Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake biologische diversiteit
Artikel 16 Toegang tot en overdracht van technologie
Geldend
Geldend vanaf 29-12-1993
- Bronpublicatie:
05-06-1992, Trb. 1993, 54 (uitgifte: 01-04-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
29-12-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1994, Trb. 1994, 169 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Algemeen
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Verdragsluitende Partij, erkennende dat technologie mede biotechnologie omvat, en dat zowel de toegang tot als de overdracht van technologie onder de Verdragsluitende Partijen essentiële elementen zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag, verplicht zich ertoe, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, te verschaffen en/of te vergemakkelijken, ten gunste van andere Verdragsluitende Partijen, de toegang tot en de overdracht van technologieën die van belang zijn voor het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit of voor de gebruikmaking van genetische rijkdommen zonder aanzienlijke schade aan het milieu aan te richten.
2.
De toegang tot en de overdracht van technologie als bedoeld in het eerste lid ten gunste van ontwikkelingslanden worden verschaft en/of vergemakkelijkt onder billijke en de gunstigste voorwaarden, met inbegrip van concessionele en preferentiële voorwaarden indien onderling overeengekomen, en, indien noodzakelijk, in overeenstemming met het krachtens de artikelen 20 en 21 ingestelde financiële mechanisme. Wanneer ten aanzien van de technologie octrooien en andere rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom bestaan, worden bedoelde toegang en overdracht verschaft onder voorwaarden die een erkenning inhouden van de rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom en verenigbaar zijn met een adequate en effectieve bescherming daarvan. De toepassing van dit lid dient in overeenstemming te zijn met het derde, vierde en vijfde lid.
3.
Elke Verdragsluitende Partij neemt maatregelen van wetgevende of bestuurlijke aard, dan wel beleidsmaatregelen, waar passend, opdat ten gunste van Verdragsluitende Partijen, in het bijzonder die welke ontwikkelingslanden zijn, die genetische rijkdommen leveren, de toegang tot en de overdracht van technologie die van die rijkdommen gebruik maakt wordt verschaft, zulks onder onderling overeengekomen voorwaarden, met inbegrip van technologie die is beschermd met octrooien en andere rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom, indien noodzakelijk met behulp van de bepalingen van de artikelen 20 en 21 en met inachtneming van het internationale recht en in overeenstemming met het vierde en vijfde lid.
4.
Elke Verdragsluitende Partij neemt maatregelen van wetgevende en bestuurlijke aard, dan wel beleidsmaatregelen, waar passend, opdat de particuliere sector de toegang tot, de gezamenlijke ontwikkeling en de overdracht van de in het eerste lid bedoelde technologie vergemakkelijkt ten gunste van zowel overheidsinstellingen als de particuliere sector in ontwikkelingslanden, en houdt zich daarbij aan de in het eerste, tweede en derde lid genoemde verplichtingen.
5.
De Verdragsluitende Partijen, erkennende dat octrooien en andere rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom van invloed kunnen zijn op de toepassing van dit Verdrag, werken in dit opzicht samen, met inachtneming van de nationale wetgeving en het internationale recht, teneinde te waarborgen dat deze rechten bevorderlijk zijn voor en niet indruisen tegen de doelstellingen van het Verdrag.