Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/3.4.3.2
3.4.3.2 Belangen van persoonlijke vrijheid
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. de definitie van vrijheidsbeneming in regel 11(b) van de Havana Rules. Zie ook: Nowak 2005, p. 212; Trechsel 2005, p. 412.
In één van de voorgestelde conceptteksten van deze bepaling was dit zelfs expliciet verwoord: “States Parties recognize that all forms of deprivation of liberty are detrimental to child growth and development”. Zie UN Doc. E/CN.4/1989/48, par. 534, zoals weergegeven in Detrick 1992, p. 472 en 492-493. De schadelijke gevolgen van vrijheidsbeneming voor de ontwikkeling van kinderen worden ook benadrukt in onder meer het commentaar bij regel 19.1 Beijing Rules, door het Kinderrechtencomité in General Comment No. 10 (2007, par. 11) en in de preambule (overweging 45) van de EU Richtlijn betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure.
Schabas & Sax 2006, p. 34. Zie ook: Liefaard 2008, p. 1-4; Goldson & Kilkelly 2013, p. 345-371.
Ibid. Zie ook: het commentaar bij regel 19.1 Beijing Rules.
Ibid. Vgl. respectievelijk artikel 9 IVRK en artikelen 28 en 29 IVRK.
Zie o.m. de VN rapporten ‘World Report on Violence Against Children’ (Pinheiro 2006, p. 16-18) en ‘Joint report on prevention of and responses to violence against child juvenile justice system’ (OHCHR, UNODC & Spec. Rep. on Violence against Children 2012) en het Raad van Europa rapport ‘Violence in Institutions for Juvenile Offenders’ (Liefaard, Reef & Hazelzet 2014). Zie hierover ook: Goldson 2009. Vgl. artikel 19 IVRK en artikelen 34 en 36 IVRK.
Ibid. Zie ook: Pearson Rettig 1980, p. 446.
Zie: Van der Laan e.a. 2008, p. 116-119. En voorts: Freeman & Seymour 2010, p. 126-142, met verwijzing naar: Lindquist & Lindquist 1997; Neustatter 2002, p. 52; Harvey 2007.
Zie: Van der Laan e.a. 2008, p. 116-117. En voorts: Freeman & Seymour 2010, p. 127, met verwijzing naar: Lazarus & Folkman 1984.
Zie het commentaar bij regel 13 Beijing Rules. Zie ook: richtlijn 5(f) Riyadh Guidelines. Het gevaar voor criminele besmetting en stigmatisering van jeugdigen in detentie is ook in de literatuur erkend; zie o.m.: Pearson Rettig 1980, p. 446; Goldson & Kilkelly 2013, p. 345-371.
Voorlopige hechtenis maakt inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de verdachte (zie par. 2.2). Dit betekent concreet dat de verdachte tegen diens wil voor een bepaalde tijd in een beperkte ruimte wordt gehouden, waarbij de verdachte door dwang, of de dreiging daarvan, wordt verhinderd om deze ruimte te verlaten.1 Het is evident dat vrijheidsbeneming een zeer ingrijpende interventie betreft in het leven van een minderjarige verdachte. Zo is in de travaux préparatoires van het IVRK uitdrukkelijk erkend dat vrijheidsbeneming schadelijke gevolgen (“detrimental consequences”) heeft voor de groei en ontwikkeling van minderjarigen; een overweging die ten grondslag ligt aan artikel 37(b) IVRK.2
Ook in de literatuur wordt erop gewezen dat vrijheidsbeneming een fundamentele impact heeft op de persoonlijke ontwikkeling van de minderjarige én op de uitoefening van zijn kinderrechten.3 Zo impliceert vrijheidsbeneming in veel gevallen dat de minderjarige uit zijn persoonlijke omgeving wordt gehaald en wordt gescheiden van zijn ouders en familie, niet naar zijn eigen school, stage of werk kan gaan, geen sociale activiteiten kan ondernemen en daarmee in feite – zij het tijdelijk – wordt verwijderd uit de samenleving.4 Naast een inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid, brengt vrijheidsbeneming dan ook vaak tevens inbreuken op andere fundamentele kinderrechten met zich mee, zoals het recht van het kind om niet te worden gescheiden van zijn ouders en het recht op (passend) onderwijs.5
Verder zijn minderjarigen in gesloten instellingen bijzonder kwetsbaar voor geweld en uitbuiting.6 Een dergelijke onveilige, gesloten omgeving kan gevoelens van angst, stress en eenzaamheid veroorzaken of versterken.7 Bij vrijheidsbenemening in de voorfase van het strafproces – zoals voorlopige hechtenis – kan voorts nog een andere factor stressverhogend werken, te weten de onzekerheid over het verdere verloop van het strafproces en over de einddatum van de vrijheidsbeneming.8 Deze onzekerheid maakt het adequaat omgaan met de situatie van vrijheidsbeneming (“coping”) aanzienlijk lastiger.9 Voorts wordt er in internationale kinderrechtenstandaarden op gewezen dat vrijheidsbeneming van een minderjarige verdachte in een jeugdgevangenis of andere justitiële instelling het gevaar van ‘criminele besmetting’ door andere gedetineerden met zich brengt en mogelijk stigmatiserend kan werken.10
In het kader van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan een voorlopige hechtenisbeslissing zijn de belangen van persoonlijke vrijheid van de minderjarige verdachte aldus veelomvattend en zwaarwegend. In deze context beperken de belangen van persoonlijke vrijheid zich niet tot het belang dat de verdachte zich fysiek vrijelijk kan bewegen an sich, maar kan daaronder bijvoorbeeld ook worden begrepen: het belang dat de minderjarige verdachte thuis bij zijn ouders kan verblijven, het belang dat de minderjarige naar zijn eigen school kan blijven gaan en het belang dat de minderjarige niet wordt blootgesteld aan mogelijk geweld, uitbuiting en criminele besmetting in een jeugdinrichting en de gevoelens van angst, stress en onzekerheid die daarmee gepaard kunnen gaan. Gelet op de kinderrechtelijke doelstellingen van het jeugdstrafrecht (zie par. 3.4.2) en de mogelijke negatieve impact van vrijheidsbeneming op de persoonlijke ontwikkeling van de minderjarige en de uitoefening van zijn rechten, dient de rechter die over de voorlopige hechtenis beslist de belangen van persoonlijke vrijheid van de minderjarige verdachte uiterst serieus te nemen en overeenkomstig gewicht toe te kennen.