Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/30.3.2.3
30.3.2.3 Hypothese 3: Inbreng is een met een levering of dienst onder bezwarende titel gelijkgestelde handeling
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS371740:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 16 Btw-richtlijn (ex art. 5 lid 6 Zesde richtlijn, vgl. art. 3 lid 3 onderdeel a Wet OB), art. 18 onderdeel c Btw-richtlijn (ex art. 5 lid 7 onderdeel c, vlg. art. 3 lid 3 onderdeel c Wet OB) en art. 26 lid 1 onderdelen a en onderdeel b Btw-richtlijn (ex art. 6 lid 2 onderdelen a en b Zesde richtlijn, vgl. art. 4 lid 2 onderdelen a en b Wet OB).
Vooropgesteld zij, dat het op grond van de bepalingen met betrekking tot de fictieve leveringen en diensten1 eventueel aan de heffing onderwerpen van inbreng, in strijd is met de ratio van die bepalingen. Bovendien veroorzaakt het ongewenste belastingcumulatie, zelfs in een perfect btw-systeem. Doordat de ter zake van de fictieve leveringen en diensten verschuldigd geworden btw niet voor aftrek in aanmerking komt, bestaat het gevaar dat deze niet-aftrekbare btw in de kostprijzen van de vennootschap terecht komt. Wanneer vervolgens de vennootschap of latere schakels in de productie- en distributieketen btw in rekening brengen over de (verborgen) btw- component van de kostprijs, ontstaat belastingcumulatie. Ik acht de toepassing van genoemde bepalingen op de inbreng in een personenvennootschap reeds daarom niet wenselijk.