Zie ook F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarde, Deventer 1996, p. 162.
HR, 26-01-2010, nr. 08/02222
ECLI:NL:HR:2010:BK5582
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-01-2010
- Zaaknummer
08/02222
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BK5582
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK5582, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK5582
ECLI:NL:PHR:2010:BK5582, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK5582
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Motivering toewijzing vordering tenuitvoerlegging. Het Hof heeft de vordering tul gemotiveerd door vast te stellen dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Aldus heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j.1 Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen t.a.v. de vordering tul is aangevoerd, niet gehouden.
26 januari 2010
Strafkamer
Nr. 08/02222
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 november 2007, nummer 22/002262-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging nader had moeten motiveren.
2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Tul
meneer heeft thans werk T.u.l. in de vorm v. gevangenisstraf dient niet in redelijkheid een na te streven doel in termen v. strafrechtspleging.
Verzoeke taakstraf, eventueel langer dan gebruikelijk."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging het volgende overwogen:
"Bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 29 november 2005 onder parketnummer 21-001403-04 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom -overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten."
2.4. Het Hof heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Door aldus te overwegen heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is aangevoerd, niet gehouden.
2.5. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en drie weken, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 januari 2010.
Conclusie 01‑12‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens
- 1.
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met brandstichting,meermalen gepleegd’ en
- 2.
‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd’
veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en 28 uur taakstraf, in de vorm van een leerstraf, subsidiair 14 dagen hechtenis. Het Hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toegewezen en een daarmee corresponderende betalingsverplichting aan de Staat opgelegd. Daarnaast heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 november 2005 onder parketnummer 21-001403-04 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2.
Namens de verdachte heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat te Den Haag, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof de vordering van het openbaar ministerie ex art. 14g Sr heeft toegewezen en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf heeft gelast zonder in te gaan op een ter zake gevoerd verweer.
4.
Het Hof heeft in zijn arrest ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging het volgende overwogen:
‘Vordering tenuitvoerlegging
Bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 29 november 2005 onder parketnummer 21-001403-04 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom —overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal— de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.’
5.
Rechterlijke beslissingen omtrent vorderingen van het Openbaar Ministerie dienen ingevolge het eerste lid van art. 14j Sr met redenen te zijn omkleed. Een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf moet derhalve onder opgave van redenen geschieden. Het Hof heeft de reden voor het bevel gegeven door vast te stellen dat er in de proeftijd een nieuw strafbaar feit is gepleegd. Naast deze algemene motiveringsverplichting bestaan er bij het geven van een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf geen bijzondere motiveringsvoorschriften. De artikelen 358, derde lid, en 359, tweede lid, Sv zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De wet verplicht daarmee de rechter dus niet in te gaan op een voorstel een andere straf(modaliteit) toe te passen.1.
6.
Het middel faalt.
7.
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie overschreden dreigt te worden. Mocht dit het geval zijn dan kan de Hoge Raad zelf de opgelegde straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
8.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep, en in geval de redelijke termijn in cassatie overschreden wordt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en tot strafvermindering in de mate die de Hoge Raad goeddunkt.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑12‑2009