Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/3.4.1:3.4.1 Een ingekaderde belangenafweging
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/3.4.1
3.4.1 Een ingekaderde belangenafweging
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De beslisruimte van de rechter bij het selecteren, definiëren, clusteren en afwegen van de ‘relevante’ belangen in het kader van de voorlopige hechtenisbeslissing is niet onbegrensd. Zoals in paragraaf 3.2 duidelijk is geworden, komt de rechter pas aan een belangenafweging toe nadat hij een ‘redelijke verdenking’ en een ‘relevante en voldoende reden’ voor voorlopige hechtenis aanwezig acht (stap één en twee van het besluitvormingsschema) en hij is nagegaan of de – uit de ‘relevante en voldoende reden’ voortvloeiende – doelstelling ook door minder ingrijpende middelen dan voorlopige hechtenis kan worden verwezenlijkt (stap drie van het besluitvormingsschema). Dit houdt in dat een bepaald belang toepassing van voorlopige hechtenis niet kan rechtvaardigen indien dit belang niet is terug te voeren tot de door het EHRM vastgestelde ‘relevante en voldoende redenen’ voor voorlopige hechtenis of indien dit belang ook door een minder ingrijpend middel dan voorlopige hechtenis kan worden behartigd. Dit vormen de eerste twee begrenzingen van de ruimte waarbinnen de belangenafweging plaatsvindt.
Een derde begrenzing van de ruimte waarbinnen de belangenafweging plaatstvindt volgt uit de uitdrukkelijke opdracht van het EHRM om voorlopige hechtenisbeslissingen te baseren op een afweging tussen publieke belangen die worden gediend met voorlopige hechtenis1 en individuele belangen van de verdachte om zijn proces in vrijheid af te wachten. Dit impliceert dat belangen van derden, zoals de ouders van de verdachte, niet in de belangenafweging mogen worden betrokken. Bovendien voorziet het EHRM de rechter hiermee in een duidelijke opdracht om de geselecteerde relevante belangen in te delen in twee clusters die moeten worden afgewogen: een cluster met publieke belangen die worden gediend met voorlopige hechtenis en een cluster met individuele belangen van de verdachte.
Tot slot vloeit er nog een vierde begrenzing van de belangenafweging voort uit het in artikel 5, eerste lid (c) EVRM besloten liggende rechtmatigheidsvereiste, waaruit volgt dat toepassing van voorlopige hechtenis in overeenstemming moet zijn met zowel het nationale als het internationale recht.2 Hieruit kan worden afgeleid dat belangen die pertinent strijdig zijn met nationaal of internationaal recht – bijvoorbeeld belangen met een evident discriminatoir karakter – niet als ‘relevante’ belangen mogen worden meegewogen in de belangenafweging in het kader van de voorlopige hechtenis en dat ook de uitkomst van de belangenafweging niet evident onverenigbaar mag zijn met nationaal of internationaal recht.
Deze vier grenzen vormen tezamen het kader waarbinnen de rechter de ruimte heeft om uiteenlopende belangen in zijn afweging te betrekken.