De handelsnaam ‘Krediet Specialist Nederland B.V.’ is hangende het hoger beroep immers gewijzigd in ‘Consumenten Advies Nederland BV.’, dat het hier uitsluitend gaat om een handelsnaam wijziging volgt uit historisch overzicht van het handelsregister. Zie hiervoor ook punt 1 van de mva van KSN alsmede de partijaanduiding door het hof in de arresten van 24 augustus 2010 en 29 maart 2011.
HR, 30-03-2012, nr. 11/03690
ECLI:NL:PHR:2012:BU8514
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-03-2012
- Zaaknummer
11/03690
- LJN
BU8514
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU8514, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑03‑2012; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2014:1604
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU8514
ECLI:NL:PHR:2012:BU8514, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑03‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU8514
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/583 met annotatie van H.B. Krans
JIN 2012/102 met annotatie van mr. M.A.J.G. Janssen
JBPr 2012/42 met annotatie van mr. G.C.C. Lewin
AR-Updates.nl 2012-0284
VAAN-AR-Updates.nl 2012-0284
JBPR 2012/42 met annotatie van mr. G.C.C. Lewin
RvdW 2012/497
NJB 2012/904
RAR 2012/85
NJ 2012/583
JWB 2012/167
mr. M.A.J.G. Janssen annotatie in JIN 2012/102
Uitspraak 30‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Devolutieve werking? Gedeeltelijke afwijzing loonvordering. Appel werknemer tegen afwijzend gedeelte van het dictum. In eerste aanleg verworpen verweer van werkgever kan niet in de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken, nu die verwerping dragend is voor toewijzend gedeelte van het dictum, dat onherroepelijk is geworden en gezag van gewijsde heeft gekregen.
30 maart 2012
Eerste Kamer
11/03690
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
KREDIET SPECIALIST NEDERLAND B.V., thans genaamd CONSUMENTEN ADVIES NEDERLAND B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en KSN.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 599439 UC EXPL 08-15617 van de kantonrechter te Utrecht van 12 november 2008 en 15 april 2009, zoals hersteld op 24 april 2009;
b. de arresten in de zaak 200.035.075 van het gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 2010 en 29 maart 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen KSN is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 23 november 2011 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen hebben op 19 november 2007 een arbeidsovereenkomst ondertekend waarin is opgenomen dat [eiser] met ingang van 1 december 2007 voor bepaalde tijd - een half jaar - in dienst zal treden bij KSN in de functie van assurantiemedewerker gedurende 36 uur per week.
(ii) Bij brief van 31 maart 2008, met als onderwerp "bevestiging einde dienstverband", heeft KSN onder meer aan [eiser] meegedeeld:
"Ingevolge uw verzoek wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zoals gesloten op 28 november 2007 met wederzijds goedvinden ontbonden per datum 1 april 2008 zonder dat partijen over en weer nog iets aan elkaar verschuldigd zijn.
U ontvangt via onze accountant een eindafrekening inclusief vakantiedagen over de periode dat u in dienst bent geweest bij Krediet Specialist Nederland B.V. (...)".
(iii) In een e-mail van 1 april 2008 heeft [eiser] aan KSN meegedeeld dat wat hem betreft de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd. Hij ging wel akkoord met een ontslag per 20 mei 2008.
3.2.1 [Eiser] heeft in dit geding gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen in stand is gebleven tot 20 mei 2008, en dat KSN zal worden veroordeeld hem het loon te voldoen over de periode van 20 november 2007 tot en met 20 mei 2008. KSN heeft primair betwist dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en heeft subsidiair onder meer aangevoerd dat [eiser] hooguit over de periode van 1 januari tot 1 april 2008 aanspraak heeft op salaris, aangezien hij daarvoor nog niet en daarna niet meer zijn arbeidskracht ter beschikking van KSN heeft gesteld.
3.2.2 De kantonrechter heeft geoordeeld dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is gesloten en van kracht is geweest van 20 november 2007 tot 20 mei 2008, maar tevens geoordeeld dat het subsidiaire verweer van KSN doel trof. Daarom heeft hij in het dictum van zijn vonnis de loonvordering slechts toegewezen voor de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2008 en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2.3 [Eiser] heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld voor zover zijn loonvordering is afgewezen.
Het oordeel van het hof kan als volgt worden samengevat.
(a) In het tussenarrest oordeelde het hof dat, met inachtneming van de devolutieve werking van het appel, eerst zal worden beoordeeld of in de perioden van 20 november 2007 tot 1 januari 2008, en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008, tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond. Het verweer van KSN dat geen arbeidsovereenkomst tussen partijen bestond, is in hoger beroep immers niet prijsgegeven (rov. 4.5).
(b) Het hof achtte, eveneens in het tussenarrest, voorshands bewezen dat in deze perioden sprake was van een arbeidsovereenkomst. KSN werd tot tegenbewijs toegelaten (rov. 4.9).
(c) In het eindarrest achtte het hof KSN geslaagd in dit tegenbewijs (rov. 2.2-2.7). Daarom werd het bestreden vonnis bekrachtigd, zonder dat de door [eiser] daartegen aangevoerde grieven specifiek werden beoordeeld.
3.3.1 Middel I bevat onder meer de klacht dat het hof aldus de grenzen van de rechtsstrijd in appel, en meer in het bijzonder het grievenstelsel en de devolutieve werking heeft miskend. Nu KSN geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter dat van 20 november 2007 tot 20 mei 2008 tussen partijen een arbeidsovereenkomst gold, dus ook in de door de grieven bedoelde perioden, stond dit in hoger beroep vast.
3.3.2 Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende tot uitgangspunt worden genomen. Naar vaste rechtspraak worden de grenzen van het geschil in hoger beroep in beginsel bepaald door de appeldagvaarding en de memorie van grieven, en door een eventueel incidenteel beroep. Voor zover de geïntimeerde in het dictum van het vonnis van de eerste rechter in het gelijk is gesteld, behoeft hij de stellingen die hij in dit verband in eerste instantie had verdedigd, maar die door de eerste rechter buiten behandeling zijn gelaten of verworpen, niet opnieuw door een incidenteel appel aan het oordeel van de appelrechter te onderwerpen. De devolutieve werking van het appel, waardoor de proceseconomie wordt gediend, brengt immers mee dat, zodra een of meer grieven doel treffen en op zichzelf tot vernietiging van het bestreden vonnis moeten leiden, de niet prijsgegeven stellingen die de geïntimeerde in dit verband in eerste instantie heeft verdedigd alsnog, dan wel wederom moeten worden beoordeeld.
3.3.3 De kantonrechter heeft het primaire verweer van KSN, dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, verworpen en geoordeeld dat in de periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Hij heeft echter het subsidiaire verweer van KSN, dat [eiser] zijn arbeidskracht niet ter beschikking van KSN had gesteld, gehonoreerd met betrekking tot twee perioden tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] deels toe- en deels afgewezen, waardoor het dictum van diens vonnis voor KSN een deels ongunstige en deels gunstige inhoud heeft.
3.3.4 Doordat KSN geen incidenteel beroep heeft ingesteld - ook niet voorwaardelijk - tegen het vonnis van de kantonrechter voor zover daarbij de vordering van [eiser] is toegewezen, is dat vonnis in zoverre in kracht van gewijsde gegaan met als gevolg dat het oordeel van de kantonrechter, waarop die toewijzing berust, dat in de gehele periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008 tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, onherroepelijk werd en gezag van gewijsde verkreeg dat in een ander geding tussen de partijen zou kunnen worden ingeroepen (art. 236 Rv.).
In een zodanig geval kan met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige onherroepelijke rechterlijke uitspraken, niet worden aanvaard dat in een door de appellant tegen het voor hem ongunstige gedeelte van het dictum ingestelde hoger beroep het primaire verweer van de geïntimeerde op grond van de hiervoor in 3.3.2 genoemde hoofdregel van de devolutieve werking opnieuw zou kunnen (en moeten) worden beoordeeld, zonder dat de geïntimeerde incidenteel appel heeft ingesteld - ook niet voorwaardelijk - tegen het voor hem ongunstige, op de verwerping van zijn verweer berustende gedeelte van het dictum teneinde te voorkomen dat dit gedeelte van het dictum in kracht van gewijsde gaat en de daaraan ten grondslag liggende beslissing van de eerste rechter gezag van gewijsde verkrijgt. Onbeperkte toepassing van de genoemde hoofdregel van de devolutieve werking zou immers tot gevolg kunnen hebben dat - zoals in deze zaak is gebeurd - de appelrechter over hetzelfde geschilpunt een ander oordeel bereikt dan de eerste rechter, zodat na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak van de appelrechter met betrekking tot dat geschilpunt twee tegenstrijdige onherroepelijke rechterlijke beslissingen met gezag van gewijsde zouden bestaan.
3.3.5 Het voorgaande betekent dat nu KSN heeft nagelaten (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter voor zover daarbij de vordering van [eiser] was toegewezen, het hof het primaire verweer van KSN niet meer in zijn beoordeling van het hoger beroep kon betrekken. De klacht slaagt dan ook.
3.4 De bestreden arresten kunnen niet in stand blijven en de overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 2010 en 29 maart 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt KSN in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 465,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.
Conclusie 30‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Devolutieve werking? Gedeeltelijke afwijzing loonvordering. Appel werknemer tegen afwijzend gedeelte van het dictum. In eerste aanleg verworpen verweer van werkgever kan niet in de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken, nu die verwerping dragend is voor toewijzend gedeelte van het dictum, dat onherroepelijk is geworden en gezag van gewijsde heeft gekregen.
11/03690
mr. J. Spier
Zitting 11 november 2011 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
Krediet Specialist Nederland B.V.,
thans genaamd Consumenten Advies Nederland B.V.(1)
(hierna: KSN)
1. Feiten
1.1 In deze zaak kan worden uitgegaan van de feiten zoals door de Rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht, vastgesteld (rov. 1.1-1.10) in haar vonnis van 15 april 2009. Ook het Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, is blijkens rov. 3 van zijn tussenarrest van 24 augustus 2010 van die feiten uitgegaan. Hoewel niet strikt nodig voor beoordeling van de klachten, lijkt goed deze feiten hierna toch weer te geven.
1.2 Partijen hebben op 19 november 2007 een arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin is opgenomen dat [eiser] met ingang van 1 december 2007 voor bepaalde tijd - een halfjaar - in dienst zal treden bij KSN in de functie van assurantiemedewerker gedurende 36 uur per week. Het salaris bedraagt € 2.400 bruto per maand c.a.
1.3 In een afzonderlijke overeenkomst van 28 november 2007, vastgelegd in een notariële akte, zijn partijen overeengekomen:
- "Werkgever neemt vanaf 20 november 2007 werknemer in dienst als feitelijk leidinggevende en verantwoordelijke over de verzekeringsafdeling van de onderneming.
- De gehele operationele verantwoordelijkheid en inherent hieraan de financiële verantwoordelijkheid voor de onderneming in zijn geheel vallen onder de verantwoordelijkheid van de werkgever en haar statutair directeuren.
- Werkgever verklaart hierbij dat werknemer een vergoeding ontvangt voor zijn diensten.
- Werkgever verklaart hierbij dat genoemde overeenkomst geldt voor maximaal een periode van zes (6) maanden en vervalt bij het behalen van de benodigde diploma 's door een van haar directeuren.
- Werkgever verklaart hierbij dat werknemer volledige flexibiliteit krijgt voor het vervullen van zijn werkzaamheden. Alle werkzaamheden zullen in goed overleg worden bepaald."
1.4 Partijen zijn voorts overeengekomen dat de door KSN aan [eiser] te betalen vergoeding, als bedoeld in de notariële akte, € 750 per maand bedraagt, te weten een vergoeding voor het ter beschikking stellen door [eiser] aan KSN van zijn Assurantie-B-diploma, welk diploma KSN nodig heeft voor het kunnen verkrijgen van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (verder: AFM). Eerst na het verkrijgen van deze vergunning zou KSN haar bemiddelingswerkzaamheden kunnen aanvangen.
1.5 KSN heeft deze vergunning van de AFM niet gekregen.
1.6 In een e-mail van 10 december 2007 heeft [eiser] aan KSN geschreven:
"Ik ontvang van jou nog de cursus beleggen A. Ik zal mijn best doen deze zo spoedig mogelijk te behalen vanaf 1 januari. Tot die tijd ben ik namelijk nog druk doende een beetje afscheid te nemen van mijn vrije leventje en de werkzaamheden voor jullie in het nieuwe jaar te kunnen opstarten. (...)".
1.7 Op 21 januari 2008 heeft [eiser] aan KSN geschreven:
"Ik kan vandaag overigens niet weg bij mijn aandeleninkoopprogramma. De beurs stort gedeeltelijk in vandaag en dat zijn dus voor mij buitenkansjes om goedkoop in te slaan in diverse fondsen nu."
1.8 Bij e-mailbericht van 1 februari 2008 laat [eiser] aan KSN weten:
"Vandaag kon ik jullie niet bezoeken zoals gister al vermoed (we moesten boodschappen doen na 3 weken op onze voorraden te hebben geteerd). (...) Vandaag ook bijna 10 procent koerswinst op Corporate Express bij hogere omzetten op de beurs. Ook goed nieuws dus. Mijn tweede plukje staat nu ook in de winst. A.s. maandagmiddag kom ik, na een wijkoverleg met de gemeente, nog even langs."
1.9 In e-mailberichten van 6 en 7 februari en 4 maart 2008 heeft [eiser] eveneens aangegeven dat hij zich die dagen bezig heeft gehouden met het kopen en verkopen van aandelen, dan wel andere zaken.
1.10 In zijn e-mailbericht van 21 maart 2008 stelt [eiser] (onder meer) het volgende:
"In de afgelopen periode heb ik mijn papieren beschikbaar gesteld ten jullie dienste en blijf dit ook doen als jullie dat goeddunkt tot uiterlijk 20 mei 2008.
Om mij goed moverende redenen zie ik verder af van bemoeienissen met KSN.
Bijgaand heb ik een afrekeningsoverzicht opgesteld conform de gemaakte afspraken met elkaar. (...)
Het overeengekomen bedrag kunnen jullie overmaken op mijn bankrekening zoals vermeld in de bijlage. Als ik dat bedrag voor einde maart niet van jullie heb mogen ontvangen dan neem ik contact op met de AFM enz., welke ik dan schriftelijk mededeel dat ik mijzelf uit KSN heb teruggetrokken. Dit zal dan zijn per l-4-2008.(...)
Mijn besluit staat verder overigens vast (...) dus praten over een terugkeer zit er niet in als dat al jullie bedoeling zou zijn."
1.11 In de bijgevoegde afrekening heeft [eiser] het volgende opgenomen:
"Conform notarieel contract d.d. 20-11-2007 tot en met 20-5-2008;
Ontvangen tot en met 21 maart 2008 ; 1500 euro
Nog te ontvangen tot en met 20-5-2008 ; 3000 euro
Min cursus beleggen A 1 x ; 130 euro
Plus helft verkeersboete ([...]); 65 euro
Resteert ; 2935 euro".
1.12 KSN heeft op 26 maart 2008 € 3.000 aan [eiser] betaald met als omschrijving: "vooruitbetaling loon/cursus". Bij e-mail van 27 maart 2008 aan KSN heeft [eiser] aan de orde gesteld dat over dit bedrag nog belasting moet worden betaald. Voorts heeft [eiser] opgemerkt dat blijft staan dat hij zich terugtrekt per 1 april 2008 en dat hij de betreffende instanties op de hoogte zal brengen van zijn wetenschappen. In reactie daarop heeft KSN in een e-mail van 27 maart 2008 aan [eiser] meegedeeld "dat het met dat geld wel goed komt" en dat hij ervan uitgaat dat wanneer KSN aan haar betalingsverplichting blijft voldoen, de afspraak inzake de vergunning van de AFM blijft staan tot medio mei 2008.
1.13 Bij brief van 31 maart 2008, met als onderwerp "bevestiging einde dienstverband", heeft KSN onder meer aan [eiser] meegedeeld:
"Ingevolge uw verzoek wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zoals gesloten op 28 november 2007 met wederzijds goedvinden ontbonden per datum 1 april 2008 zonder dat partijen over en weer nog iets aan elkaar verschuldigd zijn.
U ontvangt via onze accountant een eindafrekening inclusief vakantiedagen over de periode dat u in dienst bent geweest bij Krediet Specialist Nederland B. V. Hier wordt rekening gehouden met door ons verrichte bijzondere betalingen op uw verzoek en onze reguliere betaling per bank op dat moment op titel voorschot loon/cursus. (...) Totaal werd voldaan EUR 5.062,50.".
1.14 In een e-mail van 1 april 2008 heeft [eiser] aan KSN meegedeeld dat wat hem betreft de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en dat de terugtrekking per 1 april 2008 enkel zag op het ter beschikking stellen van zijn diploma's en de daarop gebaseerde aanvraag bij de AFM. Verder heeft [eiser] in dit e-mailbericht vermeld dat hij slechts akkoord kan gaan met een ontslag van de zijde van KSN per 20 mei 2008.
1.15 Bij brief van 26 mei 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] nogmaals aangegeven dat de arbeidsovereenkomst niet per 1 april 2008 met wederzijds goedvinden is ontbonden, dat sprake is van een achterstand in de salarisbetaling, waarop hij aanspraak maakt en dat er nog een deugdelijke afrekening voor de openstaande vakantie-uren moet worden opgesteld. Zekerheidshalve heeft hij hierbij een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag wegens het ontbreken van een dringende reden en wegens het ontbreken van een ontslagvergunning. [Eiser] heeft voorts aangegeven zich beschikbaar te houden voor het verrichten van arbeid.
2. Procesverloop
2.1.1 [Eiser] heeft KSN op 17 oktober 2008 gedagvaard voor de Rechtbank Utrecht, sector kanton en onder meer gevorderd (a) een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst op en na 1 april 2008 in stand is gebleven tot 20 mei 2008 en (b) veroordeling van KSN om aan hem te voldoen (i) het loon over de periode van 20 november 2007 tot en met 20 mei 2008 zomede bedragen ter zaken van 72 vakantie-uren en vakantietoeslag over het gebruteerde equivalent van € 750 netto, een en ander met nevenvorderingen.
2.1.2 [Eiser] heeft (in de weergave van rov. 2.2 van het vonnis in prima van 15 april 2009) aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat tussen hem en KSN een arbeidsovereenkomst is gesloten, welke doorloopt tot 20 mei 2008. Omdat hij pas werkzaamheden voor KSN zou kunnen verrichten na het verlenen van een vergunning door de AFM, is in goed overleg met KSN afgesproken dat hij tot die tijd - bij wijze van het verrichten van arbeid - zou studeren.
2.2.1 KSN heeft (in de weergave van rov. 2.3 van genoemd vonnis) onder meer als verweer aangevoerd dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, althans slechts van een arbeidsovereenkomst onder opschortende voorwaarde. De door [eiser] overgelegde arbeidsovereenkomst was enkel opgesteld om aan de AFM te laten zien dat [eiser] in dienst zou treden nadat de AFM de benodigde vergunning zou hebben verleend. Pas dan zou [eiser] ook daadwerkelijk voor KSN werkzaam zijn. KSN heeft er in dit kader op gewezen dat [eiser] in de periode van november 2007 tot en met maart 2008 nooit om uitbetaling van zijn loon heeft gevraagd. In aanvulling daarop heeft KSN gesteld dat geen uitvoering is gegeven aan de arbeidsovereenkomst en dat dit ook niet kon zolang de vergunning van de AFM niet was verstrekt. Onder verwijzing naar de e-mailwisseling in de periode tussen 10 december 2007 en 4 maart 2008 heeft KSN aangegeven dat [eiser] met geheel andere dingen bezig was en geen reële en/of productieve arbeidsprestatie ten behoeve van KSN heeft verricht. Aangezien [eiser] geen arbeid heeft verricht, was KSN niet gehouden om hem loon te betalen. Voor zover er wel sprake is geweest van een geldige arbeidsovereenkomst is KSN van mening dat er vanaf 21 (dan wel 27) maart 2008 sprake is van rechtsverwerking dan wel het afstand doen van zijn rechten door [eiser], gelet op de e-mailberichten uit die periode waaruit blijkt dat [eiser] niet langer werkzaam wil zijn voor KSN en waarin hij een eindafrekening voorstelt, waarvan het loon c.a. geen deel uitmaakt. Uit de e-mailberichten blijkt voorts dat [eiser] hooguit over de periode van 1 januari tot 1 april 2008 aanspraak heeft op salaris, aangezien hij de periode daarvoor en daarna niet beschikbaar was.
2.2.2 KSN heeft een reconventionele vordering ingesteld die thans niet van belang is.
2.3.1 In zijn vonnis van 15 april 2009 heeft de Kantonrechter overwogen:
"3.1 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat wel degelijk sprake is van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. De stelling van KSN dat in het geheel geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, of dat sprake is van een voorwaardelijke arbeidsovereenkomst, wordt gepasseerd. Uit de overgelegde correspondentie die is voorafgegaan aan het opstellen en ondertekenen van de arbeidsovereenkomst, met name het e-mailbericht van KSN van 26 november 2007, kan weliswaar worden afgeleid dat KSN de intentie had om de overeenkomst onder opschortende voorwaarde te sluiten, maar zij heeft dat niet gedaan: de - onvoorwaardelijk geformuleerde - arbeidsovereenkomst is niet als zodanig opgesteld. Ook de notariële akte biedt hiertoe geen aanknopingspunt. De rechtsverhouding tussen partijen bevat alle in artikel 7:610 BW genoemde elementen, zodat geoordeeld moet worden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Daar komen de omschrijving, gegeven aan de betaling van 26 maart 2008 en de onder 1.8 genoemde "bevestiging einde dienstverband" nog eens bij. Het door KSN nog aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2003 (JAR 2003, 263) kan haar niet baten: daar ging het om een overeenkomst die niet aan de elementen van artikel 7:610 BW - bijvoorbeeld de gezagsverhouding - voldeed. Dat is hier niet aan de orde. (...)
3.3 Met betrekking tot de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst is de kantonrechter van oordeel dat deze op 20 november 2007 gesteld dient te worden. (...).
3.4 Ten aanzien van de einddatum [wordt overwogen] (...) dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd tot 20 mei 2008.
3.5 Ondanks het bestaan van een arbeidsovereenkomst gedurende de periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008, is de kantonrechter van oordeel dat de loonvordering van [eiser] (enkel) over de periode van 1 januari tot 1 april 2008 kan worden toegewezen. Voor wat betreft de periode vóór 1 januari 2008 wijst de kantonrechter op voormeld e-mailbericht van 10 december 2007, waarin [eiser] heeft aangegeven dat hij tot 1 januari 2008 "afscheid neemt van zijn vrije leventje" teneinde vanaf 1 januari 2008 voor KSN aan de slag te kunnen gaan. Voor wat betreft de periode vanaf 1 april 2008 overweegt de kantonrechter dat uit de e-mailwisseling van eind maart 2008 genoegzaam naar voren is gekomen dat [eiser] vanaf genoemde datum weliswaar niet de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, maar desondanks niet meer beschikbaar was om de bedongen arbeid te verrichten. De kantonrechter trekt uit een en ander de gevolgtrekking dat [eiser] feitelijk zich van 1 januari tot 1 april 2008 beschikbaar heeft gehouden, maar daarvoor en daarna niet. Op grond van artikel 7:627 BW was KSN derhalve niet gehouden om over de periode tot 1 januari 2008 en na 1 april 2008 het loon te betalen."
2.3.2 In zijn vonnis van 15 april 2009 heeft de Kantonrechter KSN veroordeeld om aan [eiser] te betalen € 7.200 bruto ter zake van loon over de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2008, te vermeerderen vakantiebijslag en een bedrag voor vakantie-uren.
2.4 [Eiser] is in hoger beroep gekomen en heeft (onder meer) grieven gericht tegen de overwegingen en beslissingen van de Rechtbank om de loonvordering enkel toe te wijzen over de periode van 1 januari tot 1 april 2008.
2.5 Het Hof overweegt in zijn tussenarrest van 24 augustus 2010:
"4.4 Het hof stelt voorop dat voorzover de kantonrechter in conventie de vorderingen van [eiser] heeft toegewezen, deze beslissingen niet aan het hof ter beoordeling voorliggen, nu KSN geen incidenteel appel heeft ingesteld.
4.5 Nu [eiser] grieven heeft gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van zijn vorderingen met betrekking tot de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008, brengt de devolutieve werking van het hoger beroep mee dat het hof met betrekking tot die periodes alle niet prijsgegeven weren van KSN opnieuw dient te beoordelen.
4.6 [Eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen partijen een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst gold en dat hij zich, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, in de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008 altijd beschikbaar heeft gehouden om werkzaamheden te verrichten. Dat [eiser] in genoemde periodes feitelijk geen werkzaamheden voor KSN heeft verricht, komt volgens hem doordat het kantoorpand aanvankelijk nog niet gereed was en vanwege het uitblijven van de AFM vergunning. Deze omstandigheden liggen volgens [eiser] in de risicosfeer van KSN.
4.7 KSN heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, althans slechts van een arbeidsovereenkomst onder opschortende voorwaarde. Volgens KSN was de arbeidsovereenkomst van 19 november 2007 enkel opgesteld om aan AFM te laten zien dat [eiser] in dienst zou treden nadat de AFM de benodigde vergunning zou hebben verleend. [Eiser] zou pas na verlening van de vergunning werkzaamheden voor KSN gaan verrichten, aldus KSN. Dit verweer is door KSN niet prijsgegeven en is het meest verstrekkend.
4.8 Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat, als in de onderhavige periodes sprake is van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst, deze is ingegaan op 20 november 2007 en is geëindigd op 20 mei 2008. Omdat [eiser] zich daarop beroept draagt hij de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit die arbeidsovereenkomst blijkt.
4.9 Gelet op de inhoud van de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 19 november 2007 en de overeenkomst van 28 november 2007 acht het hof voorshands bewezen dat in de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008 sprake was van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst. Het bestaan van genoemde schriftelijke stukken staat lijnrecht tegenover het standpunt van KSN dat in het geheel geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan. De schriftelijke arbeidsovereenkomst van 19 november 2007 is daarnaast onvoorwaardelijk geformuleerd. Uit de inhoud ervan blijkt niet van een opschortende voorwaarde. Ook de overeenkomst van 28 november 2007 biedt geen, althans onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van KSN dat partijen een arbeidsovereenkomst onder opschortende voorwaarde hadden bedoeld. Enige aanwijzing hiervoor zou kunnen worden gevonden in de email van 26 november 2007, waarin [betrokkene] aan [eiser] bericht dat mocht de AFM bellen, [eiser] fulltime in dienst treedt op het moment dat de vergunning verleend is. Deze aanwijzing is echter onvoldoende om de voorshands door het hof bewezen geachte stelling te ontzenuwen. Het hof zal KSN toelaten tot het leveren van tegenbewijs, zoals hierna in het dictum te vermelden."
2.6.1 In zijn eindarrest van 29 maart 2011 acht het Hof KSN geslaagd in het tegenbewijs waarop het oordeelt:
"2.7 (...) Dit betekent dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat sprake was van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en KSN.
2.8 Het voorgaande brengt mee dat het hof de vordering van [eiser] tot betaling van loon over de periode van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en over de periode van 1 april 2008 tot 20 mei 2008, te vermeerderen met vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente, zal afwijzen."
2.6.2 Het Hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd.
2.7 [Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen zowel 's Hofs tussen- als zijn eindarrest. Tegen KSN is verstek verleend. [Eiser] heeft zijn standpunt summierlijk schriftelijk toegelicht.
3. Inleiding
3.1 Dit is een merkwaardige zaak. Blijkbaar vond het Hof dat ook, zo spreekt uit zijn tussenarrest. Het Hof heeft de feiten voorbeeldig uitgezocht en inhoudelijk een arrest gewezen dat m.i. staat als een huis, waaraan niet afdoet dat ook een ander oordeel wellicht denkbaar was geweest (zoals het ampel gemotiveerde vonnis van de Kantonrechter, die geen getuigen heeft gehoord, illustreert). Blijkbaar is [eiser] van mening dat inhoudelijk niets (of in elk geval onvoldoende) valt aan te merken op 's Hofs oordeel. Immers zijn tegen 's Hofs inhoudelijke oordeel geen klachten gericht.
3.2 Ten gronde stip ik nog aan dat 's Hofs oordeel niet alleen is gebaseerd op de verklaringen van de door het Hof gehoorde getuigen welke verklaringen op essentiële onderdelen gelijkluidend zijn, maar ook op de veelzeggende omstandigheid dat [eiser] niet ten minste zich zelf in contra-enquête als getuige heeft laten horen (rov. 2.7 van het eindarrest).
3.3 KSN heeft in haar mva aangegeven dat zij het niet eens is met de partiële toewijzing in prima, maar dat zij uit liquiditeitsoverwegingen niet in staat is om incidenteel beroep in te stellen. Zij tekent uitdrukkelijk aan van mening te zijn dat er geen arbeidsovereenkomst was (mva onder 3). Voor zover nodig verdient deze stelling aandacht; zie onder 4.
4. Bespreking van de middelen
4.1 Het eerste middel (het pièce de résistance) kant zich tegen 's Hofs tussenarrest. Het klaagt - naar de kern genomen - dat het Hof (de negatieve zijde van) de devolutieve werking van het appel en de door de grieven getrokken grenzen van de rechtsstrijd in appel heeft miskend. Het Hof had de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst gold niet opnieuw ter discussie mogen stellen.
4.2 Wanneer [eiser] het gelijk aan zijn zijde zou hebben, zou dat tot merkwaardige en ook tot onwenselijke uitkomsten leiden. Het zou betekenen dat een gedaagde die in eerste aanleg gedeeltelijk ongelijk heeft gekregen en die daarin om hem moverende redenen berust in appèl zou moeten verschijnen om (voorwaardelijk) incidenteel beroep in te stellen om te voorkomen dat in ander verband zou worden voortgebouwd op een oordeel over de kwestie waaromtrent hij de strijd opgeeft. Dat zou zelfs ronduit onwenselijk zijn ten aanzien van partijen die zich om financiële redenen niet kunnen veroorloven meer advocatenkosten te maken dan ze al hebben gedaan; een situatie die zich in casu voordeed. Ik sluit zeker niet uit dat een dergelijk stelsel op gespannen voet zou kunnen staan met art. 6 EVRM. Zeker in een tijd waarin de overheid meent dat rechtspraak kostendekkend moet zijn met alle gevolgen van dien.
4.3 Gelukkig behoeven we het niet te hebben van het wenselijk recht. Het standpunt van [eiser] is ook iure constituto onjuist. Dat kan er (inderdaad) toe leiden dat in zekere zin wonderlijke situaties ontstaan. Toegespitst op deze zaak zou het meebrengen dat voor een deel van het geschil rechtens geldt dat er wél en voor een ander deel dat er rechtens geen arbeidsovereenkomst was. Het komt intussen wel vaker voor dat de wegen van het recht leiden tot voor niet geschoolde waarnemers niet aanstonds begrijpelijke resultaten. Als voorbeeld noem ik een recente uitspraak van de hoogste rechter van - als ik me goed herinner - Finland. Ontdaan van wat thans niet relevante franje was een kind naar beneden gestort op de niet afgebakende rand van een steile helling aan het uiteinde van de grootste toeristische trekpleister van het land. Al meer dan twintig jaar was er niets gebeurd. Geoordeeld werd dat sprake was van een zeer gevaarlijke situatie. Voor een jurist is dat heel duidelijk. Voor een onbevangen lezer misschien wat minder wanneer wordt bedacht dat van de miljoenen bezoekers nooit eerder iemand naar beneden was gestort.
4.4 Het middel scharniert om de relatie tussen het grievenstelsel en de devolutieve werking. In het standaardwerk Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent is daarover het volgende te lezen (met weglating van voetnoten):
"In dat kader geeft het grievenstelsel vorm aan het trechtermodel van het civiele geding. Het beperkt de taak van de appelrechter voorshands tot het beoordelen van de grieven. Pas als een of meer grieven doel treffen én dat op zichzelf tot vernietiging van de bestreden beslissing zou moeten leiden, dient de appelrechter krachtens de devolutieve werking, die de proceseconomie dient, het onderliggende geschil te beoordelen zoals zich dat in eerste aanleg heeft ontwikkeld en in hoger beroep wellicht nader is toegespitst of uitgewerkt. Hij is daarbij gebonden aan de door de grieven getrokken grenzen."(2)
"De devolutieve (letterlijk: afwentelende) werking van het appel, die nauw samenhangt met het grievenstelsel, heeft een positief en een negatief aspect. Het positieve aspect houdt in dat in beginsel het gehele geschil zoals het zich in eerste instantie heeft ontwikkeld, door het hoger beroep aan het oordeel van de appelrechter wordt onderworpen. Appellant moet echter de rechtsstrijd afbakenen en kan zijn beroep tot een gedeelte van de beslissing beperken (...). Deze mogelijkheid van beperking van de processtof in hoger beroep door het grievenstelsel, is het belangrijkste negatieve aspect van de devolutieve werking. (...)"(3)
4.5 De grieven kunnen dus worden gebruikt om de devolutieve werking van het appel te beperken.(4) Snijders en Wendels merken over het grievenstelsel (in verband met bindende eindbeslissingen) op:
"Als belangrijkste consequentie van het stelsel geldt dat de appelrechter gebonden is aan eindbeslissingen van de rechter in eerste aanleg, voor zover deze niet worden aangevallen met een behoorlijk in het appelgeding naar voren gebrachte grief (...)."(5)
"Indien en voor zover eindbeslissingen uit bestreden uitspraken niet door een grief van een der partijen worden aangevochten, blijven zij in stand en zijn zij dus geen voorwerp, maar slechts uitgangspunt van de rechtsstrijd in hoger beroep (...)."(6)
"Als de rechtbank in eerste aanleg uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat gedaagde wanprestatie heeft gepleegd en daarom aan eiser een schadevergoeding moet betalen van € 50.000, waarna gedaagde als appellant slechts tegen de schadevergoedingsbeslissing een grief aanvoert, is het hof als appelrechter aan de wanprestatiebeslissing gebonden."(7)
4.6 Ten aanzien van een in omvang beperkt appel, is in Ras/Hammerstein te lezen:
"In een zodanig geval heeft de appelrechter het niet in het appel betrokken gedeelte van de uitspraak te eerbiedigen (afgezien van het geval van incidenteel appel)."(8)
4.7 De relatie tussen de devolutieve werking van het appel en het grievenstelsel werkt door in de vraag wanneer de zogenaamde niet prijsgegeven verweren door de appelrechter moeten worden behandeld:
"De devolutieve werking brengt met zich dat, binnen de grenzen die door appellant zijn getrokken in het petitum van de appeldagvaarding en de memorie van grieven, dan wel in het appelrekest, alle in eerste instantie door partijen aangevoerde stellingen - voor zover niet prijsgegeven - in hoger beroep alsnog, dan wel opnieuw moeten worden beoordeeld."(9)
4.8 Ras/Hammerstein zeggen over niet prijsgegeven verweren en stellingen:
"De appelrechter heeft bij de beoordeling van een grief te letten op alle door de thans-geïntimeerde in eerste instantie geponeerde en in hoger beroep niet prijsgegeven stellingen (...)"(10)
"In eerste aanleg verworpen of buiten behandeling gebleven verweren van oorspronkelijk gedaagde - thans geïntimeerde - die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, moeten - aldus de Hoge Raad - door de appelrechter opnieuw, onderscheidenlijk alsnog worden onderzocht, voor zover het hoger beroep de toewijsbaarheid van de vordering opnieuw aan de orde stelt."(11)
4.9 Met betrekking tot de vraag of incidenteel appel noodzakelijk is, geldt het volgende:
"Anders dan wel wordt gedacht is incidenteel appel evenmin noodzakelijk om het hof te verplichten de door geïntimeerde in eerste aanleg verdedigde stellingen of weren opnieuw te beoordelen die door de rechtbank zijn verworpen, mits zij betrekking hebben op een onderdeel van het processuele debat dat door een slagende grief opnieuw aan de orde wordt gesteld en tenzij de desbetreffende stelling in hoger beroep is prijsgegeven. Geïntimeerde heeft immers geen belang bij het aanvoeren van een incidentele grief tegen beslissingen van de rechtbank die niet tot een voor hem nadelig dictum hebben geleid. (...)"(12)
4.10 Snijders en Wendels hierover:
"Het gaat hier om niet-behandeling en verwerping van stellingen en weren van een partij, die geen voor haar nadelige invloed op het dictum in eerste aanleg hebben gehad, zodat ook niet van die partij verwacht mag worden dat zij 'grieft' van die niet-behandeling of verwerping. Door gegrondbevinding van een grief van de wederpartij kan eerstgenoemde partij alsnog belang krijgen bij behandeling van desbetreffende stelling of weer uit de eerste aanleg in die zin dat deze stelling of weer, indien gegrond, het dictum in appel voor haar gunstig zou beïnvloeden. De appelrechter is dan verplicht - zo nodig ambtshalve; incidenteel appel is hiervoor niet nodig (...) - die stelling of weer (alsnog) te behandelen."(13)
4.11 De zojuist geciteerde beschouwingen geven geen rechtstreeks antwoord op de vraag die het middel aan de orde stelt. Dat komt door het enigszins a-typische karakter van de onderhavige zaak. Nochtans meen ik dat uit de hiervoor weergegeven opvattingen kan worden afgeleid dat 's Hofs oordeel juist is. Het Hof heeft uitdrukkelijk onderkend dat hetgeen in prima in conventie was toegewezen in appel niet werd bestreden zodat het daaraan gebonden was (rov. 4.4 van het tussenarrest). Aangenomen mag worden dat dit het Hof niet tot vreugde stemde omdat het, anders dan de Kantonrechter, tot de slotsom kwam dat er geen arbeidsovereenkomst was. Maar het Hof heeft zich terecht aan de processuele spelregels gehouden.
4.12 Voor het niet toegewezen gedeelte rees onvermijdelijk opnieuw de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst. Niet alleen omdat de devolutieve werking van het appel dat meebracht, maar ook en eens te meer nu KSN in appel uitdrukkelijk bij haar verweer is gebleven dat er geen overeenkomst was. Dat leidt tot een wat hybride situatie, maar een tegengestelde opvatting zou weliswaar uit esthetisch oogpunt fraaier zijn, maar inhoudelijk alleen maar nadelen meebrengen.(14)
4.13 Voor zover onderdeel 1.1.2 nog te berde brengt dat KSN geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de Kantonrechter is het feitelijk juist maar, zoals uit het voorafgaande blijkt, niet ter zake dienend.
4.14 De middelen II, III en IV gaan uit van de veronderstelling dat één of meer klachten van het eerste middel opgaan. Nu dat niet het geval is, falen zij eveneens. Zelfstandige klachten behelzen ze niet.
4.15.1 Volgens het subsidiair voorgedragen vijfde middel zou sprake zijn van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing. Het middel is, blijkens de zesde alinea, mede gebaseerd op de gedachte dat partijen eenparig van oordeel waren dat - kort gezegd - er een arbeidsovereenkomst was voor de gehele periode. Nog los van de devolutieve werking van het appel, berust die stelling op een misverstand; zie onder 3.3.
4.15.2 Meer concreet wordt het Hof verweten te zijn gaan "knippen". Dat nu, zo parafraseer ik, kwam voor [eiser] als een verrassing.
4.16 Ik wil best geloven dat [eiser] niet had gerekend op 's Hofs benadering. Hij kan daarbij evenwel om een aantal zelfstandige redenen geen garen spinnen:
a. 's Hofs benadering strookt, zoals we hebben gezien, met de devolutieve werking van het appel; daarom
b. is geen sprake van een rechtens verschoonbare - zo men wil rechtens relevante - verrassing. Zó verrassend kan 's Hofs oordeel trouwens bezwaarlijk zijn geweest tegen de achtergrond van het verweer in appel;
c. deze casus is, als gezegd, a-typisch. Dat bracht onvermijdelijk mee dat het Hof, in de bewoordingen van [eiser], moest gaan "knippen". In de juridische werkelijkheid is van "knippen" evenwel geen sprake. Voor het Hof was een gegeven dat geen beroep was ingesteld tegen de toewijzing van een aantal conventionele vorderingen en de basis waarop die toewijzing berustte. In appel was wél aan de orde dat een aantal conventionele vorderingen was afgewezen. Het Hof kon de aldus aan de orde gestelde vraag bezwaarlijk beantwoorden zonder eerst het meest verstrekkende en niet prijsgegeven verweer tegen die vorderingen onder ogen te zien. Dat heeft het ook gedaan en dat heeft het terecht gedaan.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Hangende het hoger beroep is de naam van KSN gewijzigd in Consumenten Advies Nederland B.V.
2 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 (2009) nr. 81.
3 Idem nr. 125. Zie over de devolutieve werking ook bijvoorbeeld H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel appel (2009), p. 10, 158 en 198 e.v.
4 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 (2009), nr. 142. Zie ook H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel appel (2009), p. 200.
5 A.w., p. 151 en 160.
6 A.w., p. 200.
7 Idem, p. 200. Zie ook p. 77. In casu gaat het evenwel om een andere situatie, te weten die waarin de oorspronkelijk eiser beroep instelt.
8 H.E. Ras, bewerkt door A. Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken (2004), p. 60.
9 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 (2009), nr. 125. Zie bijvoorbeeld ook H.J. Snijders en A. Wendels, a.w. p. 199.
10 A.w. p. 45.
11 O.c., p. 67 met verwijzing naar jurisprudentie.
12 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 (2009), nr. 133.
13 H.J. Snijders en A. Wendels, a.w., p. 203.
14 Vergelijk de conclusie van mijn oud ambtgenoot Bakels voor HR 2 februari 2001, NJ 2001, 233LJN AA9770 onder 2.10 in fine.
Beroepschrift 28‑06‑2011
Heden, de [achtentwintigste juni] tweeduizendelf, ten verzoeke van de heer [requirant] wonende te ([postcode]) [woonplaats] te dezer zake domicilie kiezende te (2582 GM) 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28, ten kantore van Alt Kam Boer advocaten van wie mr. S. Kousedghi advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, mijn requirant als zodanig in na te melden cassatieprocedure zal vertegenwoordigen en als zodanig wordt gesteld;
Heb ik,
[Angelique Renée van Laere, als toegevoegd-kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van Eddy Benedictus […] gerechtsdeurwaarder, gevestigd te Bergen op Zoom en aldaar kantoorhoudende aan de Zuid Oostsingel 38
AAN:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Krediet Specialist Nederland B.V., thans genaamd Consumenten Advies Nederland B.V.,1. statutair gevestigd te IJsselstein en kantoorhoudende aan de Kronenburgplantsoen 10 te (3401 BP) IJsselstein voor wie in hoger beroep als advocaat is opgetreden mr. D.A.C. Schreuder, kantoorhoudende te (4901 KD) Oosterhout (Noord-Brabant) aan de Heuvelstraat 10, op de voet van artikel 63 Rv mijn exploit aldaar ten kantore doende en een afschrift dezes latende aan:
[mevrouw G. Akkermans]
aldaar werkzaam
AANGEZEGD:
- —
dat onze requirant bij deze beroep in cassatie instelt tegen de arresten van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 24 augustus 2010 en 29 maart 2011, gewezen in hoger beroep onder zaaknummer 200.035.075 tussen requirant als appellant en gerequireerde als geïntimeerde;
- —
dat van de verweerder in cassatie bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven bedragende € 2.357,-, te voldoen binnen vier weken na verschijning;
- —
dat van de verweerder in cassatie indien hij onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven ten bedrage van € 294,--, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
- —
dat indien verweerder in cassatie advocaat stelt maar het hiervoor genoemde griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt.
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en met domiciliekeuze als voormeld, de gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de twaalfde augustus tweeduizendelf (2011) des voormiddags te tien uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zitting houdende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TEN EINDE:
namens onze requirant tegen voormelde arresten te horen aanvoeren het navolgende:
Middelen van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het Hof bij de te dezen bestreden arresten van 24 augustus 2010 en 29 maart 2011, gewezen onder zaaknummer 200.035.075, heeft overwogen en beslist gelijk in 's‑hofs arresten vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen —, ten onrechte om één of meer van de navolgende — zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen.
1. De vaststaande feiten en het procesverloop
1.1
Alvorens eiser in cassatie (hierna te noemen ‘[requirant]’) zijn cassatieklachten formuleert, zal hij de kern van het geschil in het kort schetsen. Voor een volledige weergave van de in rechte vaststaande feiten verwijst [requirant] naar rovv. 1.1 t/m 1.10 van het vonnis van de rechtbank d.d. 15 april 2009, alsmede rov. 4.2 van het tussenarrest van het hof d.d. 24 augustus 2010.
1.2
[requirant] zal hier volstaan met een korte weergave van de in cassatie relevante feiten en het procesverloop.
1.3
Op 19 november 2007 heeft [requirant] een arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin is opgenomen dat hij met ingang van 1 december 2007 voor half jaar, in dienst zal treden bij gedaagde in cassatie, hierna te noemen ‘KSN’, in de functie van assurantiemedewerker gedurende 36 uur per week. Het bedongen salaris is € 2.400,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
1.4
Op 28 november 2007 is een afzonderlijke overeenkomst in een notariële akte overeengekomen waarin onder meer het volgende is overeengekomen:
- ‘—
Werkgever neemt vanaf 20 november 2007 werknemer in dienst als feitelijk leidinggevende en verantwoordelijke over de verzekeringsafdeling van de onderneming.
- —
De gehele operationele verantwoordelijkheid en inherent hieraan de financiële verantwoordelijkheid voor de onderneming in zijn geheel vallen onder de verantwoordelijkheid van de werkgever en haar statutair directeuren.
- —
Werkgever verklaart hierbij dat werknemer een vergoeding ontvangt voor zijn diensten.
- —
Werkgever verklaart hierbij dat genoemde overeenkomst geldt voor maximaal een periode van zes (6) maanden en vervalt bij het behalen van de benodigde diploma's door een van haar directeuren.
- —
Werkgever verklaart hierbij dat werknemer volledige flexibiliteit krijgt voor het vervullen van zijn werkzaamheden. Alle werkzaamheden zullen in goed overleg worden bepaald.’
Partijen zijn voorts overeengekomen dat de door KSN aan [requirant] te betalen vergoeding, als bedoeld in voornoemde notariële akte, € 750,- per maand bedraagt.
1.5
Tussen partijen is een discussie ontstaan over de vraag of er tussen partijen een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst is ontstaan die op 20 november 2007 is ingegaan en op 20 mei 2008 van rechtswege is geëindigd.
1.6
[requirant] heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen partijen in de genoemde periode een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst geldig was en heeft uit dien hoofde van KSN gevorderd het salaris van € 2.400,- bruto vanaf 20 november 2007 tot 20 mei 2008 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en rente. Tevens heeft [requirant] de uitbetaling van 72 niet opgenomen vakantie-uren gevorderd van € 1.076,66 bruto, alsmede de uitbetaling van vakantietoeslag over het gebruteerde equivalent van € 750,- netto, gevorderd.
1.7
KSN heeft betwist dat er tussen partijen een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens KSN is er tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen onder de opschortende voorwaarde dat de AFM een vergunning zou verlenen. Nu die vergunning niet is verleend, is er nooit een arbeidsovereenkomst tussen partijen gesloten, aldus KSN.
1.8
De kantonrechter heeft bij zijn vonnis van 15 april 2009 geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst, nu de rechtsverhouding tussen partijen alle in artikel 7:610 BW genoemde elementen bevat (rov. 3.1). Die arbeidsovereenkomst is naar het oordeel van de kantonrechter ingegaan op 20 november 2007 (rov. 3.3) en is van rechtswege geëindigd op 20 mei 2008 (rov. 3.4). De kantonrechter heeft de loonvordering van [requirant] evenwel beperkt tot de periode januari 2008 tot 1 april 2008, omdat hij heeft gemeend dat [requirant] zich in de periode vanaf 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en vanaf 1 april 2008 niet meer beschikbaar heeft gesteld om de bedongen arbeid te verrichten. Volgens de kantonrechter was KSN op grond van art. 7:627 BW niet gehouden om over die periode het loon te betalen (rov. 3.5).
1.9
Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter dus (in conventie)2. toegewezen:
- —
€ 7.200,- bruto ter zake van loon over de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2008, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag;
- —
€ 1.076,66 bruto ter zake van 72 vakantie-uren;
- —
het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2008 tot de dag der algehele voldoening;
- —
het verschil tussen de reeds aan u betaalde vergoeding ter zake van de notariële akte en het bedrag dat na brutering van deze vergoeding naar voren komt.
1.10
[requirant] heeft tegen de afwijzing van zijn loonvordering vanaf 20 november 2007 tot januari 2008 en vanaf 1 april 2008 tot 20 mei 2008 op grond van art. 7:627 BW, alsmede tegen de afwijzing van de wettelijke verhoging en de uitbetaling van het vakantiegeld over de vergoedingen van € 750,- netto, hoger beroep ingesteld.
1.11
KSN heeft geen incidenteel beroep ingesteld tegen de toewijzing van het gevorderde salaris over de periode van januari 2008 tot april 2008 en daarmee evenmin tegen het daarop gebaseerde oordeel van de kantonrechter dat er tussen partijen wél een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst, in de periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008, bestond. Dit volgt uitdrukkelijk uit de volgende passage van haar memorie van antwoord:
- ‘3.
Hoewel KSN zich niet geheel met voornoemde vonnissen kan verenigen, althans in elk geval voor wat betreft het toewijzen van een gedeelte van de vorderingen van [requirant], en het bestaan van enige arbeidsovereenkomst tussen partijen, noch het recht op loon, noch het recht op enige vorm van betaling door KSN nog steeds wordt ontkend, heeft KSN uit kostenoverweging en in verband met een slechte liquiditeitspositie ervoor gekozen geen incidenteel appel in te stellen tegen deze vorderingen. Inmiddels heeft KSN reeds geheel voldaan aan de voornoemde vonnissen door betaling van het verschuldigde aan [requirant]’
1.12
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 24 augustus 2010 overwogen dat nu [requirant] grieven heeft gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van zijn vorderingen met betrekking tot de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008, de devolutieve werking van het hoger beroep meebrengt dat de weren van KSN met betrekking tot die periodes, die niet prijsgegeven zijn, opnieuw moeten worden beoordeeld.
Vervolgens heeft het hof in rov. 4.9 geoordeeld dat voorshands bewezen is dat in de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008 sprake was van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst. Het heeft KSN toegelaten tegenbewijs te leveren.
1.13
KSN heeft daartoe getuigen doen horen.
1.14
Er is geen contra-enquête vanuit de kant van [requirant] gehouden.
1.15
Het hof heeft in zijn eindarrest van 29 maart 2011 op basis van de getuigenverklaringen geoordeeld dat KSN het tegenbewijs heeft geleverd, zodat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat er in de periode van 20 november 2010 tot 1 januari 2008 en vanaf 1 april 2008 sprake was van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst tussen [requirant] en KSN. De vordering tot betaling van het loon over de voornoemde periodes heeft het hof afgewezen. Ook het gevorderde vakantiegeld over de vergoeding van € 750,- netto heeft het hof afgewezen en wel op dezelfde gronden welke de kantonrechter heeft aangenomen.
1.16
[requirant] kan zich niet verenigen met het oordeel van het hof in de voornoemde arresten en voert daartegen de volgende cassatieklachten aan, die als volgt zijn opgebouwd. Achter I worden de relevante overwegingen van het hof weergegeven. In het daarop volgende middelonderdeel 1.1. worden de cassatieklachten geformuleerd en achter 1.1.1. e.v. toegelicht. Achter middelonderdelen II en III worden de veegmiddelen geformuleerd. Achter middelonderdeel IV wordt een nevenschikkende klacht ontwikkeld tegen het eindarrest van 29 maart 2011. Achter middelonderdeel V wordt een subsidiaire klacht ontwikkeld.
Middel I: miskenning negatieve zijde van devolutieve werking van appel
I.
In rov. 4.4 en 4.5. van zijn tussenarrest van 24 augustus 2010 heeft het hof de volgende kwesties voorop gesteld:
- 1)
Nu KSN geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de toewijzing van de conventionele vorderingen van [requirant], liggen die beslissingen niet aan het hof ter beoordeling voor (rov 4.4.), en
- 2)
nu [requirant] grieven heeft gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van zijn vorderingen met betrekking tot de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008, de devolutieve werking van het hoger beroep meebrengt dat het hof met betrekking tot die periodes alle niet prijsgegeven weren van KSN opnieuw dient te beoordelen (rov. 4.5).
Vervolgens heeft het hof in rov. 4.6 en 4.7 de stellingen van de partijen over het bestaan van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst weergegeven en heeft het in rov. 4.8 en 4.9 als volgt geoordeeld:
‘4.8.
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat, als in de onderhavige periodes sprake is van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst, deze is ingegaan op 20 november 2007 en is geëindigd op 20 mei 2008. Omdat [requirant] zich daarop beroept draagt hij de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit die arbeidsovereenkomst blijkt.
4.9.
Gelet op de inhoud van de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 19 november 2007 en de overeenkomst van 28 november 2007 acht het hof voorshands bewezen dat in de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008 sprake was van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst.
Het bestaan van genoemde schriftelijke stukken staat lijnrecht tegenover het standpunt van KSN dat in het geheel geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan. De schriftelijke arbeidsovereenkomst van 19 november 2007 is daarnaast onvoorwaardelijk geformuleerd. Uit de inhoud ervan blijkt niet van een opschortende voorwaarde, Ook de overeenkomst van 28 november 2007 biedt geen, althans onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van KSN dat partijen een arbeidsovereenkomst onder opschortende voorwaarde hadden bedoeld. Enige aanwijzing hiervoor zou kunnen worden gevonden in de email van 26 november 2007, waarin [betrokkene 1] aan [requirant] bericht dat mocht de AFM bellen, [requirant] fulltime in dienst treedt op het moment dat de vergunning verleend is. deze aanwijzingen is echter onvoldoende om de voorshands door het hof bewezen geachte stelling te ontzenuwen. Het hof zal KSN toelaten tot het leveren van tegenbewijs, zoals hierna in het dictum te vermelden.’
I.1
De hiervoor samengevatte overweging in rov. 4.5 (van het tussenarrest van 24 augustus 2010) is in zoverre juist dat de rechter gelet op de positieve zijde van de devolutieve werking van het appel, acht moet slaan op onder meer weren van de geïntimeerde die in eerste aanleg zijn verworpen dan wel onbehandeld zijn gelaten. Blijkens rovv. 4.6 t/m 4.9 gaat het hof in deze rov. 4.5. (en daarmee ook de daarop voortbouwende row. 4.6. t/m 4.11 en het dictum van het genoemde tussenarrest) er echter aan voorbij dat dit alleen geldt voor zover deze weren vallen binnen het door de grieven ontsloten gebied. Dit volgt uit het grievenstelsel, en wordt, als gezegd, ook wel de negatieve zijde van de devolutieve werking genoemd.
Door3. in rov. 4.5 en de daarop voortbouwende row. 4.6 t/m 4.9 (alsmede 4.10 tot en met het dictum), ter discussie te stellen of er tussen partijen in de periode van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008 een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst bestaat, heeft het hof een oordeel gegeven dat getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de devolutieve werking die door de grieven wordt begrensd (en wel in het bijzonder de negatieve zijde daarvan), en daarmee eveneens van het grievenstelsel.
Dit brengt ook met zich dat het hof de omvang van de rechtsstrijd in appel, die door de grieven wordt begrensd, heeft overschreden en daarmee zijn taak als appelrechter heeft miskend.
Indien en voor zover het hof dit alles niet heeft miskend, heeft het met onvoldoende redenen omkleed waarom het de voornoemde vraag in de hier bestreden rovv. ter discussie heeft gesteld en heeft beoordeeld en de vordering op die grond in rovv. 2.1 t/m 2.9, 2.11 t/m het dictum van het eindarrest van 29 maart 2011, heeft afgewezen.
In het licht van de uitdrukkelijke stelling van KSN in haar mva4. is het bovendien, zonder nadere motivering, de ontbreekt, evenmin begrijpelijk dat het hof de discussie omtrent het bestaan van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst in de genoemde periode, in de voornoemde rovv., aan de orde heeft gesteld.
[requirant] licht dit als volgt toe.
I.1.1
De rechtsstrijd in appel wordt door de grieven begrensd. Dit volgt uit het in de jurisprudentie ontwikkelde grievenstelsel. Daarmee is ook de devolutieve werking van appel begrensd door het door de grieven ontsloten gebied. In de rechtsliteratuur wordt ook wel gesproken over een positieve en een negatieve zijde van de devolutieve werking. Ingevolge de negatieve zijde is de appelrechter in zijn taak beperkt tot hetgeen partijen blijkens de appeldagvaarding, de memorie van grieven, en de eventuele memorie in het incidenteel appel, aan grieven hebben voorgelegd.
De aldus door de grieven beperkte rechtsstrijd in appel wordt door de positieve zijde verruimd, waardoor stellingen of weren die geïntimeerde in eerste aanleg te berde heeft gebracht maar die onbehandeld zijn gelaten, of die zijn verworpen, alsnog worden behandeld voor zover deze door gegrondbevinding van een grief relevant worden voor de bepaling van het uiteindelijke dictum.
Die door de grieven beperkte rechtsstrijd mag evenwel niet worden verruimd door het alsnog behandelen van weren waarover in het vonnis een beslissing is genomen en die binnen het door de grieven ontsloten gebied niet meer aan de orde komen.5.
I.1.2
KSN heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in het vonnis van 15 april 2009 inhoudende dat er tussen partijen een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst bestaat (rov. 3.1) in de periode 20 november 2007 (rov. 3.3) tot 20 mei 2008 (rov. 3.4). Het lag op de weg van KSN om incidenteel beroep in te stellen tegen dat oordeel, nu zij steeds van mening was dat tussen partijen nimmer een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.6.
Nu KSN — zelfs uitdrukkelijk7. — geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen het genoemde oordeel van de kantonrechter, maakte dit oordeel niet langer deel uit van het partijdebat in appel.
I.1.3
De juistheid van de rechtsoverwegingen 3.1 t/m 3.4 van het vonnis van de rechtbank van 15 april 2009 stond tussen partijen in appel dus niet langer ter discussie. De rechtsstrijd in appel zag dus uitsluitend op de vraag of het oordeel van de rechtbank in rov. 3.5 inhoudende dat aan [requirant] ex art. 7:627 BW geen loonvordering over de periode tot 1 januari 2008 en na 1 april 2008 toekomt, juist was.
Het was het hof weshalve niet toegestaan om de grieven zodanig te verruimen dat het mocht onderzoeken of de door de kantonrechter aangenomen arbeidsovereenkomst uitsluitend van kracht was in de periode januari 2008 tot april 2008 (oftewel: in de periode van 20 november 2007 tot januari 2008 en vanaf 1 april 2008 niet van kracht was). Door deze vraag toch ter discussie te stellen en vervolgens deze te beoordelen8., heeft het hof de devolutieve werking van appel die door grieven wordt begrensd (en dus in het bijzonder de negatieve zijde daarvan) en daarmee eveneens het grievenstelsel, miskend.
Daarmee heeft het hof eveneens de rechtsstrijd in appel en zijn taak als appelrechter, miskend.
Middelen II en III: veegmiddelen
II.
De gegrondbevinding van een of meer van deze klachten van middelonderdeel 1.1, raakt niet alleen rov. 4.6 en 4.7, maar eveneens rovv. 4.8 t/m 4.11 en het dictum van het tussenarrest van 24 augustus 2010 waarin het hof onder meer overweegt dat:
- —
[requirant] de bewijslast draagt van de feiten en omstandigheden waaruit die arbeidsovereenkomst blijkt (rov. 4.8),
- —
het gelet op de inhoud van de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 19 november 2007 en de overeenkomst van 28 november 2007 het hof het voorshands bewezen acht dat in de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008 sprake was van een onvoorwaardelijke overeenkomst, maar dat het hof KSN zal toelaten tot het leveren van tegenbewijs (rov. 4.9 en het dictum),
- —
het hof voorts aanleiding ziet om een comparitie van partijen te gelasten voor het beproeven van een minnelijke regeling (rov. 4.10 en het dictum),
- —
het hof verdere beslissingen aanhoudt (rov. 4.11),
omdat deze rovv. voortbouwen op het hiervoor bestreden uitgangspunt van het hof dat het gelet op de positieve zijde van het hoger beroep de vraag ter discussie mag stellen of er tussen partijen in de perioden van 20 november 2007 tot januari 2008 en vanaf april 2008 een arbeidsovereenkomst bestaat.
III.
De gegrondbevinding van één of meer van deze klachten van middelonderdeel I.1, raakt de daarop voortbouwende rovv. 2.1. t/m 2.9 en 2.11 en het dictum van het eindarrest van 29 maart 2011 waarin het hof in het kader van de beantwoording van de vraag of KSN in haar tegenbewijs is geslaagd, de getuigenverklaringen heeft behandeld en gewaardeerd (rov. 2.1 t/m 2.7),
vervolgens heeft geoordeeld dat KSN geslaagd is in haar tegenbewijs en dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat sprake was van een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst tussen [requirant] en KSN (rov. 2.7), en dat het de vordering van [requirant] tot betaling van loon over de periode van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en over de periode van 1 april 2008 tot 20 mei 2008, te vermeerderen met vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsnog afwijst, het bestreden vonnis van de rechtbank van 15 april 2009 bekrachtigt en [requirant] in de proceskosten veroordeelt (rov. 2.8, 2.9, 2.11 en het dictum).
Middel IV: miskenning leer van de bindende eindbeslissing
IV.
Dit middelonderdeel dient te worden gelezen als een nevenschikkende klacht — namelijk in samenhang met middelonderdeel I.1, en is gericht tegen rovv. 2.1 t/m 2.9 en 2.11 tot en met het dictum in het eindarrest van 29 maart 2011.
In middelonderdeel I.1 heeft [requirant] toegelicht dat het hof in zijn tussenarrest van 24 augustus 2010 onder meer de (negatieve zijde van de) devolutieve werking van appel en daarmee het grievenstelsel heeft miskend en dat het daarmee de omvang van de appelstrijd heeft overschreden. Voor een uitgebreide toelichting van deze klacht verwijst [requirant] naar middelonderdeel I.1.
Rovv. 2.1 t/m 2.9 en 2.11 t/m dictum in zijn eindarrest van 29 maart 2011 bouwen voort op de eindbeslissingen van het hof in het tussenarrest van 24 augustus 2010. Daarin heeft het hof namelijk de getuigenverklaringen gewaardeerd en heeft het vervolgens geconcludeerd dat er in de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en vanaf 1 april 2008 tussen partijen geen onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst bestaat (dus dat KSN het tegenbewijs heeft geleverd). Op deze grond heeft het hof de loonvordering van [requirant] (over die periodes) afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
Hiermee heeft het hof het leerstuk van de bindende eindbeslissingen — en in het bijzonder de daarbij geldende uitzondering — welke het hof ex art. 25 Rv desnoods ambtshalve rechtsgronden aanvullend had moeten toepassen9. — miskend.
[requirant] licht dit toe.
Op grond van de heersende leer van bindende eindbeslissingen is de rechter gebonden aan zijn eigen eindbeslissingen, tenzij er sprake is van een bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden.10.
Door in zijn eindarrest van 29 maart 2011 (in rovv. 2.1. t/m 2.9 en 2.11 t/m dictum) zonder meer voort te bouwen op de hiervoor genoemde eindbeslissing in het tussenarrest van 24 augustus 2010, inhoudende dat behoudens tegenbewijs voorshands bewezen is dat er tussen partijen in de periodes van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en vanaf 1 april 2008, welke eindbeslissing gebaseerd is op een juridische misslag11., en door aldus niet ambtshalve de hiervoor genoemde uitzondering op de leer van de bindende eindbeslissing toe te passen, heeft het hof een oordeel gegeven dat getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Dit oordeel van het hof is immers niet alleen in strijd is met art. 25 Rv maar ook met de leer van de bindende eindbeslissing en wel specifiek de daarop gemaakte uitzondering. Het is immers evident dat de gebondenheid van het hof aan de ‘buiten de grieven om’ — zie hiervoor middelonderdeel I.1 e.v. — genomen eindbeslissing in het tussenarrest (te weten het bewijsvermoeden in rov. 4.9), onaanvaardbaar is.
De gegrondbevinding van de hierboven staande klacht raakt ook de slotsom in rov. 2.11. en het dictum in het eindarrest van 29 maart 2011, waarin het hof de grieven van [requirant] verwerpt, het vonnis van de rechtbank van 15 april 2009 bekrachtigt en [requirant] in de proceskosten veroordeelt.
Subsidiair: Middel V: ontoelaatbare verrassingsbeslissing
V.
Indien en voor zover de bovenstaande klachten onverhoopt niet zouden kunnen slagen, voert [requirant] subsidiair de volgende klacht aan.
Door in rovv. 4.5 t/m 4.9 (welke rovv. hiervoor achter I zijn weergegeven) van zijn tussenarrest van 24 augustus 2010 ter discussie te stellen of er tussen partijen in de periode van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en van 1 april 2008 tot 20 mei 2008 een arbeidsovereenkomst bestond, en daarover in rov. 4.9 een eindbeslissing te geven in de vorm van een aannemen van een rechterlijk vermoeden behoudens een door KSN te leveren tegenbewijs, zonder de partijen de gelegenheid te hebben gegeven zich daarover uit te laten, heeft het hof een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven.
De discussie tussen partijen ging, zoals hierna zal blijkens, niet over de vraag of er in de door het hof genoemde periodes een arbeidsovereenkomst bestond, maar over de vraag of er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond gedurende de gehele periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008 een arbeidsovereenkomst bestond.
De loonvordering van [requirant] is gebaseerd op de stelling dat er tussen partijen een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst bestond in de periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008.12.
Het verweer van KSN tegen die loonvordering was dat er tussen partijen nimmer een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, althans dat slechts sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst onder opschortende voorwaarde dat AFM een vergunning zou verlenen. Pas dan zou [requirant] voor KSN werkzaam zijn.13. KSN heeft op geen enkel moment gesteld dat ook al zou er een arbeidsovereenkomst tussen tot stand zijn gekomen, deze slechts van kracht zou zijn geweest in de periode van 20 november 2007 tot 1 januari 2008 en vervolgens vanaf 1 april 2008 tot 20 mei 2008.
Uit het voorgaande volgt dat beide partijen eenstemmig ervan uit zijn gegaan dat het rechtsdebat bestond uit de vraag of er een arbeidsovereenkomst bestond gedurende de gehele periode van 20 november 2007 tot 20 mei 2008, en niet gedurende een aantal periodes.
Door eigener beweging in de voornoemde periode te ‘knippen’ en ter discussie te stellen of er tussen partijen in die periodes een onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst bestond, en door daarover — zoals hiervoor is toegelicht — vervolgens een eindbeslissing te geven (het rechterlijk vermoeden in rov. 4.9), zonder de partijen de gelegenheid te hebben gegeven zich daarover uit te laten, heeft het hof een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven en heeft het het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Het oordeel van het hof is daarmee tevens zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, nu het hof is uitgegaan van een onvolledige, althans onjuiste lezing van de voornoemde stellingen van partijen.14.
Dit alles heeft het hof hetzij miskend, hetzij heeft het zijn gedachtegang hieromtrent met onvoldoende redenen omkleed.
De gegrondbevinding van de hierboven staande klachten raakt ook de slotsom in rov. 4.10 en het dictum van het tussenarrest van 24 augustus 2010, doch ook de daarop voortbouwende rovv. 2.1 t/m 2.9 en 2.11 t/m dictum van het eindarrest van 29 maart 2011, waarin het hof onder meer het door KSN geleverde tegenbewijs heeft gewaardeerd en heeft geconcludeerd dat zij daarin is geslaagd, alsmede de grieven van [requirant] heeft verworpen, het vonnis van de rechtbank van 15 april 2009 heeft bekrachtigd en [requirant] in de proceskosten heeft veroordeeld.
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen de arresten van het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 24 augustus 2010 en van 29 maart 2011, gewezen onder zaaknummer 200.035.075, waartegen de middelen zijn gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn:
Exploot/Proces-Verbaal | € | 76,31 |
verhoging ex art. 10 Btag* | € | 14,50 |
Totaal | € | 90,81 |
DEURWAARDER
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑06‑2011
De reconventionele vordering van KSN heeft de kantonrechter verwezen naar de enkelvoudige kamer van de sector handels- en familierechter van de rechtbank, omat die vordering van een geheel andere aard is dan de vordering in conventie.
Wederom: blijkens rovv. 4.6 t/m 4.9.
Zie hiervoor de hiervoor achter 1.7 weergeven passage uit de mva van KSN.
Zie ook Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 216.
Zie hiervoor onder andere de weergave van haar stelling in rov. 2.3. van het vonnis van de rechtbank van 15 april 2009, alsmede de korte weergave in rov. 4.7 van het tussenarrest van het hof d.d. 24 augustus 2010.
Zie hiervoor de hiervoor achter 1.7 weergeven passage uit de mva van KSN.
In rov 4.5 t/m 4.11 en het dictum van het tussenarrest en de daarop voortbouwende rovv. 2.1 t/m 2.9., 2.11 en het dictum (in rov. 3) van het eindarrest van 29 maart 2011.
Partijen zijn immers niet gehouden het hof te wijzen op een juridische misslag.
HR 5 januari 1996, NJ 1996, 597 (hoogopschietende bomen).
Namelijk miskenning van onder meer de negatieve zijde van devolutieve werking van appel en daarmee het grievenstelsel, zie daarvoor I.1.
Zie hiervoor onder meer rov. 2.1. van het vonnis van de rechtbank d.d. 15 april 2009, alsmede o.m. punten 1, 7, 8 en 11 van de inl. dagvaarding van [requirant], alsmede punt 2 van de mvg van [requirant].
Zie hiervoor onder meer rov. 2.3 van het vonnis van de rechtbank d.d. 15 april 2009, alsmede o.m. punt 3 van haar mva.
Ten aanzien van [requirant]: rov. 2.1. van het vonnis van de rechtbank d.d. 15 april 2009, alsmede o.m. punten 1, 7, 8 en 11 van zijn inl. dagvaarding, alsmede punt 2 van zijn mvg. Ten aanzien van KSN: rov. 2.3 van het vonnis van de rechtbank d.d. 15 april 2009, alsmede o.m. punt 3 van haar mva.
eiser/requirant(e) is geen ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting en kan als zodanig de BTW niet verrekenen