Zie bijv. HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2525, waarin de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering ontbrak.
HR, 11-07-2017, nr. 16/00286
ECLI:NL:HR:2017:1290, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
16/00286
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1290, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:610, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:610, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1290, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑06‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0341
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Motivering toewijzing vordering tul, art. 14j.1 Sr. Hof heeft verdachte t.z.v. belediging en wederspannigheid gelet op zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden veroordeeld tot een voorwaardelijke i.p.v. een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Hof heeft de toewijzing van de vordering tul gemotiveerd door vast te stellen dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Daarmee heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j.1 Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen t.a.v. de vordering tul is aangevoerd, niet gehouden. De door het Hof i.h.k.v. de strafoplegging in aanmerking genomen omstandigheden maken dat niet anders. CAG: anders.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/00286
CB/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 december 2015, nummer 21/004634-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Gelderland van 7 augustus 2012 onder parketnummer 05/201651-11 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van, kort gezegd, belediging en weerspannigheid veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 7 augustus 2012 opgelegde gevangenisstraf van twee weken.
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Het is een strafmaatappel. Vorig jaar was een heftig jaar voor mijn cliënt. Het lichaam van zijn vader werd in een brandend busje aangetroffen; vermoord. Dat heeft hem heel erg aangegrepen. Hij heeft moeite om dit te verwerken. Hij krijgt individuele therapie gericht op agressiehantering. Dat is op vrijwillige basis. Hij is gestopt met drinken en heeft geen contact meer met 'foute' familieleden. Hij heeft weer contact met zijn dochtertje. Hij werkt als inkoper van oud ijzer. Hij probeert zijn eigen bedrijf op te starten.
Hij heeft van zijn psycholoog opdracht gekregen stress te vermijden en deze zitting is stressvol voor hem. Sinds dit feit is hij niet meer in aanraking geweest met justitie.
Ik verzoek het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dat kan hij op dit moment niet aan. Ik bepleit de oplegging van een voorwaardelijke straf en/of een geldboete en het afwijzen van de vordering tot tenuitvoerlegging."
2.2.3.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt:
"Door de raadsvrouw is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte in die periode veel te verwerken had doordat zijn vader kort na de onderhavige feiten was vermoord. Inmiddels heeft verdachte hulp gezocht bij een psycholoog, is hij gestopt met alcoholgebruik, is hij aan het werk en woont hij samen met zijn vriendin. Sinds dit feit is hij niet meer in aanraking geweest met justitie. Verdachte heeft zijn leven gebeterd en een geheel voorwaardelijke straf is nu passend, aldus de raadsvrouw.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg - een passende bestraffing is. Gelet op hetgeen omtrent verdachtes gewijzigde persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting van het hof naar voren is gekomen, ziet het hof echter aanleiding om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen."
2.2.4.
Het Hof heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging als volgt gemotiveerd:
"Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2012 met parketnummer 05-201651-11, is veroordeelde onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van twee jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 22 augustus 2012, op welke datum tevens de proeftijd is ingegaan. De officier van justitie heeft op 19 juni 2014 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf, omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan het ten laste gelegde.
Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezen verklaarde feiten heeft begaan vóór het einde van de proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf gelasten.
Bijzondere omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden, zijn het hof niet gebleken."
2.3.
Het Hof heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Door aldus te overwegen heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is aangevoerd, niet gehouden. De door het Hof in het kader van de strafoplegging in aanmerking genomen omstandigheden maken dat niet anders.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 30‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Motivering toewijzing vordering tul, art. 14j.1 Sr. Hof heeft verdachte t.z.v. belediging en wederspannigheid gelet op zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden veroordeeld tot een voorwaardelijke i.p.v. een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Hof heeft de toewijzing van de vordering tul gemotiveerd door vast te stellen dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Daarmee heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j.1 Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen t.a.v. de vordering tul is aangevoerd, niet gehouden. De door het Hof i.h.k.v. de strafoplegging in aanmerking genomen omstandigheden maken dat niet anders. CAG: anders.
Nr. 16/00286 Zitting: 30 mei 2017 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 24 december 2015 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 6 augustus 2014, waarbij de verdachte ter zake van 1. “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd” en 2. “wederspannigheid” is veroordeeld, met overneming van de gronden bevestigd, met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2012 (parketnummer 05-201651-11) aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de motivering van de beslissing van het hof tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 11 december 2015 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsvrouw voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven, als volgt:
Het is een strafmaatappel. Vorig jaar was een heftig jaar voor mijn cliënt. Het lichaam van zijn vader werd in een brandend busje aangetroffen; vermoord. Dat heeft hem heel erg aangegrepen. Hij heeft moeite om dit te verwerken. Hij krijgt individuele therapie gericht op agressiehantering. Dat is op vrijwillige basis. Hij is gestopt met drinken en heeft geen contact meer met ‘foute’ familieleden. Hij heeft weer contact met zijn dochtertje. Hij werkt als inkoper van oud ijzer. Hij probeert zijn eigen bedrijf op te starten.
Hij heeft van zijn psycholoog opdracht gekregen stress te vermijden en deze zitting is stressvol voor hem. Sinds dit feit is hij niet meer in aanraking geweest met justitie.
Ik verzoek het hof geen onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen. Dat kan hij op dit moment niet aan. Ik bepleit de oplegging van een voorwaardelijke straf en/of een geldboete en het afwijzen van de vordering tot tenuitvoerlegging.”
5. Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging in de hoofdzaak, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…) Door de raadsvrouw is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte in die periode veel te verwerken had doordat zijn vader kort na de onderhavige feiten was vermoord. Inmiddels heeft verdachte hulp gezocht bij een psycholoog, is hij gestopt met alcoholgebruik, is hij aan het werk en woont hij samen met zijn vriendin. Sinds dit feit is hij niet meer in aanraking geweest met justitie. Verdachte heeft zijn leven gebeterd en een geheel voorwaardelijke straf is nu passend, aldus de raadsvrouw.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg - een passende bestraffing is. Gelet op hetgeen omtrent verdachtes gewijzigde persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting van het hof naar voren is gekomen, ziet het hof echter aanleiding om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.”
6. Het hof heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging het volgende overwogen:
“Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2012 met parketnummer 05-201651-11, is veroordeelde onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van twee jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 22 augustus 2012, op welke datum tevens de proeftijd is ingegaan. De officier van justitie heeft op 19 juni 2014 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf, omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan het ten laste gelegde.
Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezen verklaarde feiten heeft begaan vóór het einde van de proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf gelasten.
Bijzondere omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden, zijn het hof niet gebleken.”
7. De steller van het middel voert aan dat de overwegingen van het hof onderling tegenstrijdig zijn. Immers, in de hoofdzaak heeft het hof in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gezien om hem niet een onvoorwaardelijke, maar een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, terwijl het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken heeft toegewezen, op de grond dat van bijzondere omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden niet is gebleken. Gelet op hetgeen door de verdediging in hoger beroep is aangevoerd alsmede hetgeen door het hof is overwogen ter zake de onwenselijkheid van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, diende de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf nader te worden gemotiveerd.
8. Ingevolge het eerste lid van art. 14j Sr dienen rechterlijke beslissingen omtrent vorderingen van het openbaar ministerie met redenen te zijn omkleed. Een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf moet derhalve onder opgave van redenen geschieden.1.Uit de rechtspraak van de Hoge Raad betreffende klachten over het gelasten van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde dat geen strafbaar feit zal worden gepleegd, blijkt dat de rechter in het algemeen kan volstaan met de constatering dat in de proeftijd een strafbaar feit is gepleegd. Naast de algemene motiveringsverplichting bestaan er bij het geven van een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf geen bijzondere motiveringsvoorschriften. De artikelen 358, derde lid, Sv en 359, tweede lid, Sv zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De wet verplicht daarmee de rechter dus niet om in te gaan op een voorstel tot afwijzing van de vordering, verlenging van de proeftijd of omzetting van een gevangenisstraf in een werkstraf.2.
9. Hoewel het hof ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft vastgesteld dat de veroordeelde de in de hoofdzaak bewezenverklaarde feiten heeft begaan vóór het einde van de proeftijd en het hof op het voorstel van de verdediging tot afwijzing van de vordering niet behoefde in te gaan, heeft het hof zijn beslissing tot tenuitvoerlegging in de onderhavige zaak desalniettemin ontoereikend met redenen omkleed. Het hof heeft immers ten aanzien van zijn beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken bovendien overwogen dat bijzondere omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden niet zijn gebleken. Dat bevreemdt nogal, nu het hof bij de strafoplegging in de hoofdzaak heeft betrokken “verdachtes gewijzigde persoonlijke omstandigheden” die ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gekomen. Uit de overwegingen van het hof volgt dat de verdachte op verschillende gebieden een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt na een periode waarin hij, doordat zijn vader kort na de bewezenverklaarde feiten in de hoofdzaak was vermoord, veel te verwerken heeft gehad. In deze gewijzigde omstandigheden heeft het hof aanleiding gezien om, ondanks zijn oordeel dat in onderhavige zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende bestraffing zou zijn, de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen. In het licht van ’s hofs motivering van de strafoplegging in de hoofdzaak, is de motivering van zijn beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken mijns inziens niet begrijpelijk.
10. Het middel is terecht voorgesteld.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2012 onder parketnummer 05/201651-11 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑05‑2017
Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5582, NJ 2010/76, HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:1792 (niet gepubliceerd) en HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2956, NJ 2014/463. Vgl. F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarde: een onderzoek naar de voorwaardelijke veroordeling en andere voorwaardelijke modaliteiten (diss. Nijmegen), Deventer: Gouda Quint 1996, p. 162 en J.W. Fokkens in NLR, aant. 1 bij art. 14j Sr (bijgewerkt t/m 15 februari 2015).
Beroepschrift 06‑06‑2016
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN]
[07 JUNI 2016]
[DATUM: …
NR:]
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirant], geboren op [geboortedatum] 1992, voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende te Amsterdam, op het kantoor van zijn raadsman,
mr. R.B. Schmidt (Barbara Strozzilaan 101, 1083 HN Amsterdam), die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze cassatieschriftuur in te dienen en te ondertekenen;
dat requirant van cassatie (hierna te noemen: requirant) ter zake een hem betreffend arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, uitgesproken op 24 december 2015 (parketnummer 21-004634-14), het navolgende middel van cassatie voordraagt:
Inleiding, belang cassatieberoep
Requirant heeft een rechtens te respecteren belang bij een procedure in cassatie, nu het gerechtshof requirant — uitdrukkelijk gemotiveerd — op grond van zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden, in plaats van een onvoorwaardelijke, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd, doch daarentegen wel de tenuitvoerlegging heeft bevolen van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Deze beslissing is gebaseerd op een ongemotiveerde overweging dat geen sprake zou zijn van gebleken bijzondere omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden, hetgeen (innerlijk) tegenstrijdig is met de overwegingen van het gerechtshof terzake de voorwaardelijke strafoplegging. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is deze overweging onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd te achten, hetgeen in strijd is met art. 14 J Sr.
Naast een aanzienlijk belang voor requirant is een beoordeling van het arrest in cassatie tevens in het belang van de rechtseenheid en rechtsontwikkeling te achten nu het ziet op het motiveringsvoorschrift ex art. 14 J Sr en de zaak van requirant afwijkt van voorkomende casussen in de jurisprudentie van de Hoge Raad.
Middel
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt nu het gerechtshof onbegrijpelijk — althans ontoereikend — gemotiveerd, de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf heeft toegewezen (art. 14 J lid 1 Sr).
Toelichting middel
Requirant stelt voorop dat het vaste jurisprudentie is dat de beslissing tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging — in beginsel — toereikend gemotiveerd is indien door de rechter is vast gesteld dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Vgl. HR 26-01-2010, ECLI:NL: HR: 2010: BK 5582, citaat overweging 2.4:
2.4.
Het Hof heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Door aldus te overwegen heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is aangevoerd, niet gehouden.
Vgl. Conclusie Mr. Vegter, ECLI:NL:PHR:2010:BK5582, citaat overweging 5:
5.
Rechterlijke beslissingen omtrent vorderingen van het Openbaar Ministerie dienen ingevolge het eerste lid van art. 14j Sr met redenen te zijn omkleed. Een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf moet derhalve onder opgave van redenen geschieden. Het Hof heeft de reden voor het bevel gegeven door vast te stellen dat er in de proeftijd een nieuw strafbaar feit is gepleegd. Naast deze algemene motiveringsverplichting bestaan er bij het geven van een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf geen bijzondere motiveringsvoorschriften. De artikelen 358, derde lid, en 359, tweede lid, Sv zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De wet verplicht daarmee de rechter dus niet in te gaan op een voorstel een andere straf(modaliteit) toe te passen.(1)
In het vermelde arrest heeft de Hoge Raad de mogelijkheid laten bestaan dat onder bepaalde omstandigheden de rechter gehouden zou kunnen zijn ‘tot een nadere motivering.’
Gelet op zowel hetgeen door requirant naar voren is gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van requirant als de overwegingen van het gerechtshof om op juist op die door requirant aangevoerde gronden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet als passende strafmodaliteit aan te merken, is de beslissing tot tenuitvoerlegging onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Blijkens het arrest heeft het gerechtshof immers als volgt overwogen omtrent de strafoplegging (citaat arrest d.d. 24 december 2015):
‘Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf- zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg — een passende bestraffing is. Gelet op hetgeen omtrent verdachtes gewijzigde persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting van het hof naar voren is gekomen, ziet het hof echter aanleiding om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.’
Daarentegen heeft het gerechtshof ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging als volgt overwogen (citaat arrest d.d. 24 december 2015):
‘Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf gelasten. Bijzondere omstandigheden die tot een andere beslissing zouden moeten leiden, zijn het hof niet gebleken.’
De overwegingen van het gerechtshof zijn onderling tegenstrijdig, nu het gerechtshof in de strafoplegging juist bijzondere omstandigheden heeft vastgesteld op grond waarvan het gerechtshof heeft overwogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is.
Gelet op zowel hetgeen door requirant was aangevoerd als op de overwegingen van het gerechtshof zelf terzake de onwenselijkheid van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, diende de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf nader te worden gemotiveerd.
Door ongemotiveerd te overwegen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die tot een ander oordeel kunnen leiden dan tot tenuitvoerlegging, is de beslissing van het gerechtshof onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd hetgeen in strijd is met art. 14 J lid 1 Sr en nietigheid tot gevolg heeft.
Conclusie:
dat het uw Edelhoogachtbaar College moge behagen het bestreden arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te vernietigen en, in geval van gehele of gedeeltelijke vernietiging van het arrest, de zaak terug te verwijzen naar het gerechtshof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Amsterdam, 6 juni 2016
mr. R.B. Schmidt