ABRvS, 05-03-2014, nr. 201305503/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:761
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-03-2014
- Zaaknummer
201305503/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:761, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑03‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2014/148 met annotatie van E.J. Daalder
Uitspraak 05‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 mei 2012 heeft het college een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van een onderzoek van het bedrijf Fakton naar een geschikte locatie voor de vestiging van Eurojust (hierna: de locatiestudie) afgewezen.
201305503/1/A3.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 mei 2013 in zaak nr. 13/146 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2012 heeft het college een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van een onderzoek van het bedrijf Fakton naar een geschikte locatie voor de vestiging van Eurojust (hierna: de locatiestudie) afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.L.M. Reijnen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Remeijer-Schmitz, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet kan een commissie in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
Ingevolge het derde lid wordt de geheimhouding in acht genomen totdat de raad haar opheft, indien een commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot de raad heeft gericht.
2. In bezwaar heeft het college het besluit van 10 mei 2012, waarin een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van de locatiestudie is afgewezen, gehandhaafd. Volgens het college is de Wob niet van toepassing, aangezien op de locatiestudie geheimhouding rust ingevolge artikel 86 van de Gemeentewet. Dit artikel betreft een bijzondere openbaarmakingsregeling die de openbaarheid van de gevraagde informatie uitputtend regelt, aldus het college.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het verzoek niet aan artikel 10 van de Wob hoefde te toetsen, aangezien in artikel 86 van de Gemeentewet naar artikel 10 van de Wob wordt verwezen. Derhalve heeft het college ten onrechte alleen naar artikel 86 van de Gemeentewet verwezen zonder te vermelden wegens welk in artikel 10 van de Wob neergelegd belang op de locatiestudie een geheimhoudingsplicht rust. [appellante] stelt dat de verantwoordelijke wethouder de locatiestudie bewust heeft achtergehouden.
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201208167; www.raadvanstate.nl), wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Daarvan is sprake indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. Artikel 86 van de Gemeentewet moet worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, welke als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob. Nu de Wob niet van toepassing is, hoefde het college het verzoek niet aan artikel 10 van de Wob te toetsen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat dit onverlet laat dat een gemeentelijke commissie aan de beslissing tot geheimhouding een belang als bedoeld in artikel 10 van de Wob ten grondslag moet leggen. De beslissing tot geheimhouding staat in deze procedure echter niet ter beoordeling.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
176-805.