Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/30.3.2.4:30.3.2.4 De heffing van btw ter zake van inbreng, getoetst aan het bijzondere gelijkheidsbeginsel
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/30.3.2.4
30.3.2.4 De heffing van btw ter zake van inbreng, getoetst aan het bijzondere gelijkheidsbeginsel
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS370569:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het neutraliteitsbeginsel als bijzonder gelijkheidsbeginsel (zie deel I, hoofdstuk 7, paragraaf 7.4) in de btw werkt zowel op subjectniveau als op objectniveau. Het bewerkstelligt een gelijke behandeling van belastingplichtigen en van hun activiteiten.
Op subjectniveau houdt het neutraliteitsbeginsel ten eerste in, dat een als entiteit aan te merken contractueel samenwerkingsverband niet anders mag worden behandeld dan vergelijkbare entiteiten, die niet op een contractuele leest zijn geschoeid. Ten tweede houdt het op subjectniveau in, dat de participanten, ongeacht hun rechtsvorm, op dezelfde wijze worden behandeld.
Toegespitst op de onderhavige problematiek houdt op objectniveau het neutraliteitsbeginsel in, dat inbreng in een contractueel samenwerkingsverband hetzelfde wordt behandeld als daarmee te vergelijken handelingen. Het is evenwel de vraag, waarmee de inbreng in een contractueel samenweringsverband zich laat vergelijken. Een belang in een onderneming, gevolgd door een kapitaalsinjectie daarin (inbreng), kan immers worden gedaan om te “ondernemen”, of om te “beleggen”. De grens tussen deze twee uitersten is geenszins duidelijk, doch de uitersten zijn te onderscheiden (zie deel IV, hoofdstuk 23 inzake beleggingsfondsen). De inbreng in een samenwerkingsverband moet dus zowel worden vergeleken met andere vormen van investeren (zoals de inbreng in een kapitaalsvennootschap) als met andere vormen van beleggen (zoals het beleggen in aandelen en andere effecten). Het bijzondere van inbreng in natura is evenwel dat het ook gelijkenissen vertoont met leveringen van goederen en diensten jegens het samenwerkingsverband. Het is dus op objectniveau nodig om inbreng niet alleen met investeringen en beleggingen te vergelijken, maar ook met leveringen van goederen en diensten. Die vergelijking op objectniveau moet worden gemaakt vanuit zowel de participant, als vanuit het samenwerkingsverband.