Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 1:75a [Maatregelen t.a.v. bank of beleggingsonderneming]
Geldend
Geldend vanaf 29-01-2016
- Bronpublicatie:
23-12-2015, Stb. 2016, 31 (uitgifte: 19-01-2016, kamerstukken: 34232)
- Inwerkingtreding
29-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-01-2016, Stb. 2016, 41 (uitgifte: 28-01-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De toezichthouder of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht, de Europese Centrale Bank kan bij overtreding door een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen door een EU-moederonderneming van voorschriften gesteld bij of krachtens:
- –
- –
het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen of de verordening kapitaalvereisten, indien overtreding van het voorschrift is gerangschikt in de derde boetecategorie, bedoeld in artikel 1:81, tweede lid; of
- –
de artikelen 3 tot en met 7, 14 tot en met 17 en 24, 25 en 26 van de verordening markten voor financiële instrumenten;
de volgende maatregelen treffen ten aanzien van die bank of beleggingsonderneming:
- a.
voorschrijven dat bepaalde besluiten ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd, of, indien daaraan niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, deze zelf daartoe bijeenroepen;
- b.
vereisen dat de juridische of operationele structuur van de onderneming wordt gewijzigd.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de overtreding in de nabije toekomst waarschijnlijk is wegens een snel verslechterende financiële toestand van de onderneming, te beoordelen met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.