Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/1.4
1.4 De innesteling, nidatie of innidatie
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS399205:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Voetnoten
Voetnoten
Wet afbreking zwangerschap, Wet van 1 mei 1981, Stb. 1981, 257, in werking getreden op 1 november 1984, houdende regelen met betrekking tot het afbreken van zwangerschap.
Van Beers 2009, p. 229.
Leenen & Gevers 2007, p. 135.
Broekhuijsen-Molenaar 1992, p. 34.
Asser/De Boer 2010, nr. 23.
Van der Burg 1994, p. 391.
Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 2, wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Reactie van de Raad voor de rechtspraak op wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg, 14 juni 2010, bijlage bij Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3.
Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 56.
Kamerstukken II 2013/14, 32 399, nr. 9 (nota naar aanleiding van het verslag, 1 oktober 2013), p. 38 en 39.
Alle vruchten (zaden), eieren en embryo’s hebben een voedingsbodem nodig om te groeien; vruchten gebruiken de aarde, de eieren leggende dieren leveren in het ei met eigeel en eiwit reeds de benodigde voedingsbodem mee, en de zoogdieren hebben een daarvoor gespecialiseerde lichaamsholte, de uterus. Voor het tot ontwikkeling komen van deze vruchten zijn voor iedere soort specifieke temperaturen vereist. Ook de tijd van de ontwikkeling van de vrucht tot een zelfstandig nieuw individu is soortspecifiek. En nu komt de derde fase in beeld.
Het zaadje komt boven de grond, wordt zichtbaar en gaat zich ontwikkelen tot een nieuwe plant of boom.
Het ei komt uit, een nieuwe vogel, insect, reptiel verlaat het ei en is meestal direct op zichzelf aangewezen.
Na de specifieke zwangerschapsperiode verlaat ook de zoogdiervrucht zijn ‘voedingsbodem’ en wordt geboren.
In tegenstelling tot veel van de eerder genoemde groepen is deze pasgeboren vrucht volkomen afhankelijk en moet door de zorg van anderen, meestal de moeder, een ‘tante’ of ‘tantes’ of door anderen worden grootgebracht tot een zelfstandig individu.
De grotere kans op verlies van ‘vruchten’ in de eerste twee genoemde groepen door de slechtere omstandigheden heeft, zoals eerder vermeld, geleid tot een enorme redundantie aan vruchten.
Bij aanname dat de levende wereld het resultaat is van voortdurende evolutie, is het ook interessant om zich af te vragen waarom vrouwen maar in een bepaalde periode één, hooguit twee eicellen per maand produceren, terwijl mannen vanaf een bepaalde leeftijd tot aan hun dood zaadcellen produceren. In de evolutie hebben de vrouwen die slechts in een bepaalde tijd vruchtbaar waren, kennelijk een grotere kans gehad om te overleven. Deze laatste opmerking betreft de natuurlijke vruchtbaarheid, zonder medische ingrepen, en zegt niets over de kwaliteit van de verschillende gameten.
De innesteling, de innidatie of nidatie, in de baarmoeder is het moment van ontstaan van de zwangerschap. Bij gebruik van de ‘morning after’-pil wordt massief hormonaal ingegrepen in de receptieve status van de uterus, waardoor het embryo óf zich niet kan innestelen óf met het afstoten van het baarmoederslijmvlies wordt uitgedreven. In het laatste geval is dus sprake van een chemisch abortivum. Juridisch gezien vindt bij gebruik van deze pil na de geslaagde innesteling wel degelijk een afbreking van de zwangerschap plaats. Voor alle duidelijkheid zij hier opgemerkt dat het gebruik van een intra-uterien spiraaltje (IUD) tot doel heeft deze innesteling te verhinderen. Een eventueel bevrucht eitje zal zich derhalve niet kunnen innestelen en feitelijk vindt er een ‘abortus’ van het embryo plaats.
Over dit IUD wordt ook in de Wet afbreking zwangerschap geschreven:1
Art. 1 lid 2 luidt: ‘Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder het afbreken van zwangerschap niet verstaan het toepassen van een middel ter voorkoming van de innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder’.
Dit artikellid is medisch onjuist geformuleerd. Zonder innesteling (innidatie) in de baarmoeder komt er geen zwangerschap tot stand. Er is dus geen sprake van afbreken van zwangerschap. Het middel voorkomt een zwangerschap en leidt vervolgens tot de natuurlijke uitdrijving van een bevruchte eicel. Hoewel eigenlijk sprake is van een anti-innidativum, kan het middel feitelijk worden opgevat als een mechanisch abortivum. Van Beers stelt dat de afdrijving van deze nog jonge vrucht wordt gerechtvaardigd, omdat het beschermingswaardige menselijk leven pas begint nadat het embryo in de baarmoeder is ingenesteld.2 Hierbij verwijst zij naar de eerder genoemde Waz, waarin de innesteling van de vrucht in de baarmoeder als begin van de zwangerschap wordt aangewezen.
Dit laatste is, zoals ook door Leenen beaamd, natuurlijk biologisch juist. Ook zonder menselijk ingrijpen leidt slechts een klein aantal van de geslaagde concepties (bevruchtingen) tot een innidatie met aansluitende zwangerschap. Leenen3 en Broekhuijsen-Molenaar4 ondersteunen de mening van Van Beers dat de innidatie als begin van de zwangerschap moet worden beschouwd. Dit moment zou volgens de eerste twee auteurs dan ook voor de werking van art. 1:2 BW gelden. Asser/De Boer betwist evenwel dit beginpunt en gaat voor de toepassing van art. 1:2 BW uit van het tijdstip van conceptie.5 Een strikt volgen van dit standpunt zou dan moeten resulteren in een beleid dat erop gericht is het aantal geslaagde innidaties en zwangerschappen te doen toenemen. Immers, op deze manier zouden minder bevruchte eicellen verloren gaan en worden de belangen van deze vruchten door art. 1:2 BW al beschermd. Het juridisch streven klinkt mooi, maar is volledig in strijd met de medische (biologische) mogelijkheden. De door Van Beers geciteerde opmerking van Van der Burg dat ‘biologische feiten niet de juridische normen bepalen’, ondermijnt de basis van het recht.6 Hoe vaak zijn ficties belangrijker dan feiten?
In het door Van der Burg gegeven, door Van Beers overtuigend genoemde, voorbeeld wordt gesproken over de diplomaat die in de week vóór zijn overlijden zijn vrouw zwanger maakt. ‘Zwanger maken’ betekent dat de bevruchte eicel is geïnnideerd, niet dat een conceptie heeft plaatsgevonden. Er is dus geen probleem met art. 1:2 BW. Overigens hebben niet alleen rechtsgeleerde auteurs problemen met het bepalen van het moment waarop de werking van art. 1:2 BW begint. Ook de wetgever weet het soms niet precies. Ter adstructie moge het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg dienen.7 In art. 3:3 wordt in de aanhef gesproken over: ‘Indien het gedrag van een persoon (…) leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander kan (…) verplichte zorg worden verleend.’ De redactie van de artikelen 3:3 en 3:4 is op advies van de Raad voor de rechtspraak gewijzigd.8 In de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel 32 399 wordt nu nader gepreciseerd wat onder ‘een ander’ moet worden verstaan.9 In het kader van deze wet wordt onder ‘een ander’ een ongeboren kind verstaan. Er ‘geldt geen ondergrens in weken ten aanzien van de ontwikkeling van de foetus: juist ook in de eerste termijn van de zwangerschap is er een aanzienlijk risico op schade aan de foetus’.10 Kortom, in deze wet begint de beschermwaardigheid van het ongeboren kind vanaf het eerste moment van de zwangerschap, beginnend met de innidatie.
Algemeen bekend mag worden verondersteld de huidige ruime indicatie voor het afbreken van zwangerschappen. Maatschappelijke ontwikkelingen hebben daarbij aan de eis, verwoord in de Wet afbreking zwangerschap, van de noodsituatie van de vrouw een veel ruimere invulling gegeven.