3.4 Voorlopige hechtenis van minderjarigen; een belangenafweging conform kinder- en mensenrechten

De rechter beschikt bij de belangenafweging in het kader van zijn beslissing over de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte over een aanzienlijke discretionaire ruimte. Niettemin wordt de inhoudelijke selectie, definitie, clustering en afweging van belangen gestuurd en begrensd door het uit de rechtspraak van het EHRM voortvloeiende raamwerk (par. 3.4.1) en de specifieke context van het jeugdstrafrecht en de daarop betrekking hebbende kinderrechtenstandaarden (par. 3.4.2) waarbinnen de belangenafweging plaatsvindt. Ondanks dat de belangenafweging een ad hoc karakter heeft,1 kan op basis van het kader en de context waarbinnen de belangenafweging plaatsvindt, een aantal voor voorlopige hechtenisbeslissingen evident relevante categorieën belangen worden onderscheiden (par. 3.4.3 en 3.4.4). Hierop voortbouwend, wordt in deze paragraaf verkend op welke wijze de rechter – methodisch en inhoudelijk – tot een belangenafweging kan komen die bijdraagt aan rechtmatige en niet-willekeurige voorlopige hechtenisbeslissingen ten aanzien van minderjarige verdachten (par. 3.4.5).