RvdW 2021/1035:Profijtontneming. Art. 36e Sr. Nu de feiten in de onderliggende strafzaak zijn begaan na 1 juli 2011 mag de opgelegde ontnemingsmaatregel mede betrekking hebben op 'andere' strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Dat brengt in deze zaak met zich dat ook als zou moeten worden aangenomen dat de door het hof bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel in aanmerking genomen feiten niet als 'soortgelijk' aan de bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt, het hof die feiten als 'andere' strafbare feiten bij die oplegging heeft mogen betrekken. Het hof heeft voorts, anders dan het cassatiemiddel tot uitgangspunt neemt, niet geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van eenvoudig witwassen.