ABRvS, 09-04-2014, nr. 201301475/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:1202
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-04-2014
- Zaaknummer
201301475/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1202, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑04‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ4177
Uitspraak 09‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 april 2012 heeft de korpsbeheerder het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie afgewezen.
201301475/1/A3.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te woonplaats,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 januari 2013 in zaak nr. 12/769 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Groningen, thans: de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2012 heeft de korpsbeheerder het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2012 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. van Gemert, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.E.L. Weistra en mr. E.W. Schild, beiden werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is deze wet van toepassing op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat ook bij andere politiekorpsen politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Ingevolge het tweede lid, gelezen in verband met artikel 1, aanhef en onder j, kunnen bij regeling, van de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie gezamenlijk, nadere regels worden gesteld over het verzoek en de wijze van kennisneming.
2. Bij brief van 22 maart 2012 heeft [appellant] de korpsbeheerder op grond van de Wob verzocht hem alle informatie en documenten te verstrekken die direct of indirect betrekking hebben op de beschikking die hem door het Centraal Justitieel Incassobureau is toegestuurd onder nummer 4062 5421 6005 7624 (hierna: de beschikking) en de daaraan ten grondslag liggende beweerdelijke verkeersovertreding.
Bij het besluit van 3 april 2012 heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] verzochte informatie gedeeltelijk onder de Wpg valt, zodat de Wob daarop niet van toepassing is. Voor zover de verzochte informatie niet ziet op politiegegevens is volgens de korpsbeheerder de Wob van toepassing. De korpsbeheerder heeft [appellant] voorts verwezen naar het zogenaamde Boete Volg Servicesysteem (hierna: het BVS) waarin alle documenten die te maken hebben met de geconstateerde verkeersovertreding zijn opgenomen. Verder heeft de korpsbeheerder bij dit besluit zes documenten verstrekt.
In het besluit van 27 juni 2012 heeft de korpsbeheerder voormeld besluit gehandhaafd. Daartoe heeft hij overwogen dat onder politiegegeven wordt verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt en dat op een verzoek om verstrekking van dergelijke gegevens de Wpg van toepassing is. In zijn verweerschrift in beroep heeft de korpsbeheerder te kennen gegeven dat dit ook geldt voor zover het verzoek ziet op verstrekking van gegevens die als zodanig van algemene aard zijn, zoals ijkrapporten, aanstellingsbesluiten en bevoegdheidscertificaten, maar die specifiek worden gevraagd in relatie tot een verkeersovertreding. Hoewel hij zich daartoe niet verplicht acht heeft hij als bijlagen bij dit besluit [appellant] nog negen documenten verstrekt. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat die documenten afkomstig zijn uit het BVS. Voorts heeft de korpsbeheerder te kennen gegeven dat de overige door [appellant] verzochte documenten in zijn geval niet aan de orde zijn, zodat daarvan geen afschriften kunnen worden verstrekt.
3. De rechtbank heeft overwogen dat ter zitting is komen vast te staan dat [appellant] na ontvangst van het besluit van 27 juni 2012 over alle door hem verzochte informatie beschikt. Voorts heeft zij overwogen dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] heeft verzocht om politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg, ook voor zover het gaat om gegevens die van algemene aard zijn zoals ijkrapporten, aanstellingsbesluiten en bevoegdheidscertificaten, maar die specifiek worden gevraagd in relatie tot een verkeersovertreding van een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Gelet hierop heeft de korpsbeheerder terecht de Wpg van toepassing geacht. Nu daarin een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens is vervat, heeft de korpsbeheerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat geen ruimte bestond voor toepassing van de Wob, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij louter heeft verzocht om politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg, gelet op de aard van de documenten die de korpsbeheerder hem bij het besluit van 27 juni 2012 alsnog heeft verstrekt. De Wpg is alleen van toepassing op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens en kan slechts zien op informatie als zodanig en niet op de documenten waarin deze persoonsgegevens zijn vervat. De rechtbank heeft derhalve miskend dat het verzoek ook ziet op documenten betreffende een bestuurlijke aangelegenheid waarop de Wob van toepassing is. Dat om deze documenten is verzocht in relatie tot een verkeersovertreding van een geïdentificeerde of identificeerbare persoon doet daar niet aan af. Nu de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpsbeheerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan de Wob, heeft zij eveneens ten onrechte overwogen dat de korpsbeheerder kon volstaan met een verwijzing naar het BVS. Aldus is niet voldaan aan zijn verzoek om openbaarmaking. De gegevens in het BVS zijn niet openbaar, maar slechts toegankelijk voor de persoon aan wie de beschikking is gericht. Bovendien zijn niet alle door [appellant] verzochte documenten via het BVS te raadplegen. De rechtbank heeft voorts miskend dat de korpsbeheerder gelet op het voorgaande zijn bezwaar gegrond had moeten verklaren en het besluit van 3 april 2012 had moeten herroepen. Nu dit niet is gebeurd, heeft de korpsbeheerder hem ten onrechte geen vergoeding van de bij hem wegens de behandeling van zijn bezwaar opgekomen proceskosten toegekend, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201107020/1/A3), bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor zover gegevens als politiegegevens in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 mei 2010 in zaak nr. 200907348/1/H3), heeft het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en, anders dan de Wob, niet op documenten waarin ze zijn vervat. In dit stelsel brengt de omstandigheid dat een document politiegegevens bevat, niet met zich dat het document als zodanig onder de werking van de Wpg valt, ook voor zover dit document andere gegevens dan politiegegevens in voormelde zin bevat. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat gegevens welke zijn vervat in documenten die zijn opgesteld in het kader van de uitvoering van de politietaak, integraal onder het regime van de Wpg vallen.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de onder 4.1. vermelde uitspraak van 5 december 2012, is bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient, met inachtneming van de specifieke context van plaats, tijd en aantal betrokken personen, te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren. Daarnaast is bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt bepalend of die gegevens, die een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen, in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt. De door de rechtbank gegeven uitleg aan het begrip politiegegeven is hiermee niet geheel in overeenstemming. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 22 mei 2013 (in zaak nr. 201204033/1/T1/A3), is de maatstaf niet of de gegevens bevestigen dat een persoon in een politiebestand voorkomt, maar of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Indien wordt verzocht om gegevens over een met naam genoemde persoon kunnen algemene gegevens, waarmee op zichzelf beschouwd niet de identiteit van een persoon is te achterhalen, in combinatie met informatie over die persoon waarover blijkens het verzoek of anderszins bekend is, wordt beschikt, leiden tot identificatie van die persoon, zodat niet is uitgesloten dat in een dergelijk geval ook algemene gegevens als politiegegevens zijn aan te merken.
In dit geval heeft [appellant] verzocht om alle documenten die betrekking hebben op de beschikking. De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gaat om politiegegevens, nu de gegevens in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt en tot identificatie van de betrokken persoon kunnen leiden. Hij heeft dit echter niet gemotiveerd en evenmin uiteengezet om welke gegevens in welke documenten het gaat. De korpsbeheerder heeft voorts niet gemotiveerd in hoeverre de algemene gegevens, opgenomen in de ijkrapporten, aanstellingsbesluiten en bevoegdheidscertificaten, in dit geval kunnen worden aangemerkt als politiegegevens, zijnde persoonsgegevens die in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt, waarop de Wpg van toepassing is. Nu de Wpg louter ziet op politiegegevens en niet op de documenten waarin die gegevens zijn vervat, ontbeert het besluit van 27 juni 2012 bovendien een beoordeling op grond van de Wob, voor zover het gaat om de overige in de documenten vervatte informatie.
Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat de korpsbeheerder het besluit van 27 juni 2012 ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Nu de korpsbeheerder het besluit van 3 april 2012 evenmin op voormelde wijze heeft gemotiveerd, heeft de rechtbank voorts ten onrechte niet onderkend dat de korpsbeheerder dat besluit had moeten herroepen en het verzoek van [appellant], om vergoeding van de bij hem wegens de behandeling van zijn bezwaar opgekomen proceskosten, had moeten toewijzen. Het betoog slaagt. Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. De overige gronden behoeven thans geen bespreking meer.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de korpsbeheerder van 27 juni 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De korpschef dient in zoverre een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 januari 2013 in zaak nr. 12/769;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Groningen van 27 juni 2012, kenmerk: G12.028541 (G12.029694);
V. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
280-730.