Het komt mij voor dat “gevorderd” te sterk is uitgedrukt. Wat de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof heeft opgemerkt, is: “Vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte vind ik dat de gevorderde tenuitvoerlegging moet worden afgewezen” (zie nader randnummer 5).
HR, 12-07-2022, nr. 20/04061
ECLI:NL:HR:2022:1017
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
20/04061
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1017, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:692
ECLI:NL:PHR:2022:692, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1017
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Mishandeling van zwangere vriendin door haar met kracht bij haren en lichaam mee te trekken en mee te sleuren door stegen, straten en een tuin, als gevolg waarvan slachtoffer meermalen op haar buik op de grond is gevallen (art. 300.1 Sr). Vordering tenuitvoerlegging. Beslissing tot tenuitvoerlegging eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in strijd met bedoeling van wetgever en stelsel van wet, nu verdediging en OM ttz. in hoger beroep hadden verzocht om afwijzing van de vordering? HR: art. 81.1 RO
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04061
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 december 2020, nummer 23-004402-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mishandeling zwangere vriendin (art. 300 Sr). Klacht over beslissing tot tenuitvoerlegging eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, nadat verdediging en OM ter terechtzitting hadden verzocht tot afwijzing van de vordering. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04061
Zitting 31 mei 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 3 december 2020 door het gerechtshof Amsterdam wegens subsidiair “mishandeling” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van veertig uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van twaalf dagen, eerder opgelegd door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland op 27 november 2017 in de zaak met parketnummer 15-099041-17.
- 2.
Namens de verdachte heeft L.C. de Lange, advocaat te ‘s-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
3. Het middel klaagt over de beslissing van het hof tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
4. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
“Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt afgewezen vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.1.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet in hetgeen is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen grond om de vordering af te wijzen, dan wel de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
[…]
BESLISSING
[…]
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2017, parketnummer 15-099041-17, te weten van: een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) dagen.”
5. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 19 november 2020 is het volgende gerelateerd:
“De raadsman van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat de verdachte zich kan vinden in de door de politierechter gegeven kwalificatie maar dat hij meent dat de vordering tenuitvoerlegging zou moeten worden afgewezen, dan wel omgezet in een taakstraf.
De voorzitter deelt mede dat een nieuw stuk, te weten een uittreksel van de Justitiële Documentatie van 10 november 2020, in het dossier wordt gevoegd.
De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte delen mede geen behoefte te hebben aan het voorhouden van stukken. Met hun instemming worden ze geacht te zijn voorgehouden.
De voorzitter gaat over tot bespreking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, houdt de inhoud van voornoemd uittreksel voor en deelt mede dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is bij een eventuele veroordeling. De reclassering heeft bericht dat het aan het verzoek om advies uit te brengen geen gevolg heeft kunnen geven omdat de verdachte niet heeft gereageerd op uitnodigingen. Verder deelt de voorzitter mede dat het hof vrij weinig bekend is over de verdachte, anders dan dat hij samenwoont met zijn vriendin, een dochter heeft, een eigen dakdekkersbedrijf heeft en gestopt zou zijn met het gebruik van alcohol.
De raadsman antwoordt desgevraagd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte:
De omstandigheden zijn niet gewijzigd. Zijn relatie is goed, er is geen sprake van incidenten. Cliënt is veel en hard aan het werk, hij maakt lange dagen. Naast de overtreding van de Wegenverkeerswet heeft hij geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hij lijkt zijn leven op de rit te hebben. Zijn partner heeft een brief geschreven waarin zij het incident nuanceert. Ik voer daar geen verweer op en praat het incident niet goed, maar wil daar wel een nuance op aanbrengen. Ik snap dat de indruk wordt gewekt dat het cliënt weinig interesseert. Maar het werk is voor hem nu heel belangrijk en hij kiest er voor dit voorrang te geven boven de terechtzitting. Er zijn geen nieuwe strafbare feiten, hij is gestopt met alcohol, zijn dochtertje is geboren en hij neemt zijn verantwoordelijkheid als vader. Ik weet niets van een verslaving en cocaïnegebruik. Ik kan niet met zekerheid zeggen of daarvan sprake is geweest.
De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
De advocaat-generaal voert aan:
Het subsidiair tenlastegelegde kan naar mijn mening wettig en overtuigend worden bewezen. Naast de aangifte zijn er de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De verdachte heeft ernstig geweld tegen zijn zwangere vriendin gepleegd, midden in een woonwijk. Dat heeft bij het slachtoffer en de omwonenden gevoelens van onveiligheid opgeroepen. Aan de andere kant zijn de verdachte en het slachtoffer nog samen, het lijkt goed te gaan. Een fikse waarschuwing is op zijn plaats. Ik vorder dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld zal worden tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 40 uur, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte vind ik dat de gevorderde tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De raadsman voert het woord tot verdediging.
Ik ga u verzoeken de politierechter en de advocaat-generaal te volgen ten aanzien van de bewezenverklaring, kwalificatie en straf. Ook verzoek ik u, als de advocaat-generaal, de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen op grond van de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt. De feiten op de documentatie zijn van een ander karakter. Er was sprake van een zaak met een incidenteel karakter. Hij heeft nu zijn leven weer op de rit.”
6. Voor de bespreking van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:2.
- art. 6:6:4, zesde lid, Sv:
“Het openbaar ministerie en de veroordeelde zijn bevoegd gedurende het onderzoek wijziging te brengen in de vordering of de conclusie, onderscheidenlijk het verzoek.”
- art. 6:6:5, eerste lid, Sv:
“De rechterlijke beslissingen op grond van dit hoofdstuk zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken.”
- art. 6:6:21 eerste lid en derde lid, Sv:3.
“1. De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden;
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingediend indien het openbaar ministerie oordeelt dat de veroordeelde een gestelde voorwaarde of opgelegde maatregel niet naleeft of niet heeft nageleefd, en er niet met een waarschuwing kan worden volstaan.”
7. In de voorliggende zaak is in eerste aanleg de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf dagen. In hoger beroep, zo kan uit de bovenstaande passages worden opgemaakt, heeft niet alleen de raadsman van de verdachte verzocht om afwijzing van die vordering tot tenuitvoerlegging wegens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft ook de advocaat-generaal zich daarvoor uitgesproken. Het hof heeft de raadsman en de advocaat-generaal daarin niet gevolgd en heeft de tenuitvoerlegging gelast van de bij het vonnis van 27 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
8. Volgens de steller van het middel druist het “onmiskenbaar in tegen de bedoeling van de wetgever en het stelsel van de wet om in een dergelijk geval ten nadele van een verdachte anders te beslissen op een dergelijke vordering nu de beslissing op een dergelijke vordering niet kan worden uitgesloten van het appel en evenmin naderhand kan worden ingetrokken doch slechts gewijzigd”.
9. De wet voorziet inderdaad niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid tot intrekking van een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens overtreding van de algemene voorwaarde. Wel is het openbaar ministerie ingevolge art. 6:6:4 Sv bevoegd deze vordering te wijzigen, maar daaronder kan een intrekking niet worden begrepen. Daarmee is niet gezegd dat zo een vordering tot tenuitvoerlegging nimmer kan worden ingetrokken. Dat kan wel, maar blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad alleen tot aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Of zoals de Hoge Raad het zelf formuleert: een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens overtreding van de algemene voorwaarde als bedoeld in art. 6:6:21, eerste lid, Sv kan worden ingetrokken zolang het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nog niet is aangevangen. Daarmee knoopt de Hoge Raad aan bij de wel in de wet geregelde intrekking van de dagvaarding, te weten art. 266 Sv.4.Dat de Hoge Raad hier bij deze bepaling aansluiting heeft gezocht, is begrijpelijk, nu immers de behandeling van de bedoelde vordering tot tenuitvoerlegging wordt gevoegd in de met de inleidende dagvaarding aanhangig gemaakte strafzaak ter zake van het, vóór het einde van de proeftijd begane, strafbare feit en het parketnummer van de vordering tot tenuitvoerlegging veelal op de inleidende dagvaarding wordt vermeld.
10. Het voorafgaande brengt tegelijkertijd mee dat ná aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg intrekking van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf wegens schending van de algemene voorwaarde niet meer mogelijk is, ook niet wanneer de officier van justitie of de advocaat-generaal kenbaar maakt dat naar het oordeel van het openbaar ministerie er geen grond meer bestaat voor (de vordering tot) tenuitvoerlegging.5.In dat geval resteert het openbaar ministerie niets anders dan bij gelegenheid van het requisitoir afwijzing van de vordering te vragen.6.Dit is dan niet meer dan een vraag, of een verzoek, waaraan de rechter uiteraard niet gebonden is. Verschil van inzicht is mogelijk en de rechter kan op grond van eigen afwegingen tot toewijzing van de bedoelde vordering komen. Gelet op art. 6:6:5 Sv zal de rechter deze ‘toewijzende beslissing tot tenuitvoerlegging’ wel steeds moeten motiveren, al worden aan de motivering ervan geen hoge eisen gesteld. Voldoende is doorgaans de overweging dat in de proeftijd een strafbaar feit is gepleegd en dat daarmee een algemene voorwaarde niet is nageleefd,7.maar afhankelijk van wat door de verdediging en het openbaar ministerie is aangevoerd kan wat de motivering betreft meer van de rechter worden verlangd.
11. In het licht van het voorafgaande is de opvatting van de steller van het middel dat de beslissing van het hof om de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten indruist tegen de bedoeling van de wetgever en het stelsel van de wet, onjuist. Omdat het openbaar ministerie de vordering niet (tijdig) heeft ingetrokken, was het aan het hof daarop zelfstandig een beslissing te nemen. Het hof heeft de toewijzing van de onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging in de kern gemotiveerd met de vaststelling dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Door aldus te overwegen heeft het hof zijn beslissing voorzien van de in art. 6:6:5 Sv vereiste ‘minimummotivering’. Daarnaast heeft het hof evenwel ook overwogen: “in hetgeen is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen grond [te zien] om de vordering af te wijzen”. Met dit een en ander heeft het hof de toewijzing van de onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging afdoende gemotiveerd, waarbij ik nog in aanmerking neem dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting volgt dat (i) het hof feitelijk heeft vastgesteld dat weinig bekend is over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, (ii) de raadsman heeft verklaard dat de omstandigheden niet zijn gewijzigd en (iii) de reclassering heeft bericht dat zij aan het verzoek om advies uit te brengen geen gevolg heeft kunnen geven omdat de verdachte niet heeft gereageerd op uitnodigingen. Tot een nadere motivering was het hof, ook gelet op hetgeen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging door de verdediging ter terechtzitting is aangevoerd, niet gehouden.
III. Slotsom
12. Het middel faalt en kan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2022
De bepalingen zijn op 1 januari 2020 in werking getreden met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82.
Deze bepaling is laatstelijk gewijzigd bij de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen), Stb. 2020, 224.
Vgl. 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4387 (rov. 3.3.3 en 3.3.4). Daarmee vergelijkbaar is ook de beperking van het hoger beroep, die enkel mogelijk is tot aan de aanvang van de behandeling van de zaak in hoger beroep (zie art. 407, tweede lid, Sv en art. 453 Sv).
Vgl. met betrekking tot het beperken van het hoger beroep: HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN4239.
Vgl. 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4387 (rov. 3.3.4).
HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1129, HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1032, HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1290, NJ 2017/329, HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2956, NJ 2014/463 en HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5582, NJ 2010/76. Tot 1 januari 2020 was de motiveringseis neergelegd in art. 14j, eerste lid, Sr. Dat onder vigeur van de nieuwe artikelen in Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering de toepasselijke motiveringseisen ter zake ongewijzigd zijn gebleven, leid ik af uit HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1100.