Zie ook bewijsmiddel 33 voor een schematisch overzicht.
HR, 21-01-2020, nr. 19/00047
ECLI:NL:HR:2020:85
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-2020
- Zaaknummer
19/00047
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:85, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1205
ECLI:NL:PHR:2019:1205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:85
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen witwassen (art. 420bis.1.a Sr). Criminele organisatie heeft uit oplichting van banken verkregen geldbedragen witgewassen door deze weg te sluizen naar verschillende rekeningen in binnen- en buitenland, geldbedragen contant op te nemen, daarvan goudstaven te kopen en door achteraf valselijk papieren op te maken. Toereikend gemotiveerd dat verdachte wist dat op zijn bankrekeningen gestorte geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren en dat zijn opzet daarop was gericht? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/03173, 18/03438, 18/03440, 18/03465, 18/04210, 18/04618, 18/04619, 18/04620 en 18/04621.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00047
Datum 21 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2018, nummer 23/003302-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2020.
Conclusie 26‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de motiveringsplicht voor het oordeel dat een verdachte wetenschap heeft van de criminele herkomst van een voorwerp in het kader van witwassen ex art. 420bis Sr. De AG stelt zich op het standpunt dat het beroep voor wat betreft de schending van de redelijke termijn doel treft en geeft de Hoge Raad in overweging de zaak voor het overige met toepassing van art. 81 lid 1 RO af te doen. Samenhang met 18/03173, 18/03438, 18/03440, 18/03465, 18/04210, 18/04618, 18/04619, 18/04620 en 18/04621.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00047
Zitting 26 november 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de verdachte
1. Inleiding
1.1.
De verdachte is bij arrest van 18 juli 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van witwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/03173 ( [medeverdachte 1] ), 18/03438 ( [medeverdachte 2] ), 18/03440 ( [medeverdachte 3] ), 18/03465 ( [medeverdachte 4] ), 18/04210 ( [medeverdachte 5] ), 18/04618 [medeverdachte 6] ), 18/04619 ( [medeverdachte 7] ), 18/04620 ( [medeverdachte 8] ) en 18/04621 ( [medeverdachte 9] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het gaat in deze zaak en de samenhangende zaken kort gezegd om de volgende feiten en omstandigheden. Vastgesteld is dat sprake was van een criminele organisatie die uit oplichting verkregen geldbedragen wit waste door deze weg te sluizen via verschillende rekeningen in het binnen- en buitenland en vervolgens contant op te nemen, door daarmee goudstaven te kopen en door achteraf valselijk papieren waarheden te construeren om de gelden een legale herkomst te doen geven. De constructie ziet er volgens de bewijsvoering van het hof als volgt uit.1.
Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft in een tijdsbestek van achttien maanden meerdere malen de Rabobank en de ABN AMRO bank opgelicht. Door het misbruiken van een ‘bug’ in de systemen van de banken wist hij telkens de banken ertoe te bewegen tijdelijk zeer grote geldbedragen, in totaal ruim € 44.000.0002., beschikbaar te stellen op bankrekeningen waarover hij feitelijk beschikte, waarna hij in een zeer kort tijdbestek deze bedragen (of delen daarvan) overboekte naar rekeningen van andere personen of bedrijven (katvangers). Van deze rekeningen werden onder meer grote geldbedragen contant opgenomen en afgedragen aan de verdachten.
Op 19 maart 2010 heeft de medeverdachte [medeverdachte 7] wederom de ABN-AMRO bank opgelicht en een deel van het daarmee verkregen geldbedrag van in totaal € 5.279.000,- overgemaakt naar twee bankrekeningen in Hongarije die op naam stonden van twee Hongaarse BV’s, waarvan de verdachte de directeur enig aandeelhouder was. Op 22 maart 2010 werd de verdachte aangehouden ter zake van een andere zaak, waardoor hij niet meer in staat was over deze gelden te beschikken. Medeverdachte [medeverdachte 3] is vervolgens samen met medeverdachte [medeverdachte 4] naar het huis van ene [betrokkene 1] gegaan, die de bankpassen en inloggegevens voor het internetbankieren van de rekeningen van de twee Hongaarse BV’s in beheer had. Met behulp van deze [betrokkene 1] zijn vervolgens verschillende overschrijvingen gedaan, onder meer een bedrag van € 100.000 naar [betrokkene 1] , € 175.000 naar medeverdachte [medeverdachte 1] , € 352.000 naar medeverdachte [medeverdachte 9] en € 1.950.000 naar ene [betrokkene 6] . Ook heeft een overschrijving plaatsgevonden van € 1.260.000 naar [A] BV.
1.4.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel richt zich tegen het bewezen verklaarde witwassen en het tweede middel bevat een klacht over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
2. Het eerste middel
2.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte wist dat de op zijn bankrekeningen gestorte geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren en dat zijn opzet daarop was gericht.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2010 tot en met 22 maart 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 5.279.000 de werkelijke aard en de herkomst verhuld, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.3.
Het bestreden arrest bevat de volgende overwegingen met betrekking tot het bewijs van witwassen:
“Witwassen Hongaarse gelden
Inleiding
Zoals hiervóór overwogen is het hof van oordeel dat [medeverdachte 7] op 19 maart 2010 de ABN-AMRO- bank heeft opgelicht en een deel van het daarmee verkregen geldbedrag van in totaal € 5.279.000,- heeft overgemaakt naar twee bankrekeningen in Hongarije. Deze bankrekeningen staan op naam van [B] en [C] , bedrijven van [verdachte] .
Op 22 maart 2010 wordt [verdachte] (in een andere zaak) aangehouden, en verblijft vervolgens in beperkingen waardoor [medeverdachte 7] en/of de anderen betrokken bij het witwassen van deze dóór oplichting verkregen gelden geen contact met hem kunnen opnemen, over de afwikkeling van bovengenoemde stortingen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij midden 2009 twee vennootschappen in Hongarije heeft verkregen, door overname ( [C] ) en oprichting ( [B] ). [verdachte] is directeur enig aandeelhouder van [C] en [B] . Beide ondernemingen hebben een internet-bankrekening bij de OTP-bank in Hongarije. Dit internetbankieren is [verdachte] zelf nooit gelukt, maar [betrokkene 1] (het hof begrijpt verder [betrokkene 1] ) heeft het wel eens voor hem gedaan. [verdachte] maakte op het bedrijf bij [betrokkene 1] gebruik van een computer. [betrokkene 1] moet [verdachte] met de rekeningen in Hongarije helpen. Er was daar een papiertje voor nodig met een ID-code en dat lag bij [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] bevestigt in zijn verklaring dat [verdachte] op zijn kantoor altijd de PC op de eerste verdieping gebruikte. Op 20 maart 2010 vroeg [verdachte] of hij in de computer mocht kijken.
[verdachte] logde in op de site van de OTP-bank. Er kwamen sms-berichten van de bank met ID-codes binnen. [verdachte] vertelde dat hij van plan was de komende week naar Hongarije te gaan.
Zoals hiervoor in het arrest opgenomen acht het hof bewezen dat [medeverdachte 7] de ABN AMRO-bank op 19 maart 2010 heeft opgelicht. Het geldbedrag dat hij daarmee verkreeg, ontving hij op de rekening van [betrokkene 3] . Eveneens op 19 maart 2010 heeft [medeverdachte 7] dit bedrag verder doorgeboekt naar Hongarije (aangifte 1, zaak [betrokkene 3] ). Het ging om in totaal € 5.279.000,00, bestaande uit een deel van € 2.849.000,- overgemaakt aan [B] en een deel van € 2.430.000,- aan [C] .
In de dagen rond deze overboekingen, hebben de volgende bel- en smscontacten plaatsgevonden.
Op 18 maart 2010
Gesprek, beller [verdachte] , gebelde [medeverdachte 5] .
(...) [medeverdachte 5] zegt dat hij wilde weten of het allemaal gelukt was. [verdachte] zegt dat het
allemaal voor elkaar is.
Op 19 maart 2010
Gesprek, beller [verdachte] , gebelde [betrokkene 2] .
[betrokkene 2] : Vandaag zou het dan gebeurd zijn?
[verdachte] : ja, morgenvroeg, maar ik heb nog wat gegevens nodig. (...)
[betrokkene 2] : bankrekening en naam of (ntv)
[verdachte] : bankrekeningnummer met de code erbij en even de naam van de
firma
[betrokkene 2] : doe ik.
[verdachte] : dan wordt het maandag naar die kant opgestuurd.
Sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 5] .
Ze zijn er klaar voor in […]
Sms-bericht van [verdachte] aan [betrokkene 2] .
Kijk mail laat even weten geen gevaar komt van mijn rekn uit hong
Sms-bericht van [medeverdachte 5] aan [verdachte]
Ik heb ook een andere poes als het moet
Sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 5]
Is die mooier dan die kater
Sms-bericht van [medeverdachte 5] aan [verdachte]
Betrouwbaar en niet zo duur
Op 20 maart 2010
Sms-bericht van [betrokkene 2] aan [verdachte]
Ja ik denk dat ik iemand heb maar nog geen rekening maar kan maandag
Gesprek, beller [medeverdachte 5] , gebelde [verdachte]
[medeverdachte 5] zegt dat [verdachte] niet tegen die gasten moet zeggen dat we op en neer gaan
he? [verdachte] zegt dat hij dat niet doet.
Sms-bericht van [verdachte] aan [D] BV [plaats]
[betrokkene 1] alles oke morgen kC/jken bij je
Sms-bericht van [medeverdachte 5] aan [verdachte]
Is het bootje al klaar want dan kunnen de bankjes er weer in want die zijn
klaar gr
Sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 5]
Kan nog niet zien of de bankjes passen
Gesprek, beller [verdachte] , gebelde [betrokkene 4]
: is het gelukt
[verdachte] : ja (...)
[betrokkene 4] : staat er ook al op, heb je het gezien?
[verdachte] : nee kan ik nog niet zien, maandag pas he.
Gesprek, beller NN- [naam] , gebelde [verdachte]
zegt dat hij woensdag voor 6 dagen naar Indonesië gaat.
Op 21 maart 2010
Sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 5]
Nog niet in de boot morgen vroeg nog een keer passen
Sms-bericht van [medeverdachte 5] aan [verdachte]
Oke hoor het wel! Heb je er nog over gedacht er heen te gaan
Sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 5]
Gaan wel maar moet in de boot zijn
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft gezegd dat zijn bedrijf miljoenen ging verdienen, dat hij met dit geld geen kant op kon en dat hij aan [betrokkene 2] heeft gevraagd een bankrekening in Indonesië te regelen waar [verdachte] het geld naartoe zou kunnen overmaken. [verdachte] , de eigenaar van deze Hongaarse bedrijven en degene die toegang had tot de rekeningen, werd - als reeds opgemerkt - op 22 maart 2010 (voor een andere zaak) aangehouden en zat vanaf dat moment gedetineerd. De administratieve (bank)gegevens van de rekeningen van die Hongaarse bedrijven lagen op het kantoor van [betrokkene 1] te [plaats] . Een groep personen, onder wie [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft in de daaropvolgende periode vanaf 30 maart 2010 meermalen bezoeken gebracht aan [betrokkene 1] . Het was deze groep te doen om geld; zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] , en om de genoemde gegevens, kennelijk om over de rekening van de bedrijven te kunnen beschikken. Deze gegevens hebben zij van [betrokkene 1] ontvangen. Daarna is de groep nog meermalen bij [betrokkene 1] langsgegaan om hem assistentie te vragen bij het digitaal overboeken van bedragen van de rekening.
De provider heeft de voor de overboekingen vereiste dubbele simkaart van de telefoon die bij [verdachte] in gebruik was, eerst op 3 april 2010 afgegeven. Na die datum zijn nog bezoeken aan [betrokkene 1] gevolgd en hebben van 11 april 2010 tot en met 28 april 2010 daadwerkelijk overboekingen van de rekening van de bedrijven plaatsgevonden.
Het oordeel van het hof
Dat [verdachte] wist dat geldbedragen op zijn rekeningen zouden worden overgemaakt, leidt het hof af uit de weergegeven tapgesprekken die daarop duiden, in combinatie met de verklaring van getuige [betrokkene 2] .
[verdachte] heeft derhalve de Hongaarse rekeningen van zijn bedrijven beschikbaar gesteld met het doel daarop geldbedragen te ontvangen. Deze geldbedragen zijn naar deze rekeningen overgeboekt nog voordat hij gedetineerd raakte. Daarmee heeft hij deze bedragen voorhanden gehad. Het hof acht ook bewezen dat [verdachte] van de criminele herkomst van dit geldbedrag op de hoogte was. Het gaat hier om een geldbedrag van in totaal ruim € 5 miljoen. De overboekingen van dergelijke grote bedrag naar rekeningen van zijn twee bedrijven in Hongarije zonder dat daarvoor een aanwijsbare economische grondslag aanwezig was, roept zonder meer vragen op over de herkomst en rechtvaardigt een vermoeden van witwassen. Evenmin heeft [verdachte] een verklaring afgelegd die zijn goede trouw een begin van aannemelijkheid zou kunnen geven. Dat, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep - naar de kern - heeft verklaard, het geld afkomstig zou zijn van Duitse investeerders waarvan hij de namen niet kende acht het hof ongeloofwaardig, alsook dat hij te goeder trouw is afgegaan op [betrokkene 1] in welk verband wordt gewezen op de verklaring van [betrokkene 2] dat [verdachte] gezegd zou hebben dat [verdachte] geen kant op kon met dit door zijn bedrijf verdiende geld, alsmede op de hiervoor weergeven inhoud van de (in versluierd taalgebruik) gevoerde telefoongesprekken en sms-berichten. Dat het daarbij zou gaan om bankjes in een boot en bij de “poes” om een vrouw, zoals ter terechtzitting in hoger beroep door [verdachte] is verklaard, is eveneens ongeloofwaardig temeer indien gekeken wordt naar het geheel van de communicatie.
Het hof acht dan ook witwassen bewezen. Tegelijkertijd heeft [verdachte] van het geldbedrag de werkelijke aard en herkomst verhuld. Door de geldbedragen op de rekeningen van zijn twee bedrijven te ontvangen, werd de werkelijke aard en herkomst versluierd. Deze omslachtige procedure kan zich ook slechts door dat kennelijke doel, het verhullen van die criminele herkomst, laten verklaren.
Uit de bewezenverklaring noch het feitencomplex kan volgen dat sprake is van het maken van een gewoonte van witwassen. Daarvan zal het hof [verdachte] dan ook vrijspreken.”
2.4.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof enkel heeft overwogen (kort gezegd) dat het de verklaringen van de verdachte omtrent de herkomst van het geld niet geloofwaardig acht, maar dat dit onvoldoende is om bewezen te verklaren dat de verdachte daadwerkelijk wist dat het ging om geld met een criminele herkomst. Aangezien een dergelijke wetenschap volgens de steller van het middel ook niet uit de inhoud van de bewijsmiddelen is af te leiden, is het oordeel van het hof – mede in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd – niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het gaat hier om de witwasvariant van art. 420bis lid 1 aanhef en onder a Sr, namelijk het verhullen van de werkelijk aard en herkomst van een groot geldbedrag waarvan de verdachte weet dat deze onmiddellijk of middellijk is uit enig misdrijf. Voor de strafbaarheid hiervan is vereist dat de verdachte weet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, dat zijn gedragingen betrekking hebben op een uit misdrijf afkomstig goed, waarbij niet is vereist dat de verdachte kennis had van het specifieke misdrijf waaruit het geldbedrag afkomstig was.3.
2.6.
In het middel wordt niet bestreden dat het hof heeft kunnen aannemen dat het geld dat aan de verdachte is overgemaakt afkomstig is uit enig misdrijf, maar gesteld dat het hof uit de bewijsmiddelen niet heeft kunnen afleiden dat de verdachte dit (al dan niet in voorwaardelijke vorm) wist.
2.7.
Om deze wetenschap aan te nemen dient de rechter voldoende feiten en omstandigheden vast te stellen waaruit deze wetenschap kan worden afgeleid.4.Daarbij kan de rechter betrekken of de verdachte al dan niet een aannemelijke en geloofwaardige verklaring kan geven voor de omstandigheden waaronder hij het geld voorhanden heeft gehad.5.
2.8.
Dat het hof uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven vaststellingen heeft afgeleid dat de verdachte van de criminele herkomst van de betreffende geldbedragen op de hoogte was, vind ik niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel doet voorkomen, heeft het hof niet enkel overwogen dat de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig zijn en dat daarom kan worden aangenomen dat hij wist van de criminele herkomst van het geld. Het hof heeft bij zijn oordeel dat de verdachte moet hebben geweten dat het om uit misdrijf afkomstig geld ook betrokken dat (i) het gaat om een geldbedrag van in totaal ruim € 5 miljoen, (ii) de verdachte – gelet op het versluierde bel- en smscontact op de dagen rond de gepleegde oplichting van de ABN AMRO-bank – wist dat dit geldbedrag op zijn rekeningen zou worden overgemaakt en (iii) de overboekingen van een dergelijk groot bedrag naar rekeningen van twee BV’s in Hongarije op naam van de verdachte – zonder dat daarvoor een aanwijsbare economische grondslag aanwezig is – zonder meer vragen oproept over de herkomst. Verder heeft het hof verwezen naar de voor het bewijs gebruikte tapgesprekken die op wetenschap van de verdachte duiden, in combinatie met de verklaring van getuige [betrokkene 2] . Deze omstandigheden tezamen rechtvaardigen volgens het hof een vermoeden van witwassen, waartegen de verdachte in ieder geval een begin van aannemelijkheid van zijn goede trouw over de herkomst van het geld had moeten inbrengen. De verdachte heeft nagelaten (geloofwaardige) handen en voeten te geven aan zijn goede trouw. Zo overweegt het hof onder meer dat de verklaring van de verdachte dat het geld afkomstig zou zijn van Duitse investeerders waarvan hij de naam niet kende, ongeloofwaardig is. Alles bij elkaar genomen vind ik het niet onbegrijpelijk dat het hof – gelet op het ontbreken van een aannemelijke verklaring – ervan uitgaat dat de verdachte van de criminele herkomst van het geldbedrag op de hoogte was en dat zijn opzet daarop was gericht.
2.9.
Het middel faalt.
3. Het tweede middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
3.2.
Namens de verdachte is op 23 juli 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 26 maart 2019 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De klacht houdt in dat de stukken niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden met drie dagen.
3.3.
De stukken van het geding zijn inderdaad drie dagen na het einde van de inzendtermijn bij de Hoge Raad binnengekomen. Het betreft wel een geringe overschrijding. Deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende afdoening van de zaak (te weten voor 24 november 2019). Daarom dient de overschrijding van de redelijke termijn, hoe gering ook, te leiden tot strafvermindering naar de gebruikelijke maatstaf.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Conclusie
4.1.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel is terecht voorgesteld.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑11‑2019
Door ingrijpen van de banken is de schade “beperkt” gebleven tot een bedrag van ruim 3 miljoen euro.
HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278 en HR 27 september 2005, ELCI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473.
Zie voor twee uitspraken waarin dit niet het geval was HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:12; HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:178. Voor gevallen waarin het hof dat kennelijk wel voldoende had onderbouwd: HR 29 mei 2018 ECLI:NL:HR:2018:792 (art. 80a RO), zie de voorafgaande conclusie van AG Knigge ECLI:NL:PHR:2018:295 onder 5.3. en HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1486, (art. 81 RO) zie conclusie AG Vegter ECLI:NL:PHR:2019:731 onder 9-14.
Vgl. ook de bewijsvermoedens die worden gehanteerd bij opzetheling en diefstal: HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, NJ 2017/278.