Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/7.6
7.6 Een vrije waardering van het deskundigenbericht?
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS599883:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vóór de invoering van de Code de Procédure Civil in 1806, was dat wel het geval. Zie hierover G. de Groot (2008) p. 393-394. Vergelijk voorts R. van Boneval Faure (1893) p. 64 e.v.
Parlementaire geschiedenis nieuw bewijsrecht (1988) p. 316.
EHRM 18 maart 1997, NJ 1998, 278 m.nt. H.J. Snijders (Mantovanelli/Frankrijk).
Zie bijvoorbeeld BR 16 april 1999, NJ 1999, 666 m.nt. P. Clausing.
BR 5 december 2003, NJ 2004, 74.
Vergelijk ook BR 8 september 2006, NJ 2006, 493. Een opvallend voorbeeld biedt voorts BR 24 december 2010, IJN B03528.
G. de Groot (2008) p. 421. Zie ook R.R. Verkerk (2007) p. 500, die de bevindingen van de deskundige een 'doorslaggevend bewijsmiddel' noemt. Vergelijk voorts R. Schellaars in zijn noot bij BR 5 december 2003, JPBr 2004, 29.
Zie hierover bijvoorbeeld Star Busmann-Rutten-Ariëns (1972) p. 260.
H.J. Hamaker (1912) p. 92. Overigens was Hamaker van mening dat de in het citaat verwoorde opvatting ook gold voor de waardering van getuigenbewijs.
Volgens het in de wet neergelegde uitgangspunt van de vrije bewijswaardering, waarbij de rechter de vrijheid heeft om naar eigen inzicht de bewijskracht van een bewijsmiddel te bepalen, zou de rechter naar eigen inzicht de bewijskracht van een deskundigenbericht kunnen bepalen. In de literatuur wordt regelmatig gesuggereerd dat dit inderdaad het geval is. Voor deskundigenberichten wordt immers geen wettelijke uitzondering gemaakt op de leer van de vrije bewijswaardering.
Toch is het de vraag of het juist is om bij de waardering van een deskundigen-bericht als startpunt te nemen dat de rechter naar eigen inzicht de bewijskracht van het deskundigenbericht mag bepalen. Weliswaar lijdt het geen twijfel dat de rechter niet verplicht is de opvattingen van de deskundige over te nemen. De rechter houdt altijd haar eigen verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de feiten en mag die niet delegeren naar de deskundige.1 Zie in deze zin ook de wetsgeschiedenis;
”Het aan een deskundigenverhoor te ontlenen bewijs zal uiteraard niet dwingend zijn: van een deskundig oordeel moet de rechter zo nodig kunnen afwijken. De commissie wil dit gaarne uitdrukkelijk voorop stellen, omdat de bevoegdheid tot het afwijken van een deskundig oordeel door niet-deskundige personen, op zich zelf niet voor de hand ligt. Dat hier deze bevoegdheid toch bestaat, houdt volgens de commissie verband met het wezen van de rechtspraak, waarbij het juist gaat om het oordeel van de rechter, die de hem opgedragen taak niet mag delegeren aan anderen maar hoogstens bevoegd is anderen bij zijn oordeelsvorming te betrekken.”2
Wanneer de rechter niet zou vasthouden aan haar eigen eindverantwoordelijkheid voor de feitenvaststelling, zou de deskundige een soort pseudo-rechter worden, die in de plaats van de rechter beslissingen neemt over de feiten. Dit is een ongewenste situatie, zoals ook beslist is door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.3
Daarmee is echter niet gezegd dat de rechter naar eigen inzicht aan het deskundigenrapport gewicht kan toekennen voor de bewijsbeslissing, zoals dat het geval is bij de waardering van getuigenverklaringen. Dit blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad. Volgens die rechtspraak vergt het volgen door de rechter van de bevindingen van de deskundige in de regel geen verdere motivering. De rechter kan dan volstaan met de overweging 'dat zij zich verenigt met de bevindingen van de deskundige'.4 Maar de zaken liggen anders wanneer de rechter afwijkt van de bevindingen van de deskundige. Over het afwijken van een deskundigenbericht overwoog de Hoge Raad het volgende;
”Indien de rechter in een geval als hier bedoeld —waarin partijen, door zich te beroepen op de uiteenlopende zienswijzen van de door haar geraadpleegde deskundigen, voldoende gemotiveerde standpunten hebben ingenomen en voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom zij het oordeel van de door de rechter benoemde deskundigen al dan niet aanvaardbaar achten — de zienswijze van de door hem benoemde deskundige niet volgt, dient hij in beginsel zijn oordeel van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken.”5
Op het eerste gezicht lijkt de rechter hier de vrijheid te krijgen desgewenst te kunnen afwijken van het ingewonnen deskundigenbericht. Bij nadere beschouwing worden echter hoge eisen gesteld aan de beslissing tot afwijking. Doordat gevergd wordt dat de rechter 'inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang', moet de rechter een inhoudelijke motivering geven voor de beslissing om de bevindingen van de deskundige niet te volgen. Het zal echter zeer moeilijk zijn voor de rechter om zelf, als niet-deskundige, steekhoudende argumenten te formuleren die tot afwijking van het deskundigenbericht leiden.6 De vraag is zelfs of de rechter dat kan zonder opnieuw een deskundigenbericht in te winnen. De realiteit is dan ook dat het uitermate lastig is voor de rechter om af te wijken van een deskundigenbericht, ook wanneer zij twijfelt over de juistheid daarvan. De Groot concludeert dan ook het volgende;
”(...) de rechter wordt door de rechtspraak van de Hoge Raad over de nadere motiveringsplicht van de beslissing na deskundigenadvies niet gestimuleerd om zich zoveel mogelijk een eigen oordeel te vormen over de juistheid van een deskundigenadvies."7
De vraag is echter of dit niet een onontkoombaar en ook terecht gevolg is van de inschakeling van een deskundige door de rechter. De rechter schakelt een deskundige in omdat haar de deskundige kennis ontbreekt om bepaalde feiten vast te stellen; vanwege het ontbreken van die kennis mag ervan worden uitgegaan dat de rechter in beginsel de inhoud van het deskundigenbericht volgt. Daarmee is er een goede reden voor de rechter om, als uitgangspunt, de bevindingen van de deskundige over te nemen.
Dit betekent ook dat er geen ruimte is voor de toetsing van de bevindingen van de deskundige aan de rechterlijke overtuiging. In het oude recht was de rechterlijke overtuiging als toetssteen voor het deskundigenbericht neergelegd (art. 236 Rv-oud):8
"De rechter is in geen geval verplicht het door de deskundigen geuite gevoelen te volgen, indien zijn overtuiging daartegen strijdt."
Al eerder, in paragraaf 6.3, is gewezen op de problemen die kleven aan het gebruik van de rechterlijke of innerlijke overtuiging bij de bewijswaardering. Niet alleen verwijst dit begrip in de grond naar de louter subjectieve opvatting of intuïtie van een individuele rechter over de bewijskracht van een bepaald bewijsmiddel. Hierbij komt dat de innerlijke overtuiging van de rechter geen ondubbelzinnige betekenis heeft en zowel betrekking kan hebben op het criterium bij de bewijswaardering als op de te hanteren bewijswaarderingsmaatstaf.
Speciaal voor het deskundigenbericht geldt bovendien dat moeilijk is in te zien hoe de rechter een overtuiging van de juistheid van het advies van de deskundige zou kunnen verkrijgen. Voor wat betreft de waardering van de verklaring van een getuige is op zich zelf nog iets voor te stellen bij de overtuiging van de rechter (zij het dat daarvan in paragraaf 6.3 afstand is genomen): de rechter heeft het gevoel dat de getuige naar waarheid een verklaring aflegt. Dit kan echter niet verdedigd worden voor de waardering van het deskundigenbericht. Vergelijk hierover ook Hamaker;
”Indien, om een voorbeeld te nemen, in een proces als feit gesteld wordt, dat de gedaagde, een architect, slecht gebouwd heeft, en de rechter, die dit punt niet beoordeelen kan, het advies van deskundigen inwint, die verklaren dat er slecht gebouwd is, met het gevolg da de rechter het feit als vaststaand aanneemt, waarom, op welke grond, doet hij dit dan? Het antwoord moet weer zijn: op het gezag der deskundigen, niet op grond van eigen overtuiging. Denkbaar is het, dat de rechter door de redenee-ring der experts overtuigd wordt, maar in de meeste gevallen zal dit niet zoo wezen, en zal hij toch over de technische quastie het hoofd eenvoudig niet vermoeien. Het is hem genoeg, dat hij in het bericht het ernstig werk voor zich heeft van bekwame deskundigen."9
Voor de rechterlijke overtuiging is derhalve geen plaats bij de rechterlijke beoordeling van een deskundigenbericht. De rechter zal in beginsel moeten afgaan op de inhoud van het deskundigenbericht. Voorwaarde hiervoor is wel, zoals ook in de inleiding al is vermeld, dat de rechter erop moet kunnen vertrouwen dat het deskundigenbericht inhoudelijk correct is.
Hiermee is aan de orde hoe de rechter er voor kan zorgen dat het deskundigen-bericht inhoudelijk correct is, zodat het een positieve bijdrage kan leveren aan de waarheidsvinding. Dit zal onderwerp zijn van de paragrafen 7.7 en 7.8.