Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/289
289 Voorbeeld: het arrest Van der Pasch/Van der Velde
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691764:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0727, NJ 1992/813; behandeld in nr. 39.
R.J.B. Boonekamp, in (losbl.) Schadevergoeding, art. 6:101, aant. 39-40, Keirse 2003, p. 56 en 117 e.v., en Krans 1999, p. 195 e.v.
Reeds HR 4 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2693, NJ 1998/850.
Zie Asser/Sieburgh 6-II 2021/125; Keirse 2003, p. 83 e.v. en Krans 1999, p. 195-205.
Beslissend is of het beperken van de schade redelijkerwijs van de benadeelde kon worden verlangd (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3532, NJ 2016/159 met nt. S.D. Lindenbergh (Michielse/De Mierden)).
Zie bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2598 (stilligschade wegens uit te voeren reparatiewerkzaamheden van een schip).
Bijv. Rb. Den Haag 15 oktober 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12620, r.o. 4.54.
HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2935, NJ 2011/191, JA 2011/109 met nt. D.M. Gouweloos (Bouwcombinatie/Liander). In dergelijke gevallen zal het eigen, schuldige handelen van de benadeelde het causaal verband doorgaans niet geheel verbreken.
Hof Den Haag 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:760. Zie ook Hof Amsterdam 24 juli 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3764. De bereikte schikking heeft te gelden als een verwezenlijking van het risico waartegen de verzekering dekking beoogt te verlenen.
Het in hoofdstuk 2 behandelde arrest Van der Pasch/Van der Velde wordt hier in herinnering gebracht:1 De passagier van een auto vorderde schadevergoeding van de bestuurster omdat hij slachtoffer was geworden van het van de weg raken van de auto. De grondslag van de vordering was een onrechtmatige daad, waarbij de passagier aanvoerde dat de bestuurster een verkeersfout had gemaakt. De bestuurster weersprak gemotiveerd dat zij een verkeersfout had gemaakt, ook al motiveerde zij een en ander door aan te voeren dat de passagier zelf schuld had door aan de handrem te trekken. Dit verweer is een gemotiveerde betwisting van het element normschending (een grondslagverweer). De passagier diende die normschending te bewijzen. Het verweer van de bestuurster dat de passagier aan de handrem had getrokken, is zowel een gemotiveerd verweer (ik heb om de genoemde reden geen norm geschonden) als een (subsidiair) bevrijdend verweer (eigen schuld aan de kant van de passagier voor het geval de aansprakelijkheid van de bestuurster komt vast te staan). Voor de feiten die naar voren worden gebracht voor de gemotiveerde betwisting heeft de bestuurster geen bewijsrisico; pas indien haar aansprakelijkheid komt vast te staan, heeft zij bewijsrisico voor het element eigen schuld aan de kant van de passagier.
Algemeen gesproken: Voor de vestiging van aansprakelijkheid volstaat dat eiser enige vorm van schade heeft geleden en dat de normschending van verweerder condicio sine qua non is voor deze schade. Pas indien de normschending komt vast te staan en verweerder aansprakelijk is, komt de rechter toe aan een beoordeling van het door verweerder aangevoerde eigen schuld-verweer (een bevrijdend verweer).
Schadebeperkingsplicht
In art. 6:101 BW kan ook een schadebeperkingsplicht voor eiser worden gelezen. De benadeelde is binnen redelijke grenzen gehouden tot het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de schade. Bij het niet voldoen aan deze schadebeperkingsplicht, moet de benadeelde de daaruit voortvloeiende schade geheel of ten dele zelf dragen.2 Schending van de schadebeperkingsplicht heeft invloed op de omvang van de schade; verweerder kan een beroep doen op het bevrijdend verweer dat eiser zich niet voldoende heeft ingespannen om de schade te beperken en/of dat aan de zijde van eiser sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van (extra) schade. Mogelijk is de schade nodeloos opgelopen omdat eiser onvoldoende schadebeperkende maatregelen heeft genomen. De gevolgen van schending van deze plicht worden beoordeeld aan de hand van art. 6:101 BW.3 De schuldeiser die in zijn schadebeperkingsplicht tekortschiet verspeelt zijn recht op onverkorte schadevergoeding.4 De (extra) schade die om deze reden is ontstaan, is mede een gevolg van een omstandigheid die aan eiser kan worden toegerekend. Indien eiser zijn schade had kunnen beperken en dat redelijkerwijs ook had moeten doen, dan heeft hij zelf aan de schade bijgedragen.5 Soms wordt een beroep gedaan op het feit dat er wellicht andere (goedkopere) mogelijkheden waren geweest om de schade te herstellen.6 Van eiser wordt niet verwacht dat hij tot het uiterste gaat, op straffe van het niet (volledig) kunnen verhalen van zijn schade op verweerder.7
Voorbeelden
“Het verweer van de bouwcombinatie dat de schade het gevolg is van een niet-adequate organisatie van de netbeheerder omdat hij niet in staat is geweest de stroomstoring binnen vier uur te verhelpen, is in casu door het hof aangemerkt als een beroep op eigen schuld van de netbeheerder in de zin van art. 6:101 BW. Het oordeel van het hof (…) geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”8
“Verzekeraars verwijten verzekerden/opdrachtgevers dat zij schade hebben geleden doordat opdrachtgevers onnodig een schikking zijn aangegaan met de aannemer. Het hof is van oordeel dat verzekeraars onvoldoende hebben gesteld voor het oordeel dat de schade door toedoen van opdrachtgevers onnodig hoog is komen te liggen. Inherent aan het treffen van een schikking is dat partijen de goede en kwade kansen tegen elkaar afwegen en zo in minnelijk overleg tot een bedrag komen.”9