Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/1022
Oordeel hof dat Iraakse identiteitskaart kan worden aangemerkt als ‘identiteitsbewijs’ als bedoeld in art. 231 Sr is niet begrijpelijk.
HR 12-10-2021, ECLI:NL:HR:2021:1507
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12 oktober 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, M.J. Borgers
- Zaaknummer
19/05291
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Vreemdelingenrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1507, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:969, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑08‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑03‑2020
- Wetingang
Essentie
Het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring vermelde Iraakse identiteitskaart kan worden aangemerkt als een ‘identiteitsbewijs’ als bedoeld in art. 231 Sr is niet begrijpelijk.
Samenvatting
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Iraakse identiteitskaart waarvan zij, verdachte, wist dat deze vals was, voorhanden heeft gehad. Voor de beantwoording van de vraag of sprake was van een identiteitsbewijs als bedoeld in art. 231 Sr zijn de volgende bepalingen van belang: art. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.