Het deskundigenadvies in de civiele procedure
Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.3.4.7:5.3.4.7 Partijdigheid van een deskundige kan de onpartijdigheid van het gerecht aantasten
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/5.3.4.7
5.3.4.7 Partijdigheid van een deskundige kan de onpartijdigheid van het gerecht aantasten
Documentgegevens:
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS445013:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EHRC 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdóttir/IJsland), r.o. 47-55.
EHRM 5 juli 2007, 31930/04, EI-112C 2007, 115, m.nt. M.F.J.M. de Werd, besproken door Coenraad 2007a (Sara Lind Eggertsdótdr/IJsland), r.o. 47.
Zie par. 4.5.1.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het EHRM heeft de klacht gegrond verklaard met de overweging dat in de procedure bij de nationale rechter niet alleen de equality of arms is geschonden, maar ook de onpartijdigheid van de nationale rechter is aangetast.1 Een gebrek in de onpartijdigheid van de deskundige kan onder omstandigheden dus tot gevolg hebben dat niet langer van een onpartijdig gerecht in de zin van art. 6 lid 1 EVRM kan worden gesproken. Bij de beoordeling van de klacht heeft het EHRM eerst de tussenstap gezet dat een gebrek in de onpartijdigheid van een deskundige aanleiding kan geven tot schending van de equality of arms:
‘It should be noted that Article 6 § 1 of the Convention guarantees a right to a fair hearing by an independent and impartial "tribunal" and does not expressly require that an expert heard by that tribunal fulfils the same requirements (see, mutatis mutandis, Mantovanelli v. France, judgment of 18 March 1997, Reports of Judgments and Decisions 1997-II, p. 436, § 33). However, the opinion of an expert who has been appointed by the competent court to address issues arising in the case is likely to carry significant weight in that court's assessment of those issues. In its caselaw the Court has recognised that the lack of neutrality on the part of a court appointed expert may in certain circumstances give rise to a breach of the principle of equality of arms inherent in the concept of fair trial (see Bünisch v. Austria, judgment of 6 May 1985 (Merits), Series A no. 92, §§ 30-35; Brandstetter v. Austria, judgment of 28 August 1991, Series A no. 211, p. 21, § 33). In particular, regard must be had to such factors as the expert's procedural position and role in the relevant proceedings (see Btinisch, cited above, §§ 31-35).'2
Het feit dat het advies was opgesteld door leden van de SMLB die verbonden waren aan het ziekenhuis, kon klaagster volgens het EHRM aanleiding geven tot vrees voor een gebrek aan neutraliteit van de SMLB. Die vrees heeft wel een zeker gewicht, maar is niet beslissend. Met verwijzing naar Brandstetter/Oostenrijk is doorslaggevend geacht `whether the doubts raised by appearances can be held objectively justified.' In deze beoordeling nam het EHRM de volgende omstandigheden in aanmerking. De SMLB had volgens een wettelijke regeling tot taak deskundigenadviezen in opdracht van de rechter uit te brengen en aannemelijk was dat aan het advies van de SMLB meer gewicht werd toegekend dan aan deskundigenadviezen in opdracht van een partij. Uit de overwegingen van de nationale rechter bleek ook dat hij in zijn beslissing significant gewicht had toegekend aan het advies van de SMLB. De dominante rol van de SMLB in de procedure bleek volgens het EHRM verder uit het feit dat de nationale rechter de SMLB kon inschakelen zonder overleg met partijen en dat de vragen aan de SMLB werden geformuleerd door de nationale rechter en niet door partijen, ook al is dat op zichzelf niet in strijd met het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM.3 Ook was van belang dat de rechter moest beslissen over aansprakelijkheid van de Staat wegens medische fouten van hetzelfde ziekenhuis als het ziekenhuis waar de opstellers van het advies van de SMLB werkzaam waren. Het was hun taak om de handelwijze van hun collega's in het ziekenhuis te analyseren en beoordelen met het doel de rechter bij te staan bij de beslissing over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van hun werkgever. Dit zag het EHRM als een wezenlijk verschil met andere zaken waarin een deskundigenadvies werd ingewonnen bij een werknemer van een overheidsorgaan dat eerder bij de zaak was betrokken, zoals in Bünisch/Oostenrijk of Brandstetter/Oostenrijk. Hoewel de opstellers van het advies niet werkzaam waren op de afdeling gynaecologie of kindergeneeskunde, had hun leidinggevende een duidelijk standpunt tegen de uitspraak in eerste aanleg ingenomen door de brief waarmee hij twee verklaringen van artsen aan de advocaat van de Staat had gezonden. Onder deze omstandigheden achtte het EHRM de vrees van klaagster gerechtvaardigd dat de SMLB in de procedure bij de nationale rechter niet handelde met gepaste neutraliteit (proper neutrality). Als gevolg van dit gebrek en de positie en rol van de SMLB waren de positie van klaagster en de Staat niet gelijkwaardig en was de objectieve onpartijdigheid van de nationale rechter in het geding. De conclusie van het EHRM luidde dat aan klaagster geen eerlijk proces bij een onafhankelijk gerecht was geboden en art. 6 lid 1 EVRM was geschonden.