworden. De beslissing tot de aankoop van de aandelen [bedrijf 13] van [bedrijf 4] is door [verdachte] genomen.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 2] [AMB.201]59.:
In dit proces-verbaal wordt nader ingegaan op de aanvullende samenwerkingsovereenkomst DOC.312.
Op 21 november 2007 wordt een "aanvullende samenwerkingsovereenkomst Herontwikkeling Schuttershofweg" ondertekend. Hierin staan genoemd als partijen:
1. Woningbouwvereniging [bedrijf 1] vertegenwoordigd door [verdachte] ;
2. [bedrijf 4] , vertegenwoordigd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ;
3. [bedrijf 7] , vertegenwoordigd door haar directeuren LW [bedrijf 13] en Aannemersbedrijf
[bedrijf 6] welke vertegenwoordigd worden door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] respectievelijk door [getuige 16]
4. Aannemersbedrijf [bedrijf 6] , vertegenwoordigd door [getuige 16] en [getuige 17] .
Deze partijen / vertegenwoordigers hebben de overeenkomst ondertekend te Breda op 21-11-2007.
Per artikel uit de aanvullende overeenkomst worden hieronder de afspraken weergegeven.
[…] Artikel 3: Om [bedrijf 7] in staat te stellen om aan de betalingsverplichting te voldoen verstrekt [bedrijf 1] een geldlening van € 2.700.000,-- waarvan de looptijd eindigt 2 jaar nadat het hele project is opgeleverd. Hiernaast verleend [bedrijf 1] [bedrijf 7] een rekening-courant faciliteit van
€ 2.300.000,-- met dezelfde looptijd als de geldlening. Indien [bedrijf 7] als gevolg van de verkoop appartementsrechten niet meer voldoende zekerheid biedt met betrekking tot de geldlening en de rekening-courant faciliteit zullen Aannemersbedrijf [bedrijf 6] en LW [bedrijf 13] als hoedanigheid van aandeelhouder [bedrijf 7] een bankgarantie of concerngarantie stellen.
Artikel 4: [bedrijf 7] zal met [bedrijf 1] een koop / aannemingsovereenkomst sluiten voor de 18 appartementen met bergingen en parkeerplaatsen. [bedrijf 1] draagt zorg voor de verhuur van deze woningen.
Artikel 6: [bedrijf 1] neemt 18 appartementen af tegen een prijs van € 120.000 VON.
Artikel 7: [bedrijf 1] verplicht zich om maximaal 24 onverkochte appartementen te verwerven. […]
Met de pen is onderaan de bladzijde geschreven “Ad 9.1 en 9.2. De bruto marge wordt vastgesteld op € 2.100.000,--, dit is inclusief de verrekening van alle kosten en inkomsten uit hoofde van de nog te sluiten / dan wel aan te passen overeenkomsten met de Grutterij. 1 De verdeling van de bruto marge is € 600.000,-- voor [bedrijf 1] , € 500.000,-- voor [bedrijf 4] en € 1.000.000,-- voor [bedrijf 6] ”.
Rekeningafschrift t.n.v. [bedrijf 4] [DOC.1192]60.:
Een rekeningafschrift van de Rabobank-rekening t.n.v. [bedrijf 4] , waarop een creditbedrag van 262.000,00 euro staat vermeld met omschrijving “ [bedrijf 1] – Aandelenoverdracht [bedrijf 13] ” (datum 21 december 2007).
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2017:
Ik heb de ASOK getekend. Ik wilde die winstverdeling vastgeklikt hebben. Ik heb van [getuige 6] begrepen dat [bedrijf 4] er uit wilde stappen en tegen hem gezegd dat hij het maar uit moest werken. Het klopt dat ik het bedrag dat [getuige 6] berekende te laag vond.
In het bijzonder t.a.v. feit 6:
De verklaring van getuige [getuige 14] [G.51.01]61.:
Ik ben directeur/eigenaar van [bedrijf 9] en enig aandeelhouder. [bedrijf 9] houdt aandelen in Nieuwe Borg.
[bedrijf 9] is mijn "personal holding".
Ik heb het [schilderij ‘Zwarte Vlag’] namens [bedrijf 9] gekocht van een kunsthandelaar. Ik heb dit schilderij op een gegeven moment weggeven aan [verdachte] , de vroegere directeur van [bedrijf 1] . Ik schat in de eerste helft van 2010. Hij heeft het schilderij aangenomen.
Ik neem aan dat als er regels waren voor wat betreft het aannemen van cadeaus [verdachte] wel naar de waarde gevraagd had. Dit heeft hij echter niet gedaan. Hij heeft het schilderij gewoon aangenomen en er verder niets over gevraagd. Hij heeft het schilderij ook niet terug gegeven.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 10] [AMB.069]62.:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar de herkomst van het schilderij dat werd aangetroffen tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte [verdachte] aan de [adres 2] . Dit schilderij, genaamd ‘Zwarte vlag’.
Op 17 juli 2012 ontving ik een factuur van het schilderij. Ik zag dat het schilderij was verkocht aan [bedrijf 9] te Roosteren in november 2009 voor € 12.000,-. […]
Volgens de website van [bedrijf 1] (05-12-2011), ontwikkelen [bedrijf 1] en Nieuwe Borg samen diverse projecten, waaronder een woonwijk genaamd Willemskwartier te Tilburg (418 woningen en commerciële ruimten) en Stationspark Meander (194 appartementen).
De verklaring van getuige [getuige 15] [G.07.01]63.:
Ik ben directiesecretaresse bij [bedrijf 1] sinds 1 oktober 2005.
De verklaring van getuige [getuige 15] , afgelegd bij de rechter-commissaris64.:
Mijn werkruimte was naast het kantoor van [verdachte] . Raadsvrouwe vraagt of [verdachte] besprekingen had met externe partijen. […] Raadsvrouwe vraagt wie die externen dan waren. Mij schiet de naam Nieuwe Borg te binnen.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 4] [AMB.074]65.:
[bedrijf 1] is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel komt naar voren dat [verdachte] sinds 01-10-2001 is aangesteld als enig directeur / bestuurder, volledig bevoegd.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 5] [AMB.127]66.:
Op de website [bedrijf 1] .nl van woningbouwvereniging [bedrijf 1] trof ik de [bedrijf 1]
integriteitscode aan, vastgesteld op 21 oktober 2008, gewijzigd 8 oktober 2009. De integriteitscode wordt als bijlage DOC.600 in het dossier gevoegd.
De [bedrijf 1] integriteitscode [DOC.600]67.:
In dit document wordt een integriteitcode met daarbij behorende gedragsregels beschreven om toezichthouders, bestuur, management en medewerkers houvast te bieden bij integer handelen.
De integriteitcode is vastgesteld en goedgekeurd door de raad van commissarissen op 21 oktober 2008 en treedt in werking op 21 oktober 2008.[…]
De volgende uitgangspunten dienen bij het aanvaarden van geschenken in acht te worden genomen:
[…] 4. geschenken van partijen waarmee [bedrijf 1] in onderhandeling is of mogelijk komt of waarmee [bedrijf 1] (mogelijk gaat) samenwerken worden nooit aanvaard.
Ten aanzien van acceptatie gelden de volgende richtlijnen:
[…] ontvangst van relatiegeschenken moet altijd gemeld worden bij de leidinggevende. Bij twijfel over de waarde (boven 'alledaags karakter') van het relatiegeschenk, maakt de leidinggevende de afweging of het geschenk aangenomen mag worden.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2017:
Het klopt dat ik van iemand een schilderij heb gekregen en dat ik dat niet heb gemeld bij [bedrijf 1] . Het klopt dat ik doel op het schilderij ‘Zwarte Vlag’ dat cadeau is gedaan door [getuige 14] . Ik heb het in 2010 cadeau gekregen. Door [getuige 14] zijn ook giften aan [bedrijf 1] gedaan welke op het kantoor van [bedrijf 1] zijn gebleven.
In het bijzonder t.a.v. feit 7:
Het relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 4] [AMB.052]68.:
Op 22 mei 2012 vond een doorzoeking plaats in de woning van [broer verdachte] te Nuenen. Omstreeks 21.30 uur is een algemeen opsporingsambtenaar van ILT-IOD in de kruipruimte gegaan. Hij trof daar op de door [verdachte] omschreven plaats onder een laag zand een groot pakket aan. Nadat het pakket was uitgepakt zag ik, [verbalisant 9] , een zwarte koffer. Bij het openen van de koffer zag ik dat deze met twee schotten in drie compartimenten was verdeeld. Ik zag dat zich in de bovenzijde onder meer drie grote stapels bankbiljetten van € 200 bevonden en tevens enkele coupures van € 500. Ook zag ik dat elke stapel bankbiljetten met een wikkel bijeen was gehouden, welke stapel vervolgens met wikkels in vijf kleinere stapels was onderverdeeld. Bij het optillen van het tweede schot zag ik dat zich daaronder nog een hoeveelheid contant geld bevond, bestaande uit bankbiljetten in coupures van € 500, € 200 en € 100.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 11] [AMB.041]69.:
Op 24 mei 2012 heeft financieel rechercheur [verbalisant 9] enveloppen, inhoudende eurobiljetten afgegeven aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. Dit geld is aangetroffen in de kruipruimte onder de woning van M.A.M..E. Vermeulen. Het NFI heeft het aangetroffen geld gedroogd en vervolgens geteld.
Het rapport van het NFI [DOC.285]70.:
Ontvangen via [verbalisant 9]
Datum ontvangst 24 mei 2012
De resultaten van de telling van de documenten zijn weergegeven in Tabel 2.
Tabel 2 vermeldt [totaal] 1579 x € 200 en 142 x € 100 en 740 x € 500. Totaal aan waarde: € 700.000.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 9] [IBN.E.001]71.:
Op 21 mei 2012 werd binnengetreden in de woning van verdachte [verdachte] op het adres [adres 2] Na aanbellen deed een persoon de deur open. Deze persoon verklaarde [verdachte] te zijn. Op vragen verklaarde hij dat er geen contante geldbedragen in de woning zouden zijn.
Tijdens de doorzoeking trof één van de zoekers in de ouderslaapkamer een kleine kast aan die was ingericht met voorzieningen voor warm en koud water van de naastgelegen badkamer. Achter de leiding van de boiler trof de zoeker een doorzichtige plastic zak aan met daarin een gebruiksaanwijzing van de boiler. Tussen de gebruiksaanwijzing bevond zich een envelop met daarop het logo van de Rabobank, alsmede een handgeschreven aantekening: "12.000". In de envelop werd een hoeveelheid contant geld aangetroffen, bestaande uit 6 bankbiljetten van € 100 en 129 bankbiljetten van € 50, totaal € 7.050.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2017:
Het geld in de koffer die is aangetroffen in de kruipruimte van de woning van mijn broer is van mij. Ik heb het geld daar verstopt.
De enveloppe met contant geld, die in mijn woning achter een boiler is aangetroffen, is van mij en heb ik daar verstopt.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑10‑2020
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen uit het procesdossier “Onderzoek Pluto” van de ILT/Inlichtingen- en Transportdienst, met proces-verbaalnummer 20110509, afgesloten d.d. 17 januari 2014. Dit procesdossier is opgedeeld in verschillende deeldossiers en bestaat uit 28 ordners. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens op zakelijke wijze weergegeven.
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 28 juni 2012, p. 400949 t/m p. 400951.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 13] d.d. 21 mei 2012, p. 200332 t/m 200339.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 13] d.d. 30 mei 2012, p. 200359 t/m 200365, i.h.b. p. 200363.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 21 mei 2012, p. 200520 en 200522.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 22 mei 2012, p. 200528.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 23 mei 2012, p. 20549, 200551 en 20552.
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant B.M.W. [verbalisant 2] d.d. 26 september 2013, p. 401342 t/m 401346.
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 23 juli 2013, pagina’s 401319 t/m 401323.
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 4 oktober 2012, pagina’s 401012 t/m .
Geschrift met opschrift ‘Statutenwijziging [datumstempel:] 22 dec. 2005’, p. 404545 t/m 404547 en 404554 t/m 404556 en 404562 en 404563.
Geschrift met opschrift ‘Directie-/Managementreglement [bedrijf 1] , datum: 25 september 2008’, p. 404441, 404444 t/m 404446.
Geschrift met opschrift ‘Aan: RVC – Van: MT-bestuur - Betreft: Werkafspraken inzake verwervingen / vervreemding -Datum: 14 sept. 2004’, p. 404396 en 404397.
Geschrift met opschrift ‘Notulen van de vergadering van de raad van commissarissen van [bedrijf 1] de dato 20 september 2004.’, p. 404413.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 14 november 2012, p. 400640, 400642, 400643 en 400647.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 9] en [verbalisant 14] d.d. 28 november 2012, p. 400649 en 400650.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 15] en [verbalisant 14] d.d. 16 november 2012, p. 400664 t/m 400666.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 20 november 2012, p. 400679 t/m 400682.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 14] d.d. 22 november 2012, p. 400687 t/m 400689 en 400691.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 9] d.d. 5 augustus 2013, p. 400740 en 400741.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 9] d.d. 5 augustus 2013, p. 400747.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 16] d.d. 21 mei 2012, p. 400228 t/m 400231.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 11] d.d. 31 mei 2012, p. 400250.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] d.d. 17 september 2012, p. 400258 en 400260.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 12 november 2012, p. 400627 en 400629.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 12 november 2012, p. 400633 en 400634.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 21 mei 2012, p. 400303 en 400304.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 9] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 17] en [verbalisant 18] d.d. 25 mei 2012, p. 400332 t/m 400334.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 10] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 14] d.d. 6 september 2012, p. 400554, 400555 en 400557.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 10] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 14] d.d. 6 september 2012, p. 400559 en 400560.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 11] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 11] d.d. 14 juni 2012, p. 400419, 400420 en 400422.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 11] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] d.d. 29 augustus 2012, p. 400458 t/m 400461.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 12] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 14] d.d. 5 oktober 2012, p. 400587 en 400588.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 11] d.d. 31 mei 2012, p. 400250.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 9] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 17] en [verbalisant 18] d.d. 25 mei 2012, p. 400333 en 400337.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 11] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 11] d.d. 14 juni 2012, p. 400420 en 400423.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 11] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] d.d. 29 augustus 2012, p. 400460 en 400461.
Proces-verbaal van verkrijging aangifte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] d.d. 11 februari 2013, p. 401182 t/m 401184.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 12] d.d. 6 juni 2012, p. 400378 t/m 400380.
Proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 20 april 2009, p. 400794 t/m 400796.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 13] d.d. 19 januari 2017, separaat bij het dossier gevoegd.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 11] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 11] d.d. 14 juni 2012, p. 400426 en 400428.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 16] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 20] d.d. 23 augustus 2012, p. 400522 en 400523.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 14] d.d. 23 mei 2012, p. 200549.
Proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 14 juni 2012, p. 400907.
Geschrift met opschrift ‘Ref. 20060155 – akte van levering’, inhoudende een notariële akte, p. 403024 t/m 403029.
Geschrift met opschrift ‘Ref. KR060378.LEV – akte van levering’, inhoudende een notariële akte, p. 403033 t/m 403041.
Geschrift met opschrift ‘Rabobank Breda – rekeningafschrift [DOC.1441]’, aanvullend procesdossier, p. 407133.
Proces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 17 april 2013, p. 401324 en 401325.
Proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] d.d. 18 april 2011, p. 400849.
Proces-verbaal, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] d.d. 2 december 2013, p. 401419 t/m 401421.
Geschrift met opschrift ‘Declaratieformulier [bedrijf 1] – naam werknemer: [verdachte] ’, p. 405975.
Geschrift met opschrift ‘E-mail met bijlage (attachment): marge Terneuzen.XLS’, p. 406410 en 406411.
Geschrift met opschrift ‘ [bedrijf 4] p. 403989.
Geschrift met opschrift ‘Overeenkomst tot koop van aandelen (versie d.d. 19 december 2007)’, p. 404120 t/m 404123.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 16] d.d. 15 augustus 2012, p. 400514, 400515 en 400518.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] d.d. 20 september 2012, p. 400272.
Proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 17 april 2013, pagina’s 401326 t/m 401328.
Geschrift met opschrift ‘Rabobank Amerstreek – rekeningafschrift’, p. 406766.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 19] d.d. 11 december 2012, p. 400700 en 400701.
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 10] d.d. 14 mei 2013, p. 401006 en 401007.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 15] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 21] d.d. 21 mei 2012, p. 400314 en 400315.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 15] d.d. 19 januari 2017, separaat bij het dossier gevoegd.
Proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 4 oktober 2012, p. 401013.
Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] d.d. 12 december 2012, p. 401172.
Geschrift met opschrift ‘ [bedrijf 1] integriteitscode - Vastgesteld d.d. 21-10-2008 - Gewijzigd d.d. 08-10-2009’, p. 405361 t/m 405366 i.h.b. p 405361, 405362 en 405365.
Proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 4] d.d. 31 juli 2012, p. 400954 t/m 400958 i.h.b. p. 400956 en 400957.
Proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 11] d.d. 12 juni 2012, p. 400912.
Het rapport ‘Drogen natte documenten’ van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 7 juni 2012, met zaaknummer 2012.05.24.216, p. 404011 t/m 404016.
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] d.d. 23 mei 2012, p. 401596 en 401598.