HR, 29-05-2018, nr. 17/03632
ECLI:NL:HR:2018:792
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-05-2018
- Zaaknummer
17/03632
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:792, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2018; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:295
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:2432, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2018:295, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:792
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen, art. 420bis jo. 420ter Sr. Middelen m.b.t. 1. bewijsmotivering wetenschap verdachte omtrent de herkomst uit misdrijf van bewezenverklaarde voorwerpen en 2. kwalificatie van gebruik maken van vakantiereis als (gewoonte)witwassen. HR: art. 80a RO. Samenhang met 17/03201, 17/03205 en 17/03629.
Partij(en)
29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 17/03632
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 juni 2017, nummer 23/001196-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018.
Conclusie 03‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. De zaak hangt samen met de zaken 17/03201, 17/03205 en 17/03629. De AG stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad het beroep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk moet verklaren.
Nr. 17/03632 Zitting: 3 april 2018 (bij vervroeging) | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 juni 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens “gewoontewitwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Er bestaat samenhang met de zaken 17/03201, 17/03205 en 17/03629. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 mei 2013 te Amsterdam en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij:
A
een contant geldbedrag ad (ongeveer) 2.700.000 euro voorhanden gehad, terwijl zij wist, dat dit contante geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
EN
B
meermalen een contant geldbedrag verworven en voorhanden gehad en omgezet en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat die contante geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
C
voertuigen (te weten een Audi A3 met kenteken [AA-00-BB] en een Mercedes-Benz C180 met kenteken [CC-00-DD] en een Fiat 500 met kenteken [EE-00-FF] ) verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat die voertuigen middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
D
van een vakantiereis naar Dubai gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat deze vakantiereis middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
EN
E
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van kleding en audio-apparatuur en een boot en huisraad en een grafsteen en spelcomputers (van het merk Wii en Playstation en Nintatdo) en televisies en iPods en een telefoon, verworven en voorhanden gehad,
en
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van een feest en abonnementen en bekeuring en bijlessen en onderhoudskosten van een graf, verworven en voorhanden gehad.
en
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van geldbedragen waarmee ten gunste van ‘ [A] ’ en ‘ [B] ’ en ‘ [C] ’ en ‘ [D] ’ betalingen werden gedaan, verworven en voorhanden gehad,
terwijl zij telkens wist, dat die contante geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op bewijsmiddelen die in de Bijlage bij het arrest zijn opgenomen. Het bestreden arrest bevat voorts overwegingen ten aanzien van het bewijs, waarvan de volgende voor de beoordeling van de middelen van belang zijn:
“Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] hebben elkaar leren kennen in 1989 en zijn in 1993 gaan samenwonen. In 1997 is hun zoon [de zoon] geboren. De relatie is beëindigd in 1999, waarna de verdachte met [de zoon] zelfstandig is gaan wonen. [medeverdachte 2] heeft zich in 2002 ingeschreven op het adres van de verdachte aan de [a-straat] in Amsterdam-Buitenveldert. Vlak voor of tijdens de relatie werd [medeverdachte 2] op 2 februari 1989 door het gerechtshof in Leeuwarden veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf ter zake van diefstal in vereniging en gewoonte heling. Op 15 mei 1992, dus in ieder geval gedurende de relatie, is [medeverdachte 2] door het gerechtshof in Amsterdam veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf ter zake van een overval op een Rabobank in Vinkeveen. Op 19 juli 2003 werd [medeverdachte 2] door het gerechtshof in Amsterdam ter zake van poging tot gekwalificeerde doodslag en gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Deze veroordeling betrof een gewelddadige overval op een pand van Geldnet waarbij een aanzienlijk geldbedrag werd buitgemaakt. [medeverdachte 2] is op 11 maart 2006 door het gerechtshof in Amsterdam bovendien een ontnemingsmaatregel opgelegd ter hoogte van €400.752,14.
De verdachte heeft [medeverdachte 2] meermalen tijdens zijn detentie, die duurde van 19 oktober 2004 tot aan zijn vrijlating op 24 maart 2011, bezocht in de penitentiaire inrichting. Vanaf 16 oktober 2009 was [medeverdachte 2] regelmatig met regimair verlof en van 25 maart 2010 tot en met 23 juli 2010 heeft hij deelgenomen aan een penitentiair programma met elektronisch toezicht. Blijkens gegevens van de Belastingdienst zijn vanaf 2004 geen gegevens omtrent [medeverdachte 2] bekend (waaronder inkomen, vermogen en bankrekeningnummers). Voorts komt [medeverdachte 2] niet voor in de gegevens van de Kamer van Koophandel en ook niet in de gegevens van het Kadaster (relaas ZD 2, p. 6).
De verdachte heeft van 2005 tot 1 november 2011 bij [E] in Amstelveen gewerkt. Zij heeft maandelijks een bedrag van € 1373 in 2005 tot € 1748 in (oktober) 2011 aan nettosalaris ontvangen. Vanaf mei 2012 ontvangt de verdachte maandelijks een bedrag van circa € 700 aan salaris van haar werkgever, [F] .
Omstreeks 31 oktober 2011 is de verdachte naar Spanje vertrokken. Op 20 april 2012 is zij in Nederland teruggekeerd.
In de jaren nadat de relatie tussen de verdachte en [medeverdachte 2] was beëindigd, zijn door haar contante geldbedragen van [medeverdachte 2] ontvangen.
Criminele herkomst van de gelden en wetenschap daaromtrent bij de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet vast staat dat de door [medeverdachte 2] aan de verdachte verschafte gelden van misdrijf afkomstig waren, en als dat wel zo zou zijn, de verdachte daarvan niet op de hoogte was dan wel dat had moeten vermoeden. Zij ging ervan uit dat [medeverdachte 2] zijn inkomen verdiende met de handel in auto’s en dure horloges.
Bij de politie heeft de verdachte op 27 mei 2013 verklaard op de hoogte te zijn van het (het hof begrijpt criminele) verleden van [medeverdachte 2] en dat zij wist dat hij veroordeeld was wegens het plegen van een bankoverval (dossier pagina 28).
Bij de Belastingdienst zijn geen inkomsten of vermogen van [medeverdachte 2] in de periode vanaf 2004 bekend. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat [medeverdachte 2] geen legale inkomsten of een legaal vermogen had, ook niet in de periode dat hij geld bij de verdachte in bewaring had ondergebracht, terwijl [medeverdachte 2] de verdachte meerdere malen geldbedragen heeft gegeven of doen toekomen.
Gelet op het strafblad van de medeverdachte [medeverdachte 2] , waaruit blijkt dat hij meermalen wegens ernstige vermogensdelicten tot langjarige gevangenisstraf is veroordeeld, en de omstandigheid dat [medeverdachte 2] ook in de jaren dat hij gedetineerd was elke maand geld heeft doen toekomen aan de verdachte, gaat het hof ervan uit dat door [medeverdachte 2] aan de verdachte gegeven gelden van misdrijf afkomstig zijn.
Namens en door de verdachte is aangevoerd dat zij ervan uitging dat [medeverdachte 2] zijn inkomen verdiende met de handel in auto’s en dure horloges. Onduidelijk is op grond waarvan de verdachte de conclusie heeft getrokken dat [medeverdachte 2] zijn inkomen op die wijze verdiende. Niet is gebleken dat de verdachte haar aanname op enig moment heeft gecontroleerd, hetgeen gelet op het haar bekende criminele verleden van [medeverdachte 2] van haar had mogen worden verlangd. Tevens staat vast dat de verdachte ook in de periode dat [medeverdachte 2] gedetineerd was geld van hem heeft ontvangen. Zulks kan op dat moment door [medeverdachte 2] niet verdiend zijn met de handel in horloges of auto’s, en de verdachte moet zich dat hebben gerealiseerd. De verdachte heeft niettemin in de tenlastegelegde en thans bewezen geachte periode een zeer aanzienlijk bedrag voor [medeverdachte 2] bewaard en meerdere geldbedragen van hem aangenomen. Zij ontving deze geldbedragen als compensatie voor door haar voorgeschoten gelden die waren besteed aan onder meer goederen voor hun zoon, uitgaven voor [medeverdachte 2] zelf en voor derden, waarbij zij op geen enkel moment geverifieerd heeft of het van [medeverdachte 2] ontvangen geld een legale herkomst had. Voorts heeft zij door [medeverdachte 2] betaalde auto’s verworven en gebruikt. Door te handelen als zij heeft gedaan, heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat het door haar bewaarde en aangenomen geld en het geld waarmee [medeverdachte 2] de auto’s betaald had een criminele herkomst hadden.
(…)
Dubai
De raadsvrouw heeft bepleit, dat de verdachte van het witwassen van deze vakantie dient te worden vrijgesproken, nu zij de vakantie zelf heeft betaald.
Uit de voor het bewijs gebezigde telefoongesprekken tussen [medeverdachte 2] en de verdachte in de periode van 30 september 2011 tot en met 22 oktober 2011 volgt dat [medeverdachte 2] de tickets voor in ieder geval de verdachte en [de zoon] heeft geregeld, geregeld heeft dat de verdachte en [de zoon] in Dubai werden gebracht en gehaald door een [medeverdachte 2] bekende persoon die ter plaatse ook andere dingen regelde voor beiden. Voorts heeft de zus van de verdachte, [betrokkene 1] , bij de politie verklaard dat het hotel volgens haar door [medeverdachte 2] was betaald, terwijl haar echtgenoot bij de politie heeft verklaard dat de reis naar en het verblijf in Dubai waren geregeld en betaald door [medeverdachte 2] . In eerder genoemde e-mail van 5 november 2011 van de verdachte aan haar zus geeft zij aan dat [de zoon] ’s vakantie altijd werd betaald (het hof begrijpt: door [medeverdachte 2] ). Gelet op het voorgaande alsmede meergenoemd gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] op 17 december 2011, waarin hij tegen [betrokkene 2] zegt dat hij 3, 4 keer per jaar de vakanties ook apart betaalde acht het hof het, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, vaststaan dat deze vakantie door [medeverdachte 2] voor de verdachte is betaald.”
5. Het eerste middel
5.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde ontoereikend is gemotiveerd, voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte ‘wist’ dat de in de bewezenverklaring bedoelde voorwerpen (middellijk of onmiddellijk) uit enig misdrijf afkomstig waren.
5.2.
Volgens de steller van het middel heeft het hof geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat het door haar bewaarde en aangenomen geld en het geld waarmee medeverdachte [medeverdachte 2] de auto’s heeft betaald een criminele herkomst hadden, maar heeft het hof ten onrechte in het midden gelaten of de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
5.3.
Het middel berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en mist daarom feitelijke grondslag. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte “door te handelen zoals zij heeft gedaan willens en wetens” – dus bewust – “de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen” – dus heeft aanvaard – “dat het door haar bewaarde en aangenomen geld en het geld waarmee [medeverdachte 2] de auto’s betaald had een criminele herkomst hadden”. Gelet op de feiten en omstandigheden die het hof bij dit oordeel in aanmerking heeft genomen, is zijn oordeel niet onbegrijpelijk of ook niet ontoereikend gemotiveerd. Het middel faalt.
6. Het tweede middel
6.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde “vakantiereis naar Dubai” niet een voorwerp is als bedoeld in art. 420bis Sr en het gebruik maken van een vakantiereis daarom ten onrechte is gekwalificeerd als (gewoonte)witwassen.
6.2.
Uit de bewijsvoering van het hof volgt onmiskenbaar dat met het bewezenverklaarde gebruik maken van een “vakantiereis naar Dubai” wordt bedoeld het gebruik maken van het geld waarmee de medeverdachte [medeverdachte 2] de reis- en verblijfkosten voor de verdachte betaalde. Het middel berust derhalve op een onjuiste lezing van de bewezenverklaring en faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
7. De middelen kunnen naar mijn oordeel klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden en ik stel mij dan ook op het standpunt dat het ingestelde beroep met toepassing van art. 80a RO moet worden afgedaan.
8. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG