Hof 's-Hertogenbosch, 13-06-2014, nr. 11/00255bis
ECLI:NL:GHSHE:2014:1762
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-06-2014
- Zaaknummer
11/00255bis
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Burgerzaken (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:1762, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑06‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 229 Gemeentewet
- Vindplaatsen
Module GBA 2014/1067
Belastingblad 2014/381 met annotatie van A.P. Monsma
JBP 2014/80 met annotatie van G.J. Zwenne
JBP 2015/28 met annotatie van G.J. Zwenne, J. van Eendennaam
NTFR 2014/1894 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 13‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Eindbeslissing na arrest Hof van Justitie Europese Unie van 12 december 2013, C-486/12. Belanghebbende verzoekt om verstrekking van haar persoonsgegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) in 2008 en 2009 in verband met een bij de kantonrechter lopende procedure inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ter zake van een verkeersovertreding. De gemeente verstrekt een gewaarmerkt afschrift uit de GBA en brengt leges in rekening. Belanghebbende stelt dat geen leges kunnen worden geheven, omdat ingevolge Wet openbaarheid bestuur (WOB) de verstrekking van haar persoonsgegevens geen dienst zou zijn in de zin van artikel 229 van de Gemeentewet (Hoge Raad 9 september 2011, nr. 10/04967, ECLI:NL:HR:2011:BQ4105 en Hoge Raad 8 februari 2013, 12/0529, ECLI:NL:HR:2013:BZ0693). De WOB dient te wijken voor bijzondere openbaarheidsregelingen met uitputtend karakter, neergelegd in wetten in formele zin. De Wet GBA is zo’n regeling, zodat de Wet GBA derogeert aan de WOB. De verstrekking van persoonsgegevens is dus gebaseerd op de Wet GBA en niet op de WOB. Deze verstrekking is dus wel een dienst. Volgens het HvJ mogen de leges op grond van een Europese richtlijn (95/46/EG) niet hoger zijn dan de kostprijs. De gemeente maakt niet aannemelijk dat de leges niet hoger zijn dan de kostprijs. De schriftelijke kennisgeving inzake de leges wordt vernietigd en belanghebbende krijgt gelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 11/00255bis
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Maastricht (hierna: de Rechtbank) van 28 februari 2011, nummer AWB 09/2162, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht,
te Maastricht,
(hierna: de Heffingsambtenaar),
betreffende na te noemen aanslag leges.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 27 oktober 2009 de gemeente Maastricht (hierna: de gemeente) gevraagd welke gegevens van belanghebbende waren opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) over de jaren 2008 en 2009. De gemeente heeft hierop een gewaarmerkt afschrift verstrekt uit de GBA op de voet van artikel 79, lid 3 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (tekst 2009; hierna: Wet GBA). Tegelijkertijd heeft de Heffingsambtenaar bij schriftelijke kennisgeving een bedrag van € 12,80 aan leges geheven. Deze schriftelijke kennisgeving bestond uit een schriftuur, inhoudende een machtigingskaart met poststuknummer 60799 tot machtiging om een bedrag aan in verband met de levering van de gevraagde inlichtingen verschuldigde leges ad € 12,80 te incasseren van belanghebbendes bankrekening. Na tegen deze schriftelijke kennisgeving gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen en het verzoek om vergoeding van kosten van het bezwaar afgewezen.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.5.
Bij brief van 19 oktober 2011 heeft belanghebbende op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 november 2011 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is niemand verschenen. Belanghebbende heeft bij onder 1.5 bedoelde brief van 19 oktober 2011 bericht niet te zullen verschijnen. De Heffingsambtenaar heeft vóór, en op de dag van, de zitting de griffier telefonisch bericht door ziekte te zijn verhinderd te verschijnen op de zitting.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.
1.9.
Na de zitting heeft de griffier bij de Heffingsambtenaar de onder 1.1 bedoelde brief van belanghebbende met dagtekening 27 oktober 2009 opgevraagd.
1.10.
De Heffingsambtenaar heeft de onder 1.1 bedoelde brief van belanghebbende met dagtekening 27 oktober 2009 aan het Hof gezonden, alwaar die op 22 november 2011 is binnengekomen. Bij brief van 24 november 2011 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren. Bij brief van 1 december 2011 met een bijlage heeft belanghebbende gereageerd en aan het Hof toestemming, als bedoeld in art. 8:64, lid 5, van de Awb, verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De Heffingsambtenaar heeft, alhoewel daartoe schriftelijk uitgenodigd, deze toestemming niet verleend.
1.11.
Bij brief van 24 februari 2012 heeft belanghebbende op grond van artikel 8:58 van de Awb vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.12.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 6 april 2012 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A]. Belanghebbende heeft bij de onder 1.11 bedoelde brief van 24 februari 2012 bericht niet te zullen verschijnen.
1.13.
Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.
1.14.
Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.
1.15.
Bij tussenuitspraak van 26 oktober 2012, 11/00255, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1384 (hierna: tussenuitspraak) heeft het Hof op de voet van artikel 267 VWEU prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ). Bij deze tussenuitspraak is het onderzoek heropend (artikel 8:68, lid 1, van de Awb), is iedere verdere beslissing aangehouden en is het geding geschorst totdat het HvJ naar aanleiding van het verzoek van het Hof aan het HvJ om de prejudiciële vragen te beantwoorden uitspraak heeft gedaan.
1.16.
Het HvJ heeft bij arrest van 12 december 2013, C-486/12 de prejudiciële vragen beantwoord.
1.17.
Bij brief van 8 januari 2014 heeft het Hof de Heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het arrest van het HvJ te reageren. Bij brief van 29 januari 2014 heeft de Heffingsambtenaar geantwoord dat het arrest hem geen aanleiding geeft voor een reactie.
1.18.
Vervolgens heeft het Hof bij brief van 3 februari 2014 belanghebbende in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het HvJ en op de reactie van de Heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 5 februari 2014. Belanghebbende heeft erin toegestemd dat uitspraak wordt gedaan zonder een tweede nadere zitting. Deze reactie van belanghebbende is gezonden aan de Heffingsambtenaar.
1.19.
De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 13 maart 2014 erin toegestemd dat uitspraak wordt gedaan zonder een tweede nadere zitting.
1.20.
Vervolgens heeft het Hof het onderzoek (wederom) gesloten.
2. Feiten
In de tussenuitspraak is opgenomen dat op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter nadere zitting in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan, welke feiten en omstandigheden het Hof hier vrijwel volledig herhaalt:
2.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking met nummer [000000000] een administratieve sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: WAHV) ter zake van een verkeersovertreding. Tegen de door de Officier van Justitie in administratief beroep genomen beslissing is belanghebbende in beroep gekomen bij de kantonrechter. Uit het tot de stukken van het geding behorend beroepschrift van 10 juli 2009 blijkt dat in deze procedure van belang zou zijn (op welke datum en) naar welk adres het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) zijn berichten heeft gestuurd.
2.2.
Belanghebbende heeft in verband met de onder 2.1 bedoelde bij de kantonrechter lopende procedure bij brief met dagtekening 27 oktober 2009 de gemeente gevraagd welke gegevens van belanghebbende waren opgenomen in de GBA over de jaren 2008 en 2009. De gemeente heeft hierop een gewaarmerkt afschrift verstrekt uit de GBA op de voet van artikel 79, lid 3 van de Wet GBA. Ter zake van deze verstrekking zijn de onderhavige leges geheven. Het afschrift luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘GEWAARMERKT AFSCHRIFT UIT DE GEMEENTELIJKE BASISADMINISTRATIE PERSOONSGEGEVENS
Adreshistorie
Naam: [achternaam belanghebbende]
Voornamen: [voornamen belanghebbende]
Geboren: 07-03-1981 [V]
Geslacht: Vrouw
Adres: [Gweg] 20
[postcode 1] [woonplaats]
sedert: 08-12-2008
sedert: 28-08-1999 ingeschreven in de gemeente
Adreshistorie:
14-08-2008[Sstraat] 31
[postcode 2] [woonplaats]
-02-04-2007 [Vhof] 53 D
[postcode 3] [woonplaats]
Dit afschrift stemt overeen met de gegevens, zoals die voorkomen in de basisadministratie. (…)’.
3. Relevante regelgeving
3.1.
Artikel 229 van de Gemeentewet luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
(…)
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
(…).’
3.2.
Artikel 229b van de Gemeentewet luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘1. In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. (…)’.
3.3.
Op grond van de Gemeentewet is de ‘Legesverordening burgergerichte diensten Maastricht 2009’ (hierna: de legesverordening) vastgesteld, die, voor zover te dezen van belang, luidt als volgt:
‘Artikel 2 ‘Belastbaar feit
Onder de naam 'leges' worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieven tabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
(…)
Artikel 5 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 6 Wijze van heffing
De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. (…).’.
3.4.
De bij de legesverordening behorende tarieventabel luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘HOOFDSTUK 1. ALGEMENE DIENST
[Hof: bevattende meerdere tarieven]
HOOFDSTUK 2. PRODUCTGROEP BURGERZAKEN EN PERSOONSREGISTRATIES
(…)
2.12
Voor attestatiën de vita, verklaringen van Nederlanderschap, afschriften uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of andere elders in deze verordening niet genoemde verklaringen, tot welker afgifte op aanvraag en in het belang van particulieren het gemeentebestuur bevoegd is, onverschillig of deze stukken worden getekend of gestempeld
2.12.1
Via internet 9,40
2.12.2.
Aan de balie 10,85
2.12.3
Schriftelijk 12,80
(…)
HOOFDSTUK 3. BELASTINGEN
[Hof: bevattende meerdere tarieven]
HOOFDSTUK 4. ONDERZOEK EN STATISTIEK
[Hof: bevattende meerdere tarieven].’.
3.5.
Van de vaststelling van de legesverordening met bijbehorende tarieventabel heeft een bekendmaking plaatsgevonden in het blad ‘Bericht uit Maastricht’.
3.6.
Artikel 78 van de Wet GBA luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘1. Het college van burgemeester en wethouders zendt binnen vier weken na een inschrijving als bedoeld in de artikelen 25 en 26, alsmede binnen vier weken nadat een ingeschrevene die geen ingezetene was weer ingezetene is geworden, aan de ingeschrevene kosteloos en in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van zijn persoonslijst, behoudens het bepaalde in het vijfde lid.
(…)
3. Bij de toezending wordt schriftelijk mededeling gedaan van de hoofdlijnen van de ter zake van de basisadministratie geldende regels, waaronder ten minste de hoofdlijnen van de regels betreffende de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke, de doeleinden van de basisadministratie, het vestigingsregister en de in de artikelen 136 tot en met 142 genoemde bestaande registers, de opgenomen gegevenscategorieën, de categorieën van ontvangers van gegevens en de rechten van de ingeschrevene.
(…)
5. Het in het eerste lid bedoelde overzicht van de persoonslijst bevat geen gegevens over de verstrekking van gegevens aan afnemers, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere regeling worden getroffen welke afnemers het betreft en in verband met welke aan deze afnemers opgedragen wettelijke taken het niet vermelden van het gegeven over de verstrekking noodzakelijk is.’.
3.7.
Artikel 79 van de Wet GBA luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘1. Het college van burgemeester en wethouders deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken kosteloos mede of hem betreffende persoonsgegevens in de basisadministratie worden verwerkt. Indien zodanige gegevens worden verwerkt, wordt de verzoeker met betrekking tot de gemeentelijke basisadministratie de in artikel 78, derde lid, bedoelde schriftelijke mededeling gedaan. Artikel 78, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het college van burgemeester en wethouders verleent een ieder op diens verzoek binnen vier weken kosteloos inzage in hem betreffende gegevens in de basisadministratie. Artikel 78, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt een ieder op diens verzoek binnen vier weken een, desverlangd gewaarmerkt, afschrift in begrijpelijke vorm van de hem betreffende persoonsgegevens die in de basisadministratie worden verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens voor zover die niet van de verzoeker zelf afkomstig zijn. Artikel 78, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
(…)
6. Aan een verzoek als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt geen gevolg gegeven indien dat niet met een redelijke tussenpoos is gedaan ten opzichte van een eerder verzoek.’.
3.8.
De richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, 95/46/EG, PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31 (hierna: de richtlijn) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘(…)
(2) Overwegende dat de systemen voor de verwerking van gegevens ten dienste van de mens staan; dat zij de fundamentele rechten en vrijheden en inzonderheid de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen, ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats, moeten eerbiedigen en tot de economische en sociale vooruitgang, tot de ontwikkeling van het handelsverkeer en tot het welzijn van de individuen moeten bijdragen;
(3) Overwegende dat er voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt, waarin volgens artikel 7 A van het Verdrag het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd, niet alleen verkeer van persoonsgegevens van de ene Lid-Staat naar de andere mogelijk moet zijn, maar dat ook de fundamentele rechten van personen moeten worden beschermd;
(…)
(10) Overwegende dat met de nationale wetgevingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens de eerbiediging moet worden gewaarborgd van de fundamentele rechten en vrijheden, en met name van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat tevens in artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht is erkend; dat derhalve de onderlinge aanpassing van deze wetgevingen niet tot een verzwakking van de aldus geboden bescherming mag leiden, maar juist erop gericht moet zijn een hoog beschermingsniveau in de Gemeenschap te waarborgen;
(11) Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte beginselen met betrekking tot de bescherming van de rechten en de vrijheden van personen, inzonderheid van de persoonlijke levenssfeer, de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ter zake van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens verduidelijken en versterken;
(…)
(25) Overwegende dat de beginselen van de bescherming enerzijds tot uiting moeten komen in de verplichtingen die aan de personen, overheidsinstanties, ondernemingen of andere lichamen die de verwerkingen uitvoeren, worden opgelegd, verplichtingen die met name betrekking hebben op de kwaliteit van de gegevens, de technische beveiliging, de aanmelding bij de toezichthoudende autoriteit en de omstandigheden waarin de verwerking kan worden uitgevoerd, en anderzijds in het feit dat aan personen wier gegevens het voorwerp van verwerkingen zijn, het recht wordt verleend om daarvan in kennis te worden gesteld, tot die gegevens toegang te krijgen, de rectificatie ervan te verlangen en zelfs om zich in bepaalde omstandigheden tegen verwerking te verzetten;
(…)
(41) Overwegende dat een ieder over het recht moet kunnen beschikken toegang te verkrijgen tot de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen en hemzelf betreffen, zodat hij zich van de juistheid en de rechtmatigheid van de verwerking ervan kan vergewissen; dat een ieder om dezelfde redenen ook het recht moet hebben de logica te kennen die aan de automatische verwerking van de hem betreffende gegevens ten grondslag ligt, in elk geval als het gaat om de in artikel 15, lid 1, bedoelde geautomatiseerde besluiten; dat dit recht geen afbreuk mag doen aan het zakengeheim of aan de intellectuele eigendom en met name aan het auteursrecht dat de software beschermt; dat zulks er evenwel niet toe mag leiden dat de betrokkene alle informatie wordt geweigerd;
(…)
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp van de richtlijn
1. De Lid-Staten waarborgen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, inzonderheid van het recht op persoonlijke levenssfeer.
2. De Lid-Staten mogen het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen Lid-Staten beperken noch verbieden om redenen die met de uit hoofde van lid 1 gewaarborgde bescherming verband houden.
(…)
AFDELING V
RECHT VAN DE BETROKKENE OP TOEGANG TOT DE GEGEVENS
Artikel 12
Recht van toegang
De Lid-Staten waarborgen elke betrokkene het recht van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen:
a. a) vrijelijk en zonder beperking, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten:
- uitsluitsel omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen van hem betreffende gegevens, alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt;
- verstrekking, in begrijpelijke vorm, van de gegevens die zijn verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van de gegevens;
- mededeling van de logica die ten grondslag ligt aan de automatische verwerking van hem betreffende gegevens, in elk geval als het gaat om de geautomatiseerde besluiten als bedoeld in artikel 15, lid 1;
b) naar gelang van het geval, de rectificatie, de uitwissing of de afscherming van de gegevens waarvan de verwerking niet overeenstemt met de bepalingen van deze richtlijn, met name op grond van het onvolledige of onjuiste karakter van de gegevens;
c) kennisgeving aan derden aan wie de gegevens zijn verstrekt, van elke rectificatie, uitwissing of afscherming, uitgevoerd overeenkomstig punt b), tenzij zulks onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost.
AFDELING VI
UITZONDERINGEN EN BEPERKINGEN
Artikel 13
(…).’.
3.9.
In Kamerstukken II, 1988-1989, 21 123, nr. 3, is het, voor zover te dezen van belang, volgende vermeld:
‘Artikel 61
[Hof: blz. 72] Het gemeentebestuur kan in verband met de werkzaamheden die met het uitoefenen van de rechten van de burger gepaard gaan, rechten heffen als bedoeld in artikel 277 van de gemeentewet («leges»), voor zover deze bevoegdheid niet is ingeperkt door andere wettelijke voorschriften. Het voorstel van Wet GBA legt een aantal beperkingen op; zo zal het gemeentebestuur kosteloos inzage moeten geven aan de burger in de hem betreffende gegevens in de basisadministratie (artikel 61) en zullen kosteloos de gegevens die de burger betreffen en die onjuist, onvolledig of ten onrechte zijn opgenomen, moeten worden verbeterd, aangevuld of verwijderd (artikel 65).
(…)
[Hof: blz. 116-117] De kosteloze inzage door de betrokkene van de over hem in de basisadministratie opgenomen gegevens kan eventueel via een beeldscherm plaatsvinden. Indien de betrokkene zijn persoonslijst op papier wil inzien, dient hij hiertoe een afschrift als bedoeld in het derde lid, te vragen. Het gemeentebestuur kan hier kosten aan verbinden, met dien verstande dat dit alleen is toegestaan indien een kosteloze inzage als bedoeld in het tweede lid mogelijk is.
Het afschrift van gegevens opgenomen in de basisadministratie kan ook dienen als verstrekking van de gegevens aan de betrokkene zelf ten behoeve van gebruik in het maatschappelijk verkeer (vergelijk artikel 80).’.
3.10.
In Kamerstukken II, 1998–1999, 26 410, nr. 3, is het, voor zover te dezen van belang, volgende vermeld:
‘[Hof: blz. 1]
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
Op 24 oktober 1995 kwam de richtlijn betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de richtlijn) tot stand door de gezamenlijke ondertekening door de voorzitters van het Europees Parlement en de Raad van Ministers. Hij werd gepubliceerd op 23 november 1995 (PbEG L 281, blz. 31). De implementatietermijn loopt af op 24 oktober 1998.
(…)
[Hof: blz. 26]
4.3.
Recht op inzage (artikel 79)
Een nadere concretisering van de informatieplicht aan de betrokkene is voorts te vinden in artikel 79. Het artikel bepaalt, dat een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken kosteloos moet worden medegedeeld of hem betreffende gegevens in de basisadministratie worden verwerkt. Indien zulks het geval is wordt hem inzage verleend in die gegevens en op verzoek een, desgevraagd gewaarmerkt, afschrift van die gegevens verstrekt.’.
3.11.
In Kamerstukken II, 2002-2003, 26 387, nr. 18 is het, voor zover te dezen van belang, volgende vermeld:
‘[Hof: blz. 1]
Hierbij informeer ik u over de afronding van het programma Stroomlijning Basisgegevens, dat de afgelopen jaren één van de pijlers vormde van het overheidsinformatiebeleid (actieprogramma Elektronische Overheid, Kamerstukken II, 1998–1999, 26 387, nr. 1). Stroomlijning Basisgegevens is begin 2000 van start gegaan met een voorziene looptijd tot 1 januari 2003. Conform plan is in die periode een belangrijke impuls gegeven aan het op orde brengen van de gegevenshuishouding van de overheid middels de totstandkoming van een stelsel van zogenaamde authentieke gegevensregistraties.
(…)
[Hof: blz. 2]
Uitgangspunt voor het programma vormde de constatering dat bij nagenoeg alle vraagstukken waarvoor de overheid zich gesteld ziet, het kunnen beschikken over adequate gegevens een cruciale rol vervult:
(…)
[Hof: blz. 2]
Zogenaamde authentieke registraties voorzien daarin.
(…)
[Hof: blz. 2]
Deze eenmalige gegevensverzameling resulteert in zogenaamde authentieke registraties, die overheidsbreed fungeren als unieke bron van gegevens, zoals de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en de Kadastrale Registratie nu al in hoge mate fungeren als unieke bron van persoons- en onroerende zakengegevens. Doel van het programma Stroomlijning Basisgegevens was het geven van een onomkeerbare impuls aan de totstandkoming van authentieke registraties binnen de overheid. Centraal daarbij stonden de zogenaamde basisgegevens, die kunnen worden beschouwd als de spil van de gegevenshuishouding van de overheid, t.w. personen, bedrijven, gebouwen, onroerende zaken, geografische basiskaarten en adressen. Als zodanig is het programma Stroomlijning Basisgegevens per 1 januari 2003 met succes afgerond.
(…)
[Hof: blz. 2-3]
Het gaat daarbij om de volgende projecten: Modernisering GBA (personen), Basisbedrijvenregister (bedrijven), Gebouwenregister (gebouwen), Kadaster (onroerende zaken), Geografisch Kernbestand (geografische basiskaarten) en Basisregister Adressen (adresgegevens).
(…)
[Hof: blz. 7]
Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)
Een toetsing van de GBA aan de eisen die aan authentieke registraties worden gesteld, heeft tot de conclusie geleid dat de GBA nu reeds voor het overgrote deel aan die eisen voldoet. Het project Modernisering GBA is er mede op gericht aan de gerechtvaardigde wensen van afnemers te voldoen om ook online over de GBA-gegevens te kunnen beschikken en de feitelijke werking van de bestaande terugmeldingsverplichting te verbeteren. Het kabinet is voornemens om vervolgens, als onderdeel van het project Modernisering GBA, de aanwijzing van de GBA als authentieke basisregistratie formeel juridisch te regelen. Dit zal niet alleen tot wijzigingen van de GBA weten regelgeving leiden, maar zal ook gevolgen hebben voor de sectorwetgeving van de afnemers. Met betrekking tot de GBA kan worden geconstateerd dat het verplichte gebruik door afnemers, zoals beoogd in het concept van de GBA als authentieke basisregistratie, tot nu toe beperkt is. Wel is enige jaren geleden een wettelijke regeling tot stand gebracht waarin voor een aantal overheidsinstanties het adres waarmee de burger in de GBA is opgenomen, in beginsel bepalend is bij het toekennen van een overheidsvoorziening (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 943, nrs. 1–2).
(…)
[Hof: blz. 12]
Definitie van het begrip Authentieke Registratie en overzicht van daaraan gestelde eisen
Een authentieke registratie is gedefinieerd als «een kwalitatief hoogwaardig en met expliciete garanties voor de borging van die kwaliteit omkleed bestand van, gezien het geheel van wettelijke taken, vitale en/of veelvuldig en om uiteenlopende redenen benodigde gegevens over personen, instellingen, zaken, verrichtingen of gebeurtenissen, dat bij wet als de enig officieel erkende registratie voor de betreffende gegevens is aangemerkt en dat in het gehele land verplicht wordt gebruikt door alle overheidsinstanties, alsook zo mogelijk door private organisaties, tenzij het gebruik om zwaarwegende redenen zoals privacybescherming expliciet is uitgesloten» (Kamerstukken II, 2001–2002, 26 387, nr. 11).
(…)
1.3
De authentieke registratie wordt verplicht gebruikt door de hele overheid
De authentieke registratie wordt verplicht gebruikt door de hele overheid en de als authentiek aangewezen gegevens kunnen in de werkprocessen zonder nader onderzoek gebruikt worden. Om het effect te bereiken dat (a) burgers en bedrijven nog slechts eenmaal gegevens hoeven aan te leveren, (b) de kwaliteit van de registratie inderdaad «hors categorie» is en (c) de uitwisseling van gegevens tussen overheden gestroomlijnd wordt, is het gebruik van authentieke registraties – indien beschikbaar – verplicht voor alle publieke en private instanties die uitvoering geven aan publieke taken. Het is derhalve niet toegestaan gegevens die reeds binnen een authentieke registratie aanwezig zijn, opnieuw te verzamelen. Daarop zijn geen uitzonderingen, tenzij om zwaarwegende redenen als privacybescherming. Dit betekent eveneens dat een afnemer de aangewezen gegevens uit de authentieke registratie zonder nader onderzoek kan gebruiken in zijn werkproces. Wanneer een burger constateert dat zijn gegevens onjuist zijn opgenomen (en hem b.v. om die reden een bepaalde voorziening wordt ontzegd), dan moet deze naar de authentieke registratie om het betreffende gegeven te laten wijzigen.’.
3.12.
Artikel 3a van de Wet GBA luidt als volgt:
‘Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de algemene gegevens, bedoeld in artikel 34, eerste en tweede lid, worden aangemerkt als authentieke gegevens.’.
3.13.
Artikel 58a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (tekst 2009) luidt als volgt:
‘De in artikel 3a van de wet bedoelde gegevens zijn vermeld in bijlage 1d bij dit besluit.’.
3.14.
De onder 3.13 vermelde bijlage 1d luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Bijlage 1d. Bijlage bij artikel 58a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
De authentieke gegevens zijn de volgende algemene gegevens over de ingeschrevene
1. Gegevens over de burgerlijke staat
a. Naam:
geslachtsnaam;
voornamen.
b. Geboorte:
geboortedatum;
geboorteplaats;
geboorteland en zo nodig gebiedsdeel.
c. Geslacht.
(…)
4. Gegevens over de gemeente van inschrijving en het adres in die gemeente alsmede het verblijf in Nederland en het vertrek uit Nederland
a. Gemeente van inschrijving:
gemeente.
b. Adres, voor zover het betreft een woonadres:
straatnaam en zo nodig gemeentedeel;
huisnummer;
aanduiding bij huisnummer;
letter bij huisnummer;
toevoeging bij huisnummer;
lokatiebeschrijving en zonodig gemeentedeel.
(…)’.
4. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is het door het gemeentebestuur aan belanghebbende verstrekken van de onder 2.2 bedoelde informatie aan te merken als een dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede hetgeen hieraan ter nadere zitting door de Heffingsambtenaar is toegevoegd.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingediende beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de schriftelijke kennisgeving van de leges. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
5. Gronden
Ten aanzien van het geschil
5.1.
Belanghebbende betoogt – in essentie en samengevat – dat zij niet een verzoek heeft gedaan om verstrekking van een gewaarmerkt afschrift uit de GBA op de voet van artikel 79, lid 3, van de Wet GBA. Zij stelt, dat zij heeft verzocht om informatie omtrent hetgeen aan persoonsgegevens in de GBA was opgenomen in 2008 en 2009 en dat dit een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (hierna: WOB) was. Nu naar haar mening sprake was van een WOB-verzoek kunnen geen leges worden geheven, omdat bij het verstrekken van informatie op grond van de WOB het algemeen belang overheerst boven (haar) individualiseerbare belangen (en derhalve geen sprake is van een dienst). Zij wijst erop, dat een gewaarmerkt afschrift uit de GBA in het maatschappelijk verkeer voor velerlei doeleinden noodzakelijk is als bewijs voor (de juistheid van) persoonsgegevens. Zij wijst op de noodzaak van zo’n afschrift voor de inschrijving bij een universiteit, voor de benoeming als lid van Provinciale Staten, voor het kunnen huwen enz. Ook in haar geval diende zij, zo stelt belanghebbende, over de in de GBA opgenomen persoonsgegevens te beschikken in verband met de bij de kantonrechter lopende procedure met betrekking tot de ingevolge de WAHV opgelegde administratieve sanctie voor een verkeersovertreding.
5.2.
De Heffingsambtenaar verdedigt, dat uit de Wet GBA volgt dat op geen andere wijze gegevens kunnen worden verstrekt uit de GBA dan door een afschrift uit de GBA op de voet van artikel 79, lid 3 van de Wet GBA. Voorts stelt hij, dat het verstrekken van dit afschrift buiten het gebied van de publieke taakuitoefening ligt en dat het verstrekken van dit afschrift rechtstreeks en in overwegende mate verband houdt met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang, zodat sprake is van een dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.
5.4.
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat zij heeft verzocht om informatie omtrent hetgeen aan persoonsgegevens in de GBA was opgenomen in 2008 en 2009 en dat dit een verzoek op grond van de WOB was en dat ter zake van een WOB-verzoek geen leges kunnen worden geheven (zie Hoge Raad 9 september 2011, nr. 10/04967, ECLI:NL:HR:2011:BQ4105; Hoge Raad 8 februari 2013, 12/00529, ECLI:NL:HR:2013:BZ0693 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 maart 2012, nr. 11/00563, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW2272) overweegt het Hof het volgende.
5.5.
Belanghebbende stelt terecht dat een in het kader van de WOB gedaan verzoek vormvrij is, zodat de omstandigheid, dat zij in haar verzoek van 27 oktober 2009 om verstrekking van haar GBA-gegevens in 2008 en 2009 niet heeft vermeld dat zij deze verstrekking wenste op basis van de WOB, er niet aan in de weg staat dit verzoek aan te merken als wel te zijn gedaan op basis van de WOB. De vraag of hier wel aan in de weg staat de omstandigheid, dat zij om een verstrekking van gegevens heeft verzocht en niet om verstrekking van documenten, waarin die gegevens zijn vervat, (zie artikel 3 van de WOB) en de vraag of een digitale registratie al dan niet met documenten moet worden gelijkgesteld zal het Hof in het midden laten gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
5.6.
Het Hof is van oordeel, dat de WOB dient te wijken voor bijzondere openbaarheidsregelingen met uitputtend karakter, neergelegd in wetten in formele zin. Een regeling is uitputtend, indien zij ertoe strekt te voorkomen dat door de afzonderlijke toepassing van de WOB afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in een bijzondere wet. (Vgl. onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 9 april 2014, 201302028/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:1214; 9 april 2014, 201301475/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:1202; 2 april 2014, 201308103/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:1161; 5 maart 2014, 201305503/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:761; 26 februari 2014, 201205723/2/A3, ECLI:NL:RVS:2014:595; 20 november 2013, 201210442/1/A3, ECLI:NL:RVS:2013:1996; 23 oktober 2013, 201210313/1/A3, ECLI:NL:RVS:2013:1625; 25 september 2013, 201204892/1/A3, ECLI:NL:RVS:2013:1209; 6 maart 2013, 201110455/1/A3, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3368 en van 7 november 2012, 201111353/1/A3, ECLI:NL:RVS:2012:BY2509).
5.7.
Het Hof is van oordeel, dat de Wet GBA, een wet in formele zin, een bijzondere openbaarheidsregeling is met een uitputtend karakter, die derogeert aan de WOB.
5.8.
Vaststaat, dat de GBA een basisadministratie is, waarin zogenaamde authentieke registraties plaatsvinden. Deze authentieke registraties worden bij wet als de enig officieel erkende registratie voor de betreffende gegevens aangemerkt en worden in het gehele land verplicht gebruikt door alle overheidsinstanties. Een (ander) overheidsorgaan kan de aangewezen gegevens uit de authentieke registratie zonder nader onderzoek gebruiken in zijn werkproces. Wanneer een burger constateert dat zijn gegevens onjuist zijn opgenomen, dan moet deze naar de authentieke registratie om het betreffende gegeven te laten wijzigen.
5.9.
Gelet op het overwogene onder 5.8 en gelet op de opzet van de Wet GBA, waaruit blijkt dat de in de GBA opgenomen persoonsgegevens aan betrokkene moeten worden verstrekt en dat deze persoonsgegevens alleen aan derden kunnen worden verstrekt onder de voorwaarden, zoals vermeld in de Wet GBA, is sprake van een bijzondere openbaarheidsregeling. Bovendien is in de Wet GBA niet voorzien in een onbeperkte verstrekking van de in de GBA opgenomen persoonsgegevens aan een onbepaalde groep derden, maar is deze groep in beginsel beperkt. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel, dat de Wet GBA een bijzondere openbaarheidsregeling is met een uitputtend karakter. Ook uit de omstandigheid, dat de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) niet van toepassing is op (de verstrekking van persoonsgegevens uit) de GBA (artikel 2, lid 1, onderdeel d, van de Wbp) duidt erop dat de Wet GBA een bijzondere openbaarheidsregeling is met een uitputtend karakter.
5.10.
Gelet op het vorenoverwogene faalt de stelling van belanghebbende, dat haar verzoek van 27 oktober 2009 dient te worden aangemerkt als een verzoek op basis van de WOB. Daarmee ontvalt de grond aan haar stelling, dat geen leges kunnen worden geheven, omdat de verstrekking van haar persoonsgegevens geen dienst zou zijn in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.
De verstrekking van persoonsgegevens uit de GBA
5.11.
5.12.
Het Hof stelt vast, dat belanghebbende in haar verzoek van 27 oktober 2009 niet heeft verzocht om een afschrift van haar persoonsgegevens in de GBA. Belanghebbende heeft slechts in algemene zin verzocht om verstrekking van haar GBA-gegevens in 2008 en 2009. Mede gelet op hetgeen onder 5.8 is overwogen had belanghebbende in het kader van de bij kantonrechter aanhangige zaak inzake de administratieve sanctie op grond van de WAHV geen andere keuze dan bij de gemeente te verifiëren welke adresgegevens van haar in 2008 en 2009 in de GBA waren opgenomen, omdat de GBA een zogenoemde basisadministratie is, die bij wet als de enig officieel erkende registratie voor de betreffende gegevens is aangemerkt en die in het gehele land verplicht wordt gebruikt door alle overheidsinstanties.
5.13.
Het Hof verwerpt de onder 5.11 vermelde stelling van de Heffingsambtenaar op de volgende gronden.
5.14.
Het Hof is op grond van algemene ervaringsregels in het maatschappelijke verkeer ermee bekend, dat in de GBA opgenomen persoonsgegevens door de betrokken persoon op andere wijze kunnen worden verkregen dan door verstrekking van een afschrift (schriftelijk, aan de balie of via internet), zoals bijvoorbeeld door het maken van een print na een raadpleging op internet. (Vergelijk bericht ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 november 2012, Belastingblad 2012/551.) Gelet op hetgeen onder 5.12 is overwogen had het op de weg gelegen van de Heffingsambtenaar belanghebbende daar op te wijzen, in welk geval belanghebbende geen leges verschuldigd zou zijn geweest. De door belanghebbende opgeworpen vraag of de schriftelijke kennisgeving reeds moet worden vernietigd op de grond dat zij niet om een ‘legesplichtige handeling’ heeft gevraagd laat het Hof evenwel in het midden, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
5.15.
Zoals het Hof in zijn tussenuitspraak heeft overwogen is buiten redelijke twijfel, dat de verstrekking van de in de GBA opgenomen persoonsgegevens valt onder de reikwijdte van de richtlijn. De verstrekking van deze persoonsgegevens moet voldoen aan de eisen, die de richtlijn daaraan stelt.
5.16.
In zijn tussenuitspraak heeft het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ:
I. Wordt voldaan aan de in artikel 12, aanhef, onderdeel a, aanhef, tweede gedachtestreepje van de richtlijn bedoelde verstrekking van de gegevens, die zijn verwerkt, door het verlenen van inzage (op de voet van art. 79, lid 2 van de Wet GBA)?
II. Staat artikel 12, aanhef, onderdeel a, aanhef van de richtlijn in de weg aan de heffing van leges ter zake van de verstrekking van persoonsgegevens, die zijn verwerkt, door middel van een afschrift uit de GBA?
III. Zo vraag II ontkennend moet worden beantwoord: Is de heffing van onderhavige leges bovenmatig als bedoeld in artikel 12, aanhef, onderdeel a, aanhef van de richtlijn?
5.17.
Het HvJ heeft in zijn arrest in antwoord op de bij de tussenuitspraak gestelde prejudiciële vragen het volgende voor recht verklaard:
‘1) Artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van du 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat voor de verstrekking van persoonsgegevens door een overheidsinstantie kosten in rekening worden gebracht.
2) Artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46 moet in die zin worden uitgelegd dat, teneinde te waarborgen dat de ter zake van de uitoefening van het recht van toegang tot persoonsgegevens in rekening gebrachte kosten niet bovenmatig zijn in de zin van deze bepaling, het bedrag ervan niet mag uitgaan boven de kostprijs van de verstrekking van die gegevens. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding.’.
5.18.
Het Hof heeft mitsdien na te gaan of de geheven leges van € 12,80 niet uitgaan boven de kostprijs van de verstrekking van de persoonsgegevens van belanghebbende uit de GBA.
5.19.
De Heffingsambtenaar heeft, na door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld op het arrest van het HvJ te reageren, geantwoord dat het arrest van het HvJ hem geen aanleiding geeft voor een reactie.
5.20.
Belanghebbende heeft in zijn daarop volgende reactie van 5 februari 2014 gesteld, dat getoetst dient te worden of de leges de kostprijs niet te boven gaan. Deze reactie is aan de Heffingsambtenaar gezonden.
5.21.
Na de onder 5.20 vermelde reactie van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar in zijn brief van 13 maart 2014 ermee ingestemd, dat een zitting achterwege blijft.
5.22.
Gelet op de onder 5.19-5.21 vermelde gang van zaken is het Hof van oordeel, dat de Heffingsambtenaar niet heeft gesteld, dat de geheven leges van € 12,80 niet uitgaan boven de kostprijs van de verstrekking van de persoonsgegevens van belanghebbende uit de GBA, laat staan dat hij dienaangaande feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt.
5.23.
Uit het bovenoverwogene volgt, dat niet aannemelijk is geworden dat de geheven leges van € 12,80 niet uitgaan boven de kostprijs van de verstrekking van de persoonsgegevens van belanghebbende uit de GBA. Nu de Heffingsambtenaar (subsidiair) geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt bij welk bedrag de leges niet uitgaan boven de kostprijs rest het Hof niets anders dan de schriftelijke kennisgeving te vernietigen (vgl. arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 1958, 13 714, BNB 1958/305; van 16 november 1960, 14 383, BNB 1961/39).
Slotsom
5.24.
Uit al vorenoverwogene volgt, dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is.
Ten aanzien van de griffierechten
5.25.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de gemeente aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 respectievelijk € 112 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van bezwaar
5.26.
Nu de schriftelijke kennisgeving wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar.
5.27.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punten) x € 243 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 243.
Ten aanzien van de proceskosten
5.28.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.29.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op:
- -
(1,5) (punten) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 730,50 voor de behandeling bij de Rechtbank;
- -
(2,5) (punten) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.217,50 voor de behandeling bij het Hof.
5.30.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
6. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de schriftelijke kennisgeving;
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van € 243;
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van, in totaal, € 1.948; en
- -
gelast dat de gemeente Maastricht aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 153 vergoedt.
Aldus gedaan op: 13 juni 2014 door P. Fortuin, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en L.M. Brouwer-Harten, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.