Hof Amsterdam, 22-06-2017, nr. 23-001196-15
ECLI:NL:GHAMS:2017:2432
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-06-2017
- Zaaknummer
23-001196-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:2432, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑06‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:792, Niet ontvankelijk
Uitspraak 22‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Mega Andes. Veroordeling voor het witwassen van onder meer een geldbedrag van € 2,7 miljoen en auto's. Crimineel vermogen afkomstig van de medeverdachte, een ex-partner van de verdachte. Verwerping bewijsverweer omtrent herkomst geld.
parketnummer: 23-001196-15
datum uitspraak: 22 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, door de verdachte en de officier van justitie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 5 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-973721-13 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2017, 22 februari 2017, 24 februari 2017, 28 februari 2017, 3 maart 2017, 7 maart 2017, 26 april 2017, 8 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 27 mei 2013 te Amsterdam en/of Huizen en/of Hilversum en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich één of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuld-witwassen, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens):
A
(van) een (contant) geldbedrag ad (ongeveer) 3.200.000 euro althans (ongeveer) 2.700.000 euro, in elk geval (van) een (aanzienlijk) (contant) geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat (contante) geldbedrag was en/of wie dat (contante) geldbedrag voorhanden had(den),
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit (contante) geldbedrag onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
EN/OF
B
één of meermalen (van) een (contant) geldbedrag ad (ongeveer) 3.500 euro, in elk geval een (contant) geldbedrag,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/die (contante) geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
EN/OF
C
(van) één of meer voertuigen (te weten een Fiat Seicento met kenteken [kenteken 1] en/of een Audi A3 met kenteken [kenteken 2] en/of een Mercedes-Benz C180 met kenteken [kenteken 3] en/of een Fiat 500 met kenteken [kenteken 4] en/of één of meer andere voertuigen) en/of (van) één of meer geldbedragen waarmee dit/die voertuigen werd(en) betaald,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/die voertuig(en) en/of dit/deze geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
EN/OF
D
(van) een of meer vakantiereizen (naar Dubai en/of Euro Disney en/of Porto en/of Portugal en/of één of meer andere plaatsen) en/of (van) één of meer geldbedragen waarmee deze vakantiereis/vakantiereizen (en/of de daaraan te relateren kosten van verblijf en levens-onderhoud) (telkens) werd(en) betaald,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat deze vakantiereis/vakantiereizen en/of dit/die geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren;
EN/OF
E
(van) één of meer (andere) voorwerpen, te weten kleding en/of video-/audio-/auto-apparatuur en/of een boot en/of huisraad en/of een personenauto (van het merk BMW) en/of een grafsteen en/of één of meer spelcomputers (van het merk Wii en/of Playstation en/of Nintendo) en/of één of meer televisies en/of één of meer Ipods en/of een telefoon, en/of (van) één of meer (contante) geldbedragen waarmee dit/deze voorwerp(en) werd(en) betaald, en/of (van) één of meer (contante) geldbedragen welke zij en/of haar mededader(s) ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van dit/deze voorwerp(en) ontving(en),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
en/of
(van) één of meer (contante) geldbedrag(en) ter betaling van één of meer evenementen en/of één of meer feesten en/of één of meer abonnementen en/of één of meer bekeuringen en/of één of meer bijlessen en/of onderhoudskosten van een graf, en/of (van) één of meer (contante) geldbedragen welke zij en/of haar mededader(s) ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van dit/deze voorwerp(en) ontving(en),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
en/of
(van) één of meer (contante) geldbedragen waarmee ten gunste van [naam 1] en/of ‘ [naam 2] ’ en/of ‘ [naam 3] ’ en/of ‘ [naam 4] ’ en/of ‘ [naam 5] ’ en/of ‘ [naam 6] ’ en/of ‘ [naam 7] ’ en/of ‘ [naam 8] ’ betalingen werden gedaan, en/of (van) één of meer (contante) geldbedragen welke zij en/of haar mededader(s) ter compensatie van deze (contante) geldbetaling(en) ontving(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die (contante) geldbedrag(en) was en/of wie dat/die (contante) geldbedrag(en) voorhanden had(den),
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/die voorwerp(en) en/of dit/die (contante) geldbedrag(en) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Ter terechtzitting gevoerde verweren
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het OVC-gesprek d.d. 17 december 2011 van het bewijs dient te worden uitgesloten. Daartoe heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de uitlatingen van [medeverdachte 1] in dit gesprek, werden gedaan in een gespreksituatie met derden, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Nu [medeverdachte 1] later de juistheid van zijn uitlatingen heeft ontkend, was het van belang om de overige gespreksdeelnemers te horen omtrent hun wetenschap of indrukken over het waarheidsgehalte van de mededelingen van [medeverdachte 1] . Het verzoek om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als getuige te horen is evenwel door het hof ter terechtzitting d.d. 5 november 2015 afgewezen. Het onthouden van de mogelijkheid deze personen als getuige te horen vormt onder deze omstandigheden een inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM en dient tot bewijsuitsluiting als voormeld te leiden, aldus de raadsvrouw.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat van schending van art. 6 EVRM geen sprake is en dat er geen enkele reden is dit gesprek van het bewijs uit te sluiten.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aan het in artikel 6 EVRM neergelegde recht van een verdachte op een eerlijk proces valt niet te ontlenen dat, op straffe van bewijsuitsluiting, het verzoek van de verdediging tot het horen van personen in een geval als het onderhavige zal dienen te worden ingewilligd. Ook uit de door de verdediging vermelde rechtspraak van het EHRM vloeit die conclusie geenszins voort. Bovendien heeft de verdediging weliswaar ter terechtzitting van 5 november 2015, in aansluiting op de appelschriftuur, het verzoek gedaan om, voor zover thans van belang, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als getuige te horen, welk verzoek op diezelfde datum door het hof werd afgewezen, maar nadien, te weten ter terechtzitting d.d. 24 januari 2017 is, wegens de gewijzigde samenstelling van het hof, het onderzoek opnieuw aangevangen en is het verzoek tot het horen van deze getuigen niet nogmaals aan het hof voorgelegd, anders dan in voorwaardelijke vorm als hierna aan de orde zal komen. Ook om deze reden kan van schending van het recht op een eerlijk proces geen sprake zijn. Het had immers op de weg van de verdediging gelegen op het daartoe geëigende moment aan te geven bij het verzoek tot het horen van deze getuigen te persisteren en dat verzoek nogmaals aan het hof voor te leggen. Het verweer ertoe strekkende dat het betreffende OVC-gesprek op de aangevoerde gronden van het bewijs dient te worden uitgesloten, wordt door het hof dan ook verworpen.
Door de verdediging is voorts, voor het geval het hof het OVC-gesprek voor het bewijs van het ten laste gelegde zag bezigen, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] alsnog als getuige te horen. Aangezien, zoals hiervoor is aangegeven, de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan, is ingetreden, zal het hof op dit voorwaardelijk verzoek beslissen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het (voorwaardelijk gedane) verzoek.
De verdediging acht het van belang om de gevraagde getuigen te horen, omdat de context van het gesprek tussen [medeverdachte 1] en de getuigen van belang zou zijn en het gesprek, zonder uitleg of onderbouwing niet zonder meer voor eenduidige uitleg vatbaar zou zijn.
Het hof overweegt hieromtrent dat, gelet op de door de raadsvrouw gegeven motivering van het verzoek, de noodzaak deze getuigen te horen en daartoe op te roepen niet is gebleken. [medeverdachte 1] heeft uitlatingen gedaan omtrent geld, dat hij bij de verdachte heeft ondergebracht. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van deze uitlatingen is het niet noodzakelijk om degenen die die uitlatingen hebben aangehoord als getuigen te horen. Ook als deze getuigen aan de inhoud van de verklaringen van [medeverdachte 1] geen geloof zouden hebben gehecht zegt dat immers nog niets over het waarheidsgehalte van de uitlatingen. Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben elkaar leren kennen in 1989 en zijn in 1993 gaan samenwonen. In 1997 is hun zoon [naam 9] geboren. De relatie is beëindigd in 1999, waarna de verdachte met [naam 9] zelfstandig is gaan wonen. [medeverdachte 1] heeft zich in 2002 ingeschreven op het adres van de verdachte aan de [adres 2] . Vlak voor of tijdens de relatie werd [medeverdachte 1] op 21 februari 1989 door het gerechtshof in Leeuwarden veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf ter zake van diefstal in vereniging en gewoonte heling. Op 15 mei 1992, dus in ieder geval gedurende de relatie, is [medeverdachte 1] door het gerechtshof in Amsterdam veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf ter zake van een overval op een Rabobank in Vinkeveen. Op 19 juli 2003 werd [medeverdachte 1] door het gerechtshof in Amsterdam ter zake van poging tot gekwalificeerde doodslag en gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Deze veroordeling betrof een gewelddadige overval op een pand van Geldnet waarbij een aanzienlijk geldbedrag werd buitgemaakt. [medeverdachte 1] is op 11 maart 2006 door het gerechtshof in Amsterdam bovendien een ontnemingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 400.752,14.
De verdachte heeft [medeverdachte 1] meermalen tijdens zijn detentie, die duurde van 19 oktober 2004 tot aan zijn vrijlating op 24 maart 2011, bezocht in de penitentiaire inrichting. Vanaf 16 oktober 2009 was [medeverdachte 1] regelmatig met regimair verlof en van 25 maart 2010 tot en met 23 juli 2010 heeft hij deelgenomen aan een penitentiair programma met elektronisch toezicht.
Blijkens gegevens van de Belastingdienst zijn vanaf 2004 geen gegevens omtrent [medeverdachte 1] bekend (waaronder inkomen, vermogen en bankrekeningnummers). Voorts komt [medeverdachte 1] niet voor in de gegevens van de Kamer van Koophandel en ook niet in de gegevens van het Kadaster (relaas ZD 2, p. 6).
De verdachte heeft van 2005 tot 1 november 2011 bij [bedrijf 1] in Amstelveen gewerkt. Zij heeft maandelijks een bedrag van € 1373 in 2005 tot € 1748 in (oktober) 2011 aan nettosalaris ontvangen. Vanaf mei 2012 ontvangt de verdachte maandelijks een bedrag van circa € 700 aan salaris van haar werkgever, [bedrijf 2].
Omstreeks 31 oktober 2011 is de verdachte naar Spanje vertrokken. Op 20 april 2012 is zij in Nederland teruggekeerd.
In de jaren nadat de relatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] was beëindigd, zijn door haar contante geldbedragen van [medeverdachte 1] ontvangen.
Criminele herkomst van de gelden en wetenschap daaromtrent bij de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet vast staat dat de door [medeverdachte 1] aan de verdachte verschafte gelden van misdrijf afkomstig waren, en als dat wel zo zou zijn, de verdachte daarvan niet op de hoogte was dan wel dat had moeten vermoeden. Zij ging ervan uit dat [medeverdachte 1] zijn inkomen verdiende met de handel in auto’s en dure horloges.
Bij de politie heeft de verdachte op 27 mei 2013 verklaard op de hoogte te zijn van het (het hof begrijpt criminele) verleden van [medeverdachte 1] en dat zij wist dat hij veroordeeld was wegens het plegen van een bankoverval (dossier pagina 28).
Bij de Belastingdienst zijn geen inkomsten of vermogen van [medeverdachte 1] in de periode vanaf 2004 bekend. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat [medeverdachte 1] geen legale inkomsten of een legaal vermogen had, ook niet in de periode dat hij geld bij de verdachte in bewaring had ondergebracht, terwijl [medeverdachte 1] de verdachte meerdere malen geldbedragen heeft gegeven of doen toekomen. Gelet op het strafblad van de medeverdachte [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat hij meermalen wegens ernstige vermogensdelicten tot langjarige gevangenisstraf is veroordeeld, en de omstandigheid dat [medeverdachte 1] ook in de jaren dat hij gedetineerd was elke maand geld heeft doen toekomen aan de verdachte, gaat het hof ervan uit dat door [medeverdachte 1] aan de verdachte gegeven gelden van misdrijf afkomstig zijn.
Namens en door de verdachte is aangevoerd dat zij ervan uitging dat [medeverdachte 1] zijn inkomen verdiende met de handel in auto’s en dure horloges. Onduidelijk is op grond waarvan de verdachte de conclusie heeft getrokken dat [medeverdachte 1] zijn inkomen op die wijze verdiende. Niet is gebleken dat de verdachte haar aanname op enig moment heeft gecontroleerd, hetgeen gelet op het haar bekende criminele verleden van [medeverdachte 1] van haar had mogen worden verlangd. Tevens staat vast dat de verdachte ook in de periode dat [medeverdachte 1] gedetineerd was geld van hem heeft ontvangen. Zulks kan op dat moment door [medeverdachte 1] niet verdiend zijn met de handel in horloges of auto’s, en de verdachte moet zich dat hebben gerealiseerd.
De verdachte heeft niettemin in de tenlastegelegde en thans bewezen geachte periode een zeer aanzienlijk bedrag voor [medeverdachte 1] bewaard en meerdere geldbedragen van hem aangenomen. Zij ontving deze geldbedragen als compensatie voor door haar voorgeschoten gelden die waren besteed aan onder meer goederen voor hun zoon, uitgaven voor [medeverdachte 1] zelf en voor derden, waarbij zij op geen enkel moment geverifieerd heeft of het van [medeverdachte 1] ontvangen geld een legale herkomst had. Voorts heeft zij door [medeverdachte 1] betaalde auto’s verworven en gebruikt. Door te handelen als zij heeft gedaan, heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat het door haar bewaarde en aangenomen geld en het geld waarmee [medeverdachte 1] de auto’s betaald had een criminele herkomst hadden.
Het hof overweegt omtrent de verschillende onderdelen in de bewezenverklaring als volgt.
A. Circa € 2,7 miljoen
Zowel de verdachte (in een in eerste aanleg door de raadsvrouw overgelegde schriftelijke verklaring van de verdachte van 13 februari 2015) als [medeverdachte 1] (als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg) hebben verklaard dat [medeverdachte 1] geld in bewaring had gegeven bij de verdachte, doch beiden geven aan dat het om een veel lager bedrag ging dan het bedrag dat in de tenlastelegging is vermeld. Ook in hoger beroep is namens de verdachte aangevoerd dat [medeverdachte 1] een veel lager bedrag dan € 3,2 of € 2,7 miljoen euro bij de verdachte had ondergebracht.
Uit een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 17 december 2011 maakt het hof op dat [medeverdachte 1] een gedeelte van een op enig moment bij de verdachte in bewaring gegeven geldbedrag wilde ophalen. Het hof begrijpt de verklaring van [medeverdachte 1] zo, dat deze een bedrag van 6, 7 of 8 miljoen gulden in bewaring had gegeven, dat toen de euro werd ingevoerd het ging om circa € 3,2 miljoen, dat hij daarvan eerder enkele honderdduizenden euro’s had opgehaald, zodat € 2,7 miljoen resteerde, en dat hij later € 600.000 nodig had. [medeverdachte 1] heeft toen contact opgenomen met de verdachte, die aangaf dat het nog een dag duurde (het hof begrijpt: totdat zij het geld aan [medeverdachte 1] kon overhandigen). [medeverdachte 1] is daarop naar een familielid gereden waar het geld onder de vloer in een kluis zou liggen. Nadat de kluis geopend was, bleek deze helemaal leeg te zijn. De verdachte is op de vlucht geslagen. In totaal is € 2,7 miljoen verdwenen. [medeverdachte 1] geeft in dit gesprek verder aan dat de verdachte hem (het hof begrijpt begin december 2011) een brief heeft gestuurd, waarin zij aangaf dat zij niet wist wat haar bezielde, dat zij 10 jaar geleden was begonnen met graaien en niet meer kon stoppen tot het geld helemaal op was. [medeverdachte 1] stelt in dit gesprek (naar het hof begrijpt) verbaasd te zijn dat zij 270.000 per jaar opmaakte, dat hij haar elke maand 3500 gaf, dat om de twee jaar nieuwe auto’s werden ingeruild, waarbij elke keer 30.000 werd bijbetaald, dat hij dus echt goed voor de verdachte is geweest. Het hof gaat ervan uit dat in het gesprek met 2,7 miljoen, steeds € 2,7 miljoen wordt bedoeld, nu [medeverdachte 1] elders in het gesprek spreekt over “3 2 of zo euro’s miljoen” en aangeeft “het is echt met die eurowissel zeg maar 10 jaar terug”.
In een gesprek met zijn zoon geeft [medeverdachte 1] aan dat de verdachte tien jaar als een gek heeft geleefd. Een en ander in samenhang bezien leidt het hof tot de conclusie dat [medeverdachte 1] in het gesprek van 17 december 2011 de waarheid spreekt en niet liegt over de grootte van het bedrag. Dat hij [verdachte] een veel kleiner bedrag zou hebben gegeven om voor hem te bewaren, zoals [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, en de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, acht het hof gelet op het voorgaande ongeloofwaardig, temeer nu [medeverdachte 1] in dit verband spreekt over € 150.000 en de verdachte (in hoger beroep) over € 100.000.
Deze uitleg van genoemd OVC-gesprek wordt ondersteund door een voor het bewijs gebezigd e-mailbericht van 5 november 2011 van de verdachte aan haar zus. In dit e-mailbericht legt de verdachte haar zus uit dat er altijd goed voor haar en [naam 9] is gezorgd, dat er per maand altijd een bepaald bedrag was, dat de vakantie van [naam 9] ook altijd werd betaald, maar dat er toch altijd weer meer uitgaven waren en dat zij (het hof begrijpt) boven haar stand geleefd heeft, en dat zij het 10 jaar geleden anders had moeten doen. “Nu was het er allemaal en ging het wel makkelijk. Maar die lange is altijd goed geweest, alleen maandag (het hof begrijpt 31 oktober 2011) zei hij dat hij mij uit de weg zou laten ruimen als er iets was”. Het hof verstaat deze e-mail aldus dat de verdachte hier haar zuster uitlegt dat zij de afgelopen 10 jaar voor het bestrijden van de onkosten het geld dat zij van haar ex-partner [medeverdachte 1] (die hier, maar ook elders in het dossier ‘de lange’ wordt genoemd) heeft aangewend. Een en ander wordt bevestigd in de sms-berichten die [medeverdachte 1] op 1 november 2011 naar de verdachte stuurt, en waaruit blijkt dat hij na het vertrek van de verdachte in grote woede is ontstoken, in de gesprekken die [medeverdachte 1] op 7 januari 2012 en 13 januari 2012 met zijn zoon [naam 9] voert over de verdachte en wat zij in 10 jaar gedaan heeft en het vele geld dat zij heeft meegenomen en in de verklaring die [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, inhoudende dat hij een geldbedrag bij de verdachte had liggen, dat verdachte plotseling naar het buitenland was vertrokken en hij geen contact met haar kreeg.
Omtrent de reden van de plotselinge vlucht naar Spanje heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft zij eerst bij de rechter-commissaris verklaard dat een en ander te maken had met een overspannenheid, ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart zij dat stress en ook andere dingen daarbij een rol hebben gespeeld. In een schriftelijke verklaring van 13 februari 2015 geeft de verdachte toe dat (zo begrijpt het hof) het conflict tussen haar en [medeverdachte 1] om een geldbedrag ging, en stelt zij dat zij naar Spanje is vertrokken in verband met financiële problemen. Ook had zij rust nodig. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat de vlucht naar Spanje ook met het eerder opmaken van het geld van [medeverdachte 1] te maken had. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof ervan uit dat de verdachte, die het door [medeverdachte 1] bij haar in bewaring afgegeven bedrag geheel had uitgegeven, uit angst voor een confrontatie met [medeverdachte 1] naar Spanje is gevlucht.
Gelet op het voorgaande, in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastelegging periode een van [medeverdachte 1] afkomstig geldbedrag, dat onmiddellijk van misdrijf afkomstig was, van ongeveer € 2,7 miljoen voorhanden heeft gehad.
Meerdere geldbedragen
In een e-mail van de verdachte van 5 november 2011, waarvan zij later heeft verklaard dat de inhoud daarvan klopt, schrijft de verdachte aan haar zus [naam 10] :
“In de laatste 20 jaar is er goed voor mij en [naam 9] gezorgd, er was per maand altijd een bepaald bedrag. [naam 9] zijn vakantie werd ook altijd betaald.”
In eerder genoemd gesprek met [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] op 17 december 2011 verklaard dat hij (het hof begrijpt: de verdachte) elke maand drie en een halve rug (het hof begrijpt: € 3500) heeft betaald. Hij geeft aan dat hij echt goed voor haar was.
Bij de politie heeft de verdachte op 27 mei 2013 (persoonsdossier pagina 29) verklaard dat [medeverdachte 1] [naam 9] af en toe zakgeld gaf, wel eens alimentatie heeft betaald, maar niet op regelmatige basis. Hij gaf geld wanneer dat uitkwam. Dat gebeurde dan contant.
In ping-berichten tussen [medeverdachte 4] , een ex-partner van [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 1] van 23 oktober 2011 stelt [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 1] € 1100 voor [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zou betalen, hetgeen hij (zo begrijpt het hof) zelf verteld zou hebben.
Voorts is gebleken dat van 18 mei 2005 tot en met 31 december 2012 in totaal 240 keer een contante storting heeft plaatsgevonden op beide bankrekeningen van de verdachte, met een gemiddeld gestort bedrag van circa € 1000 per keer. In totaal gaat het om een bedrag van € 241.472,05.
Een aantal stortingen wordt direct gevolgd door een contante opname, waarbij de pas in gebruik bij verdachte wordt gebruikt bij zowel de opname als de storting. Daarnaar gevraagd, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet willen verklaren wie het geld stortte en waarom.
Bij een doorzoeking op het adres [adres 3] , het woonadres van [medeverdachte 1] , zijn zeven overzichten aangetroffen en in beslag genomen, waarop data en omschrijvingen, onderverdeeld in categorieën staan vermeld. Onder de categorie [verdachte] staat vermeld: 2007 12.000, 2008 12.000, 2009 12.000 en 2010 6000
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de getuige [getuige] verklaard dat hij de verdachte, die bij hem in loondienst was, nooit zwart heeft betaald en bij de politie heeft hij op 10 september 2013 (zaakdossier 2, pagina 1399) verklaard dat het geld van de stortingen niet bij hem vandaan komt.
De verdachte heeft bij de politie op 27 mei 2013 (persoons dossierpagina 25 en verder) ontkend dat zij in het bezit is van vermogen, tegoeden in het buitenland, gelden van anderen onder haar heeft, onroerend goed of aandelen, effecten, spaarbrieven, koopsompolissen of rentecertificaten bezit.
Gelet op het voorgaande, de hoogte van het salaris dat de verdachte bij [bedrijf 1] ontving en het feit dat zij bij e-mailbericht van 5 november 2011 aan haar zuster aangaf al langere tijd financiële problemen te hebben, acht het hof uitgesloten dat het met behulp van de pas van de verdachte op de rekeningen van de verdachte gestorte geld afkomstig was van haar inkomen en dat, nu de verdachte niets heeft verklaard over een andere legale herkomst van dit geld, en deze ook niet anderszins aannemelijk is geworden, het niet anders kan dan dat de stortingen zijn gedaan met van [medeverdachte 1] ontvangen, en dus van misdrijf afkomstig geld.
Auto’s
Ten laste gelegd is onder meer dat de verdachte een Fiat Seicento met kenteken [kenteken 1] – kort gezegd – zou hebben witgewassen. Nu niet uitgesloten kan worden geacht dat de verdachte deze auto, waarvan de nieuwprijs € 8454 was, met eigen geld heeft aangeschaft, dient zij van het witwassen van deze auto te worden vrijgesproken.
Dat ligt anders ten aanzien van de andere in de tenlastelegging genoemde auto’s.
Ten aanzien van de Audi A3, kenteken [kenteken 2] , was de nieuwprijs € 27.180. Deze auto stond op naam van de verdachte van 23 december 2006 tot en met 21 maart 2008, als eerste eigenaar. Niet gebleken is dat rond 23 december 2006 door de verdachte een dergelijk bedrag aan het autobedrijf is betaald of contant is opgenomen. Uit bankafschriften in de periode 4 december 2006 tot en met 2 januari 2007 blijkt dat het saldo varieert van € 1260,24 tot € 249,94 (negatief) (relaas zaak dossier twee, pagina 16).
De Mercedes Benz C 180 met kenteken [kenteken 3] , waarvan de verdachte vervolgens vanaf 21 maart 2008 tot en met 18 mei 2010 de eerste eigenaar is, had een nieuwwaarde van € 39.655. Uit een factuur van 19 maart 2008 die is aangetroffen bij [medeverdachte 1] blijkt dat het factuurbedrag van deze auto € 38.500 was. Bij aankoop van de Mercedes heeft de verdachte de eerder genoemde Audi A3 ingeruild. Het hoogste bedrag dat in de periode van 28 februari 2008 tot en met 31 maart 2008 is afgeschreven is een kasopname van € 250. Het banksaldo op de rekening varieerde in die periode van € 1416 tot € 222 (negatief). Gelet op de waarde van de Mercedes en de vermoedelijke inruilwaarde van de Audi A3 acht het hof het onaannemelijk dat de kasopname van € 250 bedoeld was voor de aankoop van de Mercedes.
Van de Fiat 500 die vervolgens vanaf 18 mei 2010 tot en met 21 mei 2012 op naam van de verdachte stond (wederom als eerste eigenaar), was de nieuwprijs € 13.295. Bij de aankoop van de Fiat 500 is de Mercedes Benz C 180 ingeruild. Deze auto is rond 21 mei 2012 voor € 12.500 verkocht aan een autobedrijf. In de periode van 6 tot 16 december 2011 heeft [medeverdachte 1] een aantal sms‘jes naar de (zich dan in Spanje bevindende) verdachte gezonden, waarin hij sommeert de auto met kenteken(bewijs) af te geven. In die periode had de verdachte enkel de Fiat 500 op haar naam staan, zodat deze sms-berichten – nu niet gebleken is van andere auto‘s die op dat moment door de verdachte werden gebruikt, of die zij in haar bezit had – slechts betrekking kunnen hebben op de Fiat 500.
Gelet op hetgeen eerder omtrent de inkomens- en vermogenspositie van de verdachte is overwogen, acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte de Audi A3, de Mercedes Benz C 180 en de Fiat 500 uit eigen middelen heeft betaald. In aanmerking genomen dat in eerder genoemd gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 17 december 2011 [medeverdachte 1] heeft gesteld: “om de twee jaar een nieuwe auto’s inruilen, elke keer 30 ruggen erbij”, het feit dat de factuur van de Mercedes C 180 bij [medeverdachte 1] is aangetroffen (zie proces-verbaal van relaas, zaakdossier 2, pagina 16), en het feit dat hij in december 2006 de Fiat 500 opeist gaat het hof ervan uit dat, nu van enige andere inkomstenbron niet is gebleken, het voor aankoop van de genoemde auto’s benodigde geld afkomstig was van [medeverdachte 1] , en dus van misdrijf afkomstig was.
Vakanties
Zoals gevorderd door de advocaat-generaal en bepleit door de raadsvrouw, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van vakantiereizen naar Porto en/of Portugal en/of een of meer andere plaatsen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Verder acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de vakantiereis naar Eurodisney.
Dubai
De raadsvrouw heeft bepleit, dat de verdachte van het witwassen van deze vakantie dient te worden vrijgesproken, nu zij de vakantie zelf heeft betaald.
Uit de voor het bewijs gebezigde telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte in de periode van 30 september 2011 tot en met 22 oktober 2011 volgt dat [medeverdachte 1] de tickets voor in ieder geval de verdachte en [naam 9] heeft geregeld, geregeld heeft dat de verdachte en [naam 9] in Dubai werden gebracht en gehaald door een [medeverdachte 1] bekende persoon, die ter plaatse ook andere dingen regelde voor beiden. Voorts heeft de zus van de verdachte, [naam 10] [verdachte] , bij de politie verklaard dat het hotel volgens haar door [medeverdachte 1] was betaald, terwijl haar echtgenoot bij de politie heeft verklaard dat de reis naar en het verblijf in Dubai waren geregeld en betaald door [medeverdachte 1] . In eerder genoemde e-mail van 5 november 2011 van de verdachte aan haar zus geeft zij aan dat [naam 9] ’s vakantie altijd werd betaald (het hof begrijpt: door [medeverdachte 1] ). Gelet op het voorgaande alsmede meergenoemd gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 17 december 2011, waarin hij tegen [medeverdachte 2] zegt dat hij 3, 4 keer per jaar de vakanties ook apart betaalde acht het hof het, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, vaststaan dat deze vakantie door [medeverdachte 1] voor de verdachte is betaald.
Diversen.
In de woning van [medeverdachte 1] , adres [adres 3] , zijn zeven overzichten aangetroffen en in beslag genomen (bijlage 17 bij het proces-verbaal). Op die overzichten staan data, omschrijvingen en bedragen. In de woning van de verdachte is op haar computer een soortgelijk overzicht aangetroffen met de bestandsnaam: “ [medeverdachte 1] laatste lijst ( sept. 2006)” (bijlage 18 bij het proces-verbaal). De verdachte heeft op 28 mei 2013 bij de politie verklaard dat het hier ging om geldbedragen die [medeverdachte 1] aan haar moest betalen, en die zij altijd later terugkreeg (persoons dossier, pagina 43). Door de politie is een totaal overzicht opgesteld met data, omschrijvingen en bedragen. In de woning van [medeverdachte 1] is een grote hoeveelheid kassabonnen en facturen aangetroffen die overeenkomen met de data en omschrijvingen op de in beslag genomen overzichten.
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat de verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad, die zij van [medeverdachte 1] heeft gekregen (en die dus van misdrijf afkomstig waren) ter compensatie van geldbedragen, die zij eerder had uitgegeven met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde goederen dan wel aan derden had betaald.
Gewoontewitwassen
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte gedurende een jarenlange periode zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van zeer vele geldbedragen, alsmede aan het witwassen van een drietal auto’s en een vakantiereis. Gelet hierop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 mei 2013 te Amsterdam en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij:
A
een contant geldbedrag ad (ongeveer) 2.700.000 euro voorhanden gehad, terwijl zij wist, dat dit contante geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
EN
B
meermalen een contant geldbedrag verworven en voorhanden gehad en omgezet en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat die contante geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
C
voertuigen (te weten een Audi A3 met kenteken [kenteken 2] en een Mercedes-Benz C180 met kenteken [kenteken 3] en een Fiat 500 met kenteken [kenteken 4] ) verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en daarvan gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat die voertuigen middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren;
EN
D
van een vakantiereis naar Dubai gebruik gemaakt, terwijl zij wist, dat deze vakantiereis middellijk uit enig misdrijf afkomstig was;
EN
E
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van kleding en audio-apparatuur en een boot en huisraad en en een grafsteen en spelcomputers (van het merk Wii en Playstation en Nintendo) en televisies en iPods en een telefoon, verworven en voorhanden gehad,
en
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van de aanschaf en/of betaling van een feest en abonnementen een bekeuring en bijlessen en onderhoudskosten van een graf, verworven en voorhanden gehad,
en
contante geldbedragen welke zij ontving ter compensatie van geldbedragen waarmee ten gunste van ‘ [naam 2] ’ en ‘en ‘ [naam 5] ’ en ‘ [naam 6] ’ en en ‘ [naam 8] ’ betalingen werden gedaan, verworven en voorhanden gehad,
terwijl zij telkens wist, dat die contante geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage die bij dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
gewoontewitwassen
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van onder meer een geldbedrag van € 2,7 miljoen, auto’s, een vakantiereis en meerdere contante geldbedragen van wisselende hoogte. De verdachte heeft door haar handelen gedurende een lange periode geprofiteerd van het criminele vermogen van de medeverdachte [medeverdachte 1] , haar ex-partner. Door haar handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het hof rekent dit de verdachte aan en neemt daarbij in overweging dat het om een zeer groot geldbedrag gaat dat door haar is witgewassen.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De verdachte is op 27 mei 2013 aangehouden en in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 5 maart 2015 vonnis heeft gewezen. Tegen dit vonnis is door de verdachte op 11 maart 2015 en door de officier van justitie op 18 maart 2015 hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 22 juni 2017 arrest wijst.
Voorop gesteld zij dat in artikel 6, eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte op 27 mei 2013 heeft in de onderhavige strafzaak als zodanige handeling te gelden.
Als uitgangspunt voor de berechting in eerste aanleg heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Voor de behandeling in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, kunnen aanleiding geven om van deze uitgangspunten af te wijken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen constateert het hof dat de redelijke termijn in hoger beroep in beperkte mate, te weten met ruim drie maanden is overschreden en dat, nu deze overschrijding van beperkte omvang is, kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat in zoverre inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2017 is zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit, dat het gepleegde feit van enige jaren geleden dateert en zij daarna niet meer door de strafrechter is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. P.A.M. Hoek en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2017.