Ik merk terzijde op dat in de schriftuur het belang bij terugwijzing niet expliciet is benoemd.
HR, 23-04-2019, nr. 18/02934
ECLI:NL:HR:2019:656
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2019
- Zaaknummer
18/02934
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:656, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:224
ECLI:NL:PHR:2019:224, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:656
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑10‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0223
NbSr 2019/162
Uitspraak 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Snelheidsovertreding begaan door onbekend gebleven bestuurder van auto die door verdachte is gehuurd, art. 62 jo. bord A1 RVV 1990 jo. 181 WVW 1994. Volstaat huurovereenkomst om aan te nemen dat verdachte auto tot duurzaam gebruik onder zich had? Aangezien bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte “houder, als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig” was, niet z.m. kan worden afgeleid uit gebezigde b.m., is bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De enkele omstandigheid dat verdachte auto t.t.v. snelheidsovertreding had gehuurd, brengt niet mee dat hij auto “tot duurzaam gebruik onder zich [had]” a.b.i. art. 1.1.o WVW 1994. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
23 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/02934
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 juni 2015, nummer 22/001259-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (auto), gekentekend [kenteken], op 15 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A4, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van 161 kilometer per uur, terwijl verdachte toen houder, als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal Overtreding d.d. 6 juni 2013 van het Korps Landelijke Politiediensten Dienst verkeerspolitie met bonnummer 15.04.2013.0009.009845. Dit proces-verbaal houdt in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Overtredingsgegevens/waarneming:
Datum feit: 15 april 2013
Omstreeks: 00:09 uur
Plaats: Leidschendam
Gemeente: Leidschendam-Voorburg
Locatie: A4, buiten een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Soort weg: Autosnelweg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Voertuig: Personenauto, merk Fiat met kenteken [kenteken].
De overtreding werd langs elektronische weg geconstateerd en vastgelegd.
De werkelijke snelheid stelde ik, verbalisant [verbalisant], vast met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) gemiddelde snelheid: 167 km per uur. Werkelijke (gecorrigeerde) gemiddelde snelheid: 161 km per uur.
Toegestane snelheid: 100 km per uur.
Overschrijding met: 61 km per uur.
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden.
Er werd volstaan met bekeuren op kenteken.
Volgens de opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, bleek het motorvoertuig toe te behoren aan:
Naam: [A]
Adres: [A straat 1] te [vestigingsplaats].
2. Een geschrift, zijnde een antwoordformulier van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, met triasnummer 9032 5427 3657 8225, gericht aan [A] en retour ontvangen bij het CJIB op 21 mei 2013. Dit geschrift houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Ondergetekende kentekenhouder ontkent de bestuurder te zijn geweest omdat het voertuig op het moment van overtreding bestuurd werd door: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1961.
3. Een geschrift, zijnde een huurcontract tussen [A], gevestigd aan de [A straat] te [vestigingsplaats], en [verdachte], met als bijlage gevoegd een kopie van het rijbewijs van de verdachte. Dit geschrift houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Huurcontract : 130087
Kenteken : [kenteken]
Vertrek datum : 22 maart 2013
Retour datum : 15 april 2013 te 14:37 uur."
2.3.
Art. 1 Wegenverkeerswet 1994 luidt, voor zover in cassatie van belang:
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...)
o. houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen: degene die het voertuig:1° op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich houdt,
2° in vruchtgebruik heeft, of
3° anderszins, anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft
(...)
3. Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.
(...)"
2.4.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "houder, als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig" was, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De enkele omstandigheid dat de verdachte de auto ten tijde van de snelheidsovertreding had gehuurd, brengt niet mee dat hij de auto "tot duurzaam gebruik onder zich [had]" als bedoeld in art. 1, eerste lid onder o, Wegenverkeerswet 1994.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019.
Conclusie 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de vraag of de verdachte gezegd kan worden ten tijde van de snelheidsovertreding de houder van het voertuig te zijn geweest. De AG geeft de Hoge Raad in overweging de uitspraak te vernietigen en de zaak naar het hof terug te wijzen.
Nr. 18/02934 Zitting: 12 maart 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij verstekarrest van 29 juni 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990” veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 860,- subsidiair 17 dagen hechtenis. Voorts is de verdachte voorwaardelijk de bevoegdheid ontzegd tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit houder van het voertuig was.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
“een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (auto), gekentekend [kenteken] , op of omstreeks 15 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A4, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 161 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl verdachte toen eigenaar of houder, als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 15 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als bestuurder van een motorvoertuig (auto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A4, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 161 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden.”
5. Daarvan is het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, en wel aldus dat:
“een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (auto), gekentekend [kenteken] , op of omstreeks 15 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A4, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 161 kilometer per uur, terwijl verdachte toen houder, als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal Overtreding d.d. 6 juni 2013 van het Korps Landelijke Politiediensten Dienst verkeerspolitie met bonnummer 15.04.2013.0009.009845. Dit proces-verbaal houdt in -zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Overtredingsgegevens/waarneming:
Datum feit: 15 april 2013
Omstreeks: 00:09 uur
Plaats: Leidschendam
Gemeente: Leidschendam-Voorburg
Locatie: A4, buiten een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Soort weg: Autosnelweg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Voertuig: Personenauto, merk Fiat met kenteken [kenteken] .
De overtreding werd langs elektronische weg geconstateerd en vastgelegd.
De werkelijke snelheid stelde ik, verbalisant [verbalisant] , vast met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) gemiddelde snelheid: 167 km per uur. Werkelijke (gecorrigeerde) gemiddelde snelheid: 161 km per uur.
Toegestane snelheid : 100 km per uur.
Overschrijding met: 61 km per uur.
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden.
Er werd volstaan met bekeuren op kenteken.
Volgens de opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, bleek het motorvoertuig toe te behoren aan:
Naam: [A]
Adres: [A straat 1] te [vestigingsplaats] .
2. Een geschrift, zijnde een antwoordformulier van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, met triasnummer 9032 5427 3657 8225, gericht aan [A] en retour ontvangen bij het CJIB op 21 mei 2013. Dit geschrift houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Ondergetekende kentekenhouder ontkent de bestuurder te zijn geweest omdat het voertuig op het moment van overtreding bestuurd werd door: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1961.
3. Een geschrift, zijnde een huurcontract tussen Autoverhuur [A] , gevestigd aan de [A straat ] te [vestigingsplaats] , en [verdachte] , met als bijlage gevoegd een kopie van het rijbewijs van de verdachte. Dit geschrift houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Huurcontract: 130087
Kenteken: [kenteken]
Vertrek datum: 22 maart 2013
Retour datum: 15 april 2013 te 14:37 uur.”
7. De voor de beoordeling van het middel relevante bepalingen uit de WVW 1994 luiden:
“1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: […] o. houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen: degene die het voertuig: 1° op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich houdt, 2° in vruchtgebruik heeft, of 3° anderszins, anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft; […] 3. Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.”
8. De bewezenverklaring van het onder primair tenlastegelegde zinsdeel dat de verdachte op het moment van de overtreding “houder” als bedoeld in art. 1, derde lid, WVW 1994 van het motorvoertuig (auto) was, lijkt mij geen stand te kunnen houden. Zo volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte degene is aan wie het kenteken [kenteken] was opgegeven; dat was aan het verhuurbedrijf, zo volgt uit de bewijsmiddelen 1 en 2 (mede in onderlinge samenhang bezien). Mogelijk heeft het hof het oog gehad op de negatieve voorwaarde “tenzij anders blijkt” en/of op het bepaalde in art. 1, eerste lid aanhef en onder o, WVW 1994. Daarover heeft het hof echter niets vastgesteld, terwijl het houderschap in de zin van de WVW 1994 niet uit de bewijsmiddelen blijkt.
9. Met de steller van het middel ben ik van mening dat het oordeel van het hof in dat opzicht niet begrijpelijk is en dat de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde niet voldoende naar de eis der wet met redenen is omkleed.
10. Ik heb mij nog afgevraagd of de verdachte voldoende belang bij cassatie heeft. Is het niet zo dat het hof na een terugwijzing eenvoudig kan terugvallen op hetgeen subsidiair is tenlastegelegd en dit kan bewezen verklaren?
11. Het komt mij voor dat deze weg in het onderhavige geval niet is aangewezen. Ik stel voorop dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dát de verdachte op het moment van de overtreding bestuurder was. Wel ligt het gezien de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen voor de hand dit te veronderstellen. Maar goed beschouwd, is er op dat punt enkel het door het autoverhuurbedrijf aan het CJIB geretourneerde antwoordformulier – meer is er niet aan door het hof gepresenteerd bewijsmateriaal –, waarin het autoverhuurbedrijf ontkent zelf de bestuurder te zijn geweest en het aangeeft dat de verdachte degene was die de Fiat op het moment van de overtreding bestuurde. Nergens blijkt echter uit dat het autoverhuurbedrijf dit laatste (op enigerlei wijze) kon weten en zeggen. Strikt genomen volgt uit de bewijsvoering (bewijsmiddel 3) enkel dat het de verdachte was, die de Fiat heeft gehuurd. Weliswaar heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen overwogen dat in bepaalde gevallen waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting — waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht — onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft. De Hoge Raad benadrukt echter ook dat het hier gaat om een onderwerp “waarbij bijzondere voorzichtigheid is geboden”. Wat de onderhavige zaak betreft, kan, denk ik, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en het voorhouden van de (korte) inhoud van de aldaar genoemde stukken, niet leiden tot de slotsom dat de verdachte een rechtens te respecteren belang bij cassatie ontbeert.1.Ook niet als onder de in hoger beroep voorgehouden stukken het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg moet worden begrepen. Ik noem hier juist dit proces-verbaal, om er op te wijzen dat daarin staat vermeld dat de raadsman op die terechtzitting heeft verklaard: “Hetgeen mijn cliënt in de tenlastelegging wordt verweten is juist”, waarbij hij kennelijk het oog had op het subsidiair tenlastegelegde,2.maar ook om daarop direct te laten volgen dat deze verklaring van de raadsman niet als wettig bewijsmiddel kan gelden.3.
12. Het middel slaagt.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2019
Dat maak ik althans op uit hetgeen de raadsman vervolgens ter rechtvaardiging van het rijgedrag van zijn cliënt (als bestuurder) aanvoerde: mijn cliënt had op dat moment erg veel aan zijn hoofd, het was geen bewuste actie, op dat moment was het rustig op de weg en was er geen gevaarzetting.
Zie: HR 15 oktober 1928, ECLI:NL:HR:1928:365, NJ 1928, p. 1660 (nr. 1); HR 15 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC4301, NJ 1981/13; HR 8 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5594, NJ 2002/340, m.nt. Schalken; HR 31 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9179; HR 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0264; HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2129, NJ 2010/26; HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2649, NJ 2017/197, m.nt. Rozemond; HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:295.
Beroepschrift 07‑10‑2018
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 18/02934
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1961, rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Den Haag d.d. 29 juni 2015
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit de artikelen 350, 358, 359 en 415 Sv, doordat de bewijsvoering niet redengevend is voor de bewezenverklaring, meer in het bijzonder kan daaruit niet volgen dat rekwirant ten tijde van het bewezen verklaarde feit de in de bewezen verklaring vermelde houder was van het voertuig waarmee de (snelheids)overtreding is begaan is, De bewezenverklaring is mitsdien onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan het arrest aan nietigheid lijdt.
Toelichting:
1.
Rekwirant is bij verstek veroordeeld voor overtreding van artikel 62 jo 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Bewezen verklaard is dat:
‘een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (auto), gekentekend [kenteken], op S§ BDIsh'e.8ks 15 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A4, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 — op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven — heeft gereden met een snelheid van 161 kilometer per uur, terwijl verdachte toen houder, als bedoeld .in artikel 1, derde lid van de wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was.’
2.
Tot bewijs zijn de volgende bewijsmiddelen gebezigd waarbij zij worden weergegeven voor zover zij voor de beoordeling van dit middel relevant zijn:
‘1.
Een proces-verbaal Overtreding d.d. 6 juni 2013 van het Korps Landelijke Politiediensten Dienst verkeerspolitie met bonnummer 15.04.2013.0009.009845. Dit proces-verbaal houdt in -zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
(…)
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden. Er werd volstaan met bekeuren op kenteken.
Volgens de opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek het motorvoertuig toe te behoren aan:
Naam: [A] B.V.
Adres : [a-straat 01] te [a-plaats].
2.
Een geschrift, zijnde een antwoordformulier van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, met triasnummer 9032 5427 3657 8225, gericht aan [A] B.V en retour ontvangen bij het CJIB op 21 mei 2013. Dit geschrift houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
Ondergetekende kentekenhouder ontkent de bestuurder te zijn geweest omdat het voertuig op het moment van overtreding bestuurd werd door: [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1961.
3.
Een geschrift, zijnde een huurcontract tussen Autoverhuur [A], gevestigd aan de [a-straat] te [a-plaats], en [rekwirant], met als bijlage gevoegd een kopie van het rijbewijs van de verdachte. Dit geschrift houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
Huurcontract | : | [001] |
Kenteken | : | [kenteken] |
Vertrek datum | : | 22 maart 2013 |
Retour datum | : | 15 april 2013 te 14:37 uur’ |
3.
Uit deze bewijsmiddelen kan niet volgen, zij spreken zulks zelfs tegen, dat rekwirant zoals is bewezen verklaard op 15 april 2013 houder als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 van de auto met kenteken [kenteken] was.
4.
De bewezenverklaring is mitsdien onvoldoende met redenen omkleed, het arrest lijdt aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 7 oktober 2018
J. Kuijper