HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158, m.nt. N. Keijzer, rov. 2.3.2. Zie voorts HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, NJ 2017/157, m.nt. N. Keijzer.
HR, 06-06-2023, nr. 21/04590
ECLI:NL:HR:2023:753
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2023
- Zaaknummer
21/04590
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:753, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑06‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:409
ECLI:NL:PHR:2023:409, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:753
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Oplichting, meermalen gepleegd door via internetdatingsite een ander geld (€ 8.450) afhandig te maken (art. 326.1 Sr) 1. Bewijsklachten. 2. Beroep op psychische overmacht. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04590
Datum 6 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 oktober 2021, nummer 21-000361-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2023.
Conclusie 11‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie A-G. Oplichting via een datingsite (art. 326 Sr), meermalen gepleegd. Het eerste middel klaagt onder meer dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’ opleveren en dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de aangever door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van geld. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof het beroep op (psychische) overmacht ten onrechte, althans op onbegrijpelijke wijze, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep (art. 81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/04590
Zitting 11 april 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte
Het cassatieberoep
1. De verdachte is bij arrest van 28 oktober 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens "oplichting, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een taakstraf van 102 uren, subsidiair 51 dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het eerste middel bevat een aantal klachten over de bewijsvoering. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen weer.
De bewezenverklaring en bewijsmiddelen
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“zij op meerdere tijdstippen omstreeks de periode van 5 januari 2014 tot en met 11 december 2014 in Nederland meermalen telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed te weten meerdere geldbedragen (met een totaal waarde van ongeveer € 8450,-), hebbende verdachte met voorgeschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listig en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- op internetsite “Badoo” contact gezocht met die [aangever] en zich tegen die [aangever] voorgedaan als [alias 1] en [alias 2] en [alias 3] en
- tegenover die [aangever] voorgewend dat zij schulden had vanwege de zelfmoord van haar ex man en
- tegenover die [aangever] voorgewend dat zij (direct/spoedig) geld nodig heeft voor schulden en het ondergaan van een operatie,
- (hierna) die [aangever] om geld (te leen) gevraagd, waarbij zij een terugbetaling in het vooruitzicht stelde/voorwendde,
waardoor die [aangever] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
“1. Het proces-verbaal van aangifte (…) inclusief het als bijlage bijgevoegde rekeningafschrift (…), in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 maart 2015 door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van oplichting, gepleegd tussen 5 januari 2014 en 11 december 2014.
Ik zit op datingsite 'Badoo'. In januari 2014 heb ik gereageerd op het profiel van een zich [alias 1] noemende jongedame, mobiele telefoonnummer 06- [telefoonnummer] . Wij kregen via Badoo een vrij intensief chatcontact. Zij had geld nodig om haar schulden te kunnen afbetalen en vertelde mij dat ze een geldbedrag van 200 euro nodig had, omdat ze anders uit haar huis gezet zou worden. Zij vroeg of ik geld aan haar kon lenen. Dit ging via Badoo. Ik maakte op 21 januari 2014 dat geldbedrag van 200 euro over naar het door haar opgegeven bankrekeningnummer. [alias 1] vertelde dat haar ex zelfmoord had gepleegd. [alias 1] had de schulden van haar ex overgenomen. In september kreeg ik een app van het telefoonnummer van [alias 1] , maar toen bleek het [alias 2] te zijn. Althans, zij noemde zich zo. [alias 2] gaf aan dat zij de schulden van [alias 1] had overgenomen. [alias 2] vroeg mij een geldbedrag van 500 euro over te maken naar een door haar opgegeven bankrekeningnummer. Ik maakte op 24 september 2014 genoemd geldbedrag naar dit rekeningnummer over. Een paar weken later appte een zich [alias 3] noemende jonge vrouw mij met hetzelfde eerdergenoemde telefoonnummer van [alias 1] en [alias 2] . Zij vertelde mij dat [alias 2] geopereerd moest worden. [alias 3] vroeg mij of ik een geldbedrag van 7.500 euro wilde overmaken naar het door haar opgegeven bankrekeningnummer. Ik vertelde haar dat ik dit als een lening aan haar wilde overmaken. Op 8 oktober 2014 heb ik dit bedrag overgemaakt en ik heb bij de overmaking vermeld dat dit een lening betreft.
De volgende week gaf heb ik gevraagd wanneer ik het geld terug zou krijgen. [alias 3] gaf aan dat ze daar volop mee bezig was om het z.s.m. terug te betalen. Ze gaf aan dat ik het donderdag terug zou hebben. Later heeft diezelfde [alias 3] mij nog tweemaal om een geldbedrag gevraagd. Dit moest eerst geregeld worden voordat ze de terugbetaling van het totale bedrag kon regelen.
Op 19 november 2014 heb ik een geldbedrag van 150 euro overgemaakt naar hetzelfde bankrekeningnummer als waar ook de eerdergenoemd geldbedragen van 500 euro en 7.500 euro naar waren overgemaakt. Op 11 december 2014 heb ik het geldbedrag van 100 euro overgemaakt naar een nieuw door [alias 3] opgegeven bankrekeningnummer.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De aangever verstrekte over de oplichting de volgende aanvullende informatie:
Object: Euro 8.450,00
2. Het proces-verbaal van aangifte (…) in de wettelijke vorm opgemaakt op 30 april 2015 door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, inhoudende – zakelijk weergegeven – relaas van voornoemde verbalisant:
Op 30 maart 2015 heb ik een onderzoek ingesteld naar het telefoonnummer dat is gebruikt voor het contact met de aangever. Middels bevragingen bij telecomproviders heb ik de identiteitsgegevens opgevraagd behorende bij dit kenmerk.
Op 31 maart 2015 ontving ik antwoord waaruit bleek dat het genoemde telefoonnummer, [telefoonnummer] , een abonnement betreft dat op naam staat van [verdachte] te [plaats] .
Betrokkene: [verdachte] (vrouw), geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte (…) in de wettelijke vorm opgemaakt op 15 oktober 2015 door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, inhoudende – zakelijk weergegeven – verklaring van verdachte:
V: = vraag verbalisant
A: = antwoord verdachte
V: [aangever] heeft aangifte gedaan van oplichting. Wat kunt u daarover verklaren?
A: Via Badoo kreeg ik contact met [aangever] .
V: Wanneer was dit ongeveer?
A: Ik denk begin 2014.
V: En toen?
A: Ik heb wel eens genoemd dat ik geldproblemen had. Hij zei me toen dat hij me het geld zou lenen.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2021, inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
Wat [aangever] in de aangifte heeft verklaard, klopt allemaal. De dingen die ik aan [aangever] vertelde klopten niet.”
De klachten van het eerste middel
6. In het middel en de toelichting daarop meen ik drie deelklachten te kunnen ontwaren, die zich lenen voor een gezamenlijke bespreking. Het middel klaagt in de eerste plaats dat het bestanddeel van de bewezenverklaring “dat zij op internetsite Badoo contact heeft gezocht met [aangever]” niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Daartoe is aangevoerd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een ‘Badoo’-profiel heeft aangemaakt onder een andere dan haar eigen naam en dat de aangever op dat profiel heeft gereageerd. De aangever heeft dus contact met de verdachte gezocht en niet andersom.
7. Tevens bevat het middel de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’ opleveren. Daartoe is aangevoerd dat het aanmaken van een profiel op het internet onder een andere naam niet zonder meer ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’ oplevert. Wat ertoe leidt dat het hof heeft vrijgesproken van het gebruik van ‘een valse naam’ maar vervolgens wel ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’ bewezen acht, blijkt niet.
8. Verder volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de aangever door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van geld. Het vragen van geld (leningen) voor schulden of een operatie door steeds wisselende wildvreemden is niet dermate vertrouwenwekkend dat het begrijpelijk is dat iemand, gelet op het gezond wantrouwen dat men geacht wordt in het maatschappelijk verkeer aan de dag te leggen, daarin trapt. Van bijzondere omstandigheden gelegen in de persoonlijkheid van de aangever die dat anders maken, blijkt uit de bewijsmiddelen niet.
Het juridische kader
9. In zijn overzichtsarresten van 20 december 2016 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen. Het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels behelst in de kern “gesproken en/of geschreven uitingen die bij [een] ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen”.1.Bij “het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de ‘persoon’ van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken”.2.
10. Voorts verdient opmerking “dat voor oplichting blijkens art. 326, eerste lid Sr is vereist dat iemand door zo een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr. (…) Oplichting in de zin van art. 326, eerste lid, Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien”.3.
11. De Hoge Raad verwijst hierbij onder meer naar zijn arrest van 15 november 2011. Dat arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.”4.
De bespreking van het middel
12. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de aangever begin 2014 heeft gereageerd op verdachtes profiel op de datingsite ‘Badoo’. Er ontstond vrij intensief chatcontact tussen de verdachte en de aangever. De verdachte gaf zich in eerste instantie uit als [alias 1] . Op 21 januari heeft de verdachte de aangever verzocht € 200 aan haar over te maken, omdat haar ex zelfmoord had gepleegd en zij zijn schulden had overgenomen. De aangever heeft gehoor gegeven aan dit verzoek. In september van dat jaar ontving de aangever wederom een bericht van het telefoonnummer dat de aangever herkende als het telefoonnummer van [alias 1] . Ditmaal deed de verdachte zich voor als [alias 2] ; de achternaam van [alias 2] luidde identiek aan die van [alias 1] . Zij gaf aan dat ze de schulden van [alias 1] had overgenomen en vroeg een geldbedrag van € 500 over te maken naar een door haar opgegeven bankrekeningnummer, wat de aangever vervolgens heeft gedaan. Weer een paar weken later ontving de aangever opnieuw een bericht van hetzelfde telefoonnummer. Deze keer deed de verdachte zich voor als [alias 3] . [alias 3] gaf aan dat [alias 2] moest worden geopereerd en verzocht de aangever om € 7.500 over te maken. De aangever heeft het bedrag als lening aan de verdachte overgemaakt. Toen de aangever de week daarop vroeg wanneer hij het geld terug zou krijgen, gaf de verdachte aan dat zij er volop mee bezig was. Later heeft de verdachte nog twee betaalverzoeken aan de aangever gedaan. Dit moest eerst worden geregeld voordat ze de lening kon terugbetalen. Ook aan deze betaalverzoeken heeft de aangever voldaan. De verdachte heeft verklaard dat de dingen die zij aan de aangever heeft verteld niet kloppen. Op basis van het voorgaande heeft het hof het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde verworpen en geoordeeld dat kan worden bewezen verklaard dat de verdachte de aangever door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van ongeveer € 8.450.
13. De steller van het middel betwist in de eerste plaats dat het hof het deel van de bewezenverklaring "dat zij op internetsite Badoo contact heeft gezocht met [aangever]" uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden, maar wat mij betreft tevergeefs. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte – terwijl zij zich voordeed als [alias 1] , [alias 2] en [alias 3] – (meerdere malen) contact heeft gezocht met de aangever. Dat het de aangever is geweest die in eerste instantie met de verdachte contact heeft gezocht, doet daar mijns inziens niet aan af.
14. Voorts meen ik dat het oordeel van het hof dat de verdachte door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid en het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels de aangever heeft bewogen tot afgifte van aan hem toebehorende geldbedragen, niet onbegrijpelijk is en tevens toereikend is gemotiveerd.
15. Het samenweefsel van verdichtsels heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden nu daaruit blijkt dat de verdachte meerdere samenhangende leugens heeft gebezigd om de aangever ervan te overtuigen steeds opnieuw geldbedragen over te maken, te weten:
- dat haar naam [alias 1] / [alias 2] / [alias 3] was;
- als [alias 1] : dat ze schulden van haar ex had overgenomen;
- als [alias 2] : dat ze de schulden van [alias 1] had overgenomen;
- als [alias 3] : dat ze geld nodig had voor de operatie van [alias 2] ;
- als [alias 3] : dat ze de lening probeerde terug te betalen, maar dat ze eerst nog meer geld nodig had van de aangever.
16. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof mijns inziens ook kunnen afleiden dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte zich als [alias 3] in strijd met de waarheid heeft voorgedaan in de hoedanigheid van een persoon die een lening nodig had voor de operatie van [alias 2] en voornemens was deze lening ook terug te betalen. Daarbij heeft de verdachte leugens verkondigd over haar pogingen het geld terug te betalen, welke leugens haar hoedanigheid van bonafide lener hebben ondersteund. In de bewijsmiddelen ligt voorts besloten dat de verdachte zich ook heeft voorgedaan als een kennis van [alias 2] . De verdachte heeft namelijk als [alias 3] bij de aangever de indruk gewekt dat ze op de hoogte was van de operatie van [alias 2] en dat ze in staat was berichten te versturen vanaf het telefoonnummer van [alias 2] .
Voor zover het middel klaagt dat het niet duidelijk is waarom het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het aannemen van een valse naam, maar vervolgens wel heeft veroordeeld voor het aannemen van een valse hoedanigheid, merk ik op dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat het aannemen van de valse hoedanigheid en niet het bezigen van de valse namen ertoe heeft geleid dat bij de aangever een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan inzake de persoon van de verdachte. Gezien ’s hofs vaststellingen is dit oordeel, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk.
17. Ten slotte meen ik dat het hof heeft kunnen oordelen dat zowel het aannemen van de valse hoedanigheden als het samenweefsel van verdichtsels de aangever hebben ‘bewogen tot’ afgifte van de geldbedragen. Anders dan de steller van het middel aanvoert, is er geen sprake van een situatie waarin de verdachte geld heeft overgemaakt aan “wildvreemden”. Voordat de verdachte de aangever de eerste maal heeft verzocht om geld over te maken, had zij als ‘ [alias 1] ’ reeds intensief chatcontact met de aangever. Daarna presenteerde zij zich achtereenvolgens als familielid en vriendin van [alias 1] . Bovendien is de verdachte begonnen met een verzoek om een relatief bescheiden bedrag van € 200 aan haar over te maken. De verdachte heeft dat bedrag vervolgens stapsgewijs verhoogd tot € 7.500. Juist dit geraffineerde en intensieve karakter van het chatcontact in combinatie met het feit dat de oplichting zich gedurende een periode van elf maanden heeft afgespeeld, maakt dat het oordeel van het hof dat de aangever door het gebruik van de oplichtingsmiddelen is bewogen tot afgifte van het geldbedrag – in welk oordeel besloten ligt dat niet kan worden gezegd dat de aangever de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien – ook zonder nadere vaststellingen omtrent de persoon van de verdachte mijns inziens niet onbegrijpelijk is en tevens toereikend is gemotiveerd.
18. Het middel faalt.
Het tweede middel
19. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof het beroep op (psychische) overmacht ten onrechte, althans op onbegrijpelijke wijze, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
20. Daartoe is aangevoerd dat het oordeel van het hof dat uit het dossier niet blijkt van enige dreiging feitelijke grondslag mist en daardoor onbegrijpelijk is, aangezien wel degelijk bewijsstukken in het dossier zitten waaruit blijkt dat sprake was van een dreiging met openbaarmaking van persoonlijke gegevens of geweld. Het hof had tenminste de aannemelijkheid van de stukken/verklaringen die wel in het dossier zitten, dienen te beoordelen. Het oordeel van het hof dat "ook overigens niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een op verdachte uitgeoefende van buiten komende drang" miskent voorts, voor zover het hof daarmee heeft bedoeld dat de verdachte deze drang aannemelijk had moeten maken, dat het hof is gehouden de feitelijke grondslag van een beroep op psychische overmacht te onderzoeken, terwijl hij de last van het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen. Indien en voor zover het hof met "ook overigens" heeft bedoeld dat het wel zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de van buiten komende drang, is het oordeel dat de drang niet aannemelijk is geworden in het licht van de verklaringen en stukken waarop door de verdachte een beroep is gedaan zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
21. De pleitnota die op de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2021 door de raadsman van de verdachte is overgelegd, houdt het volgende in (met vermelding [tussen rechte haken en cursief weergegeven] van de ter terechtzitting gedane aanvullingen van de raadsman):
“Chantage
Cliënte werd dus door [betrokkene 1] gechanteerd met het feit dat zij gokverslaafd was en zij niet wilde dat haar ouders c.s. dat wisten. Dat er sprake was van een gokverslaving staat vast (bijlage 2). Bovendien dat er sprake is van een negatief zelfbeeld en het telkens innemen van een underdog positie. Destijds blijkt cliënte ook al melding te hebben gemaakt van traumatiserende gebeurtenissen in het verleden. Gedoeld werd op de rol van [betrokkene 1] .
Toen haar ouders c.s. eindelijk op de op de hoogte waren, dreigde [betrokkene 1] echter o.a. haar klanten te informeren over haar gokverslaving. Maar [betrokkene 1] kwam volgens cliënte ook met andere dreigementen zoals het in de brand steken van de slijterij en zielige verhalen over zijn kinderen, om druk op cliënte uit te oefenen. En die druk was - tot recent - zo groot, dat cliënte [betrokkene 1] zelfs in januari 2017 nog €2.500,00 heeft betaald. De ex-echtgenoot van cliënte - [betrokkene 2] - heeft bedoelde bedreigingen en betalingen bevestigd en laat zich daarbij ook uit over de persoon van cliënte (bijlage 3).
- [betrokkene 1] dreigde haar gokverslaving bekend te maken.
- Eerst aan haar familie, later aan haar klanten.
- Zelfs in januari 2017 heeft cliënte [betrokkene 1] nog geld betaald.
- [betrokkene 1] dreigde ook met geweld/brandstichting.
Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 2] in antwoord op vragen van de rechter-commissaris en/of de advocaat van [betrokkene 1] het volgende verklaard:
“Bent u op de hoogte geweest dat er geld door uw vrouw overgemaakt is naar [betrokkene 1] ? Zakelijk niet. Vanuit privé situatie wel. Ik heb van mijn eigen rekening geld aan [betrokkene 1] betaald. Waarom? Omdat [verdachte] min óf meer bedreigd werd door [betrokkene 1] . Daar bedoel ik mee dat [verdachte] naar mij toe kwam en zei dat [betrokkene 1] de winkel in de brand zou steken. Ik heb nooit gesproken met [betrokkene 1] hierover. Ik kon [betrokkene 1] niet bereiken. [verdachte] was er heel erg hypisch van geworden, zij kon niet meer functioneren. Waarom ik niet naar [betrokkene 1] ben geweest of naar de politie ben gegaan? Ik kon [betrokkene 1] dus niet bereiken. Ik geloofde [verdachte] op haar woord".
“Om hoeveel geld ging het? Dat durf ik niet meer te zeggen. Het ging wel om duizenden euro's. Het ging zeker om €10.000,0 toto € 15.000,- euro”.
“Wanneer heeft u betalingen aan [betrokkene 1] gedaan en hoe vaak heeft u betalingen gedaan aan [betrokkene 1] ? Ik denk zo'n 7 à 8 betalingen. Dit was in de periode eind 2014 tot begin 2016. Dit gebeurde vanaf onze ING rekening, eindigend op [001] of [002] ”.
“Wanneer is de laatste betaling geweest die u gedaan heeft? Ik weet niet of dat met Kerst 2016 is geweest of tussen Kerst en Oud en Nieuw 2016. Ik weet niet of ik dat terug kan kijken. Dat zou moeten kunnen dat zou ik thuis kunnen doen".
- Ook de ex van cliënte bevestigd de chantage/druk/dwang van [betrokkene 1] .
- Dat er zelfs ten tijde van de strafzaak geld aan [betrokkene 1] werd betaald.
In een brief van 26 juni 2017 bevestigt de GZ-psycholoog dat cliënte zeer beïnvloedbaar was en dat zij zich regelmatig overgaf aan de wil van anderen (bijlage 4).
- [betrokkene 1] heeft forse druk op cliënte uitgeoefend.
- Cliënte heeft ook zelf [betrokkene 1] onder druk forse bedragen betaald.
Hoe groot de druk moet geweest die [betrokkene 1] op cliënte heeft uitgeoefend, laat zich raden. Maar als iemand duizenden euro’s aan iemand betaalt en zich daar zelfs voor in de schulden steekt, moet die druk enorm zijn geweest. Uit bijlage 5 kunt u opmaken dat cliënte [betrokkene 1] o.a. in 2016 forse bedragen heeft overgemaakt en uit bijlage 6 dat zij zelfs een lening via marktplaats heeft afgesloten voor een bedrag van €5.000,00. Zij betaalt die lening nog steeds af. Cliënte is ooit zelfs zover gegaan dat zij een bedrag van €30.000,00 in het schimmige circuit wilde lenen en de zogenaamde koerierskosten van €10.000,00 al had voldaan. Die lening ging niet door en van de koerierskosten heeft cliënte nooit meer iets teruggezien.
De druk was ook zo groot, dat cliënte destijds zelfs bij de politie [betrokkene 1] voor wat betreft het ten laste gelegde feit, buiten schot hield. Zo bang was ze voor hem.
En, dat was dus de druk/dwang, waaronder cliënte tot het plegen van strafbare feiten is gekomen.
Het lastige is dat cliënte altijd moeilijk heeft willen/kunnen praten over wat er precies aan de hand was. Welke druk [betrokkene 1] uitoefende en hoe lang daar al sprake van was. Uit een ook voor de verdediging tot onlangs onbekend rapport (bijlage 6a), kan worden opgemaakt dat er al veel langer sprake zou zijn geweest van chantage en bedreigingen door – volgens cliënte – [betrokkene 1] . Wiens naam om privacy redenen niet in het rapport is opgenomen.
[betrokkene 1] heeft op enig moment overigens ook toegegeven dat cliënte door hem gedwongen is.
In zijn e-mail aan cliënte, van 29 september 2016 erkent [betrokkene 1] dat hij haar onder druk heeft gezet omdat hij geld nodig had (bijlage 7). [Anders dan de advocaat-generaal zegt, zit er wel bewijs in het dossier, namelijk deze mail van [betrokkene 1] .]
- [betrokkene 1] heeft op enig moment zijn rol erkend.
Latere verklaring(en) [betrokkene 1] onbetrouwbaar
Op 29 september 2016 – nota bene één dag voor de eerste zitting in de strafzaak – gaat [betrokkene 1] om. Bij de politie heeft hij immers verklaard dat het hele plan uit de koker van cliënte kwam en dat dat hij geen euro wijzer was geworden van de zaak, maar in zijn e-mail aan cliënte van 29 september 2016 erkent hij dat hij haar onder druk heeft gezet omdat hij geld nodig had.
- [betrokkene 1] heeft op enig moment zijn rol erkend.
- Nadien is [betrokkene 1] daar op teruggekomen.
Omdat [betrokkene 1] het bestaan van deze e-mail inmiddels betwist, legt de verdediging een print screen over waaruit blijkt dat de e-mail wel degelijk van [betrokkene 1] afkomstig is en door cliënte is ontvangen op 29 september om 15:00 uur (bijlage 8). Eén dag vóór de zitting, waar [betrokkene 1] – anders dan hij stelt – dus wel degelijk van op de hoogte was!
Nadien lijkt [betrokkene 1] zijn strategie te hebben gewijzigd. Hij heeft zijn woord niet gehouden en heeft geen voor cliënte ontlastende verklaring afgelegd. Sterker, hij stelt in weerwil van zijn bekennende verklaring van 29 september 2017, van niets te weten:
“Ik ken deze mail niet. Het zegt mij echt helemaal niets. Wel is het zo dat [verdachte] door deze zaak in de problemen is gekomen met de gemeente in verband met haar vergunning voor haar winkel. Ik heb haar gevraagd hoe ik haar kon helpen. Ik heb haar gezegd dat ik haar de vrije hand zou geven. Daarmee bedoel ik dat ze een stukje op mij kon afschuiven maar dat was alleen richting de gemeente. Ik deed dat omdat ik bij haar in het krijt sta. Maar dat betekent niet dat ik alle schuld op mij neem" ( [betrokkene 1] rechter-commissaris).
En daarmee staat wat de verdediging betreft vast dat [betrokkene 1] zijn verklaring leugenachtig is. Onjuist, althans onbetrouwbaar. En dat betekent dat het gerechtshof moet uitgaan van de (laatste) versie van het verhaal van cliënte. Dat het zo is dat zij vanwege de chantage door [betrokkene 1] tot haar handelen is gekomen en dat zij daartegen geen weerstand heeft kunnen bieden. Ter toelichting het volgende.
- Nadere verklaringen [betrokkene 1] zijn leugenachtig e.d. [Dan zou je kunnen zeggen: we gebruiken de verklaringen van [betrokkene 1] niet voor het bewijs in zaak van [verdachte] . Dit is echter vooral van belang voor de ondersteuning van het verhaal van verdachte.]
De e-mail is echt De e-mail is afkomstig van het e-mailadres [e-mailadres] @gmail.com, hetzelfde e-mailadres waarmee ik op 27 december 2016 om 19:52 uur door [betrokkene 1] werd geïnformeerd over het feit dat hij niet bij de zitting aanwezig zou zijn (bijlage 9). Bovendien blijkt uit de door cliënte overgelegde print screen dat de e-mail niet alleen van [betrokkene 1] afkomstig is, maar ook door haar is ontvangen op het e-mailadres info@ [website] .nl.
Van enige knip en plakwerk waar [betrokkene 1] op lijkt te doelen, is dus geen sprake!
Dat [betrokkene 1] de betreffend e-mail niet meer in zijn verzonden items heeft staan, zegt natuurlijk niets, want die kan daar uit verwijderd zijn. Daar moet wat de verdediging betreft ook van worden uitgegaan, hetgeen verklaart waarom [betrokkene 1] de rechter-commissaris zo graag wilde laten zien dat de e-mail niet in zijn verzonden items stond, maar de rechter-commissaris vervolgens geen inzage wilde verschaffen in zijn ‘prullenbak’. Dat verzoek had hij blijkbaar niet verwacht en daar zal die e-mail naar de verdediging veronderstelt nog ingestaan hebben:
"Opmerking rechter-commissaris. Op verzoek van de rechter-commissaris opent de getuige zijn Gmail account om te kijken welke e-mails er zijn verstuurd op donderdag 29 september 2016. De getuige laat zien dat er in zijn emailbox slechts één email zit die op die dag is verstuurd. De rechter-commissaris constateer/ dat deze email rond de klok van 11.00 uur is verstuurd en dat deze email voor wat betreft adressant, onderwerp en inhoud niet spoort met de uitgeprinte email. De getuige verklaart niet te beschikken over een "prullenbak", althans dat zijn "prullenbak" dagelijks wordt geleegd. De rechter-commissaris vraagt of hij in de "prullenbak" van de Gmail account mag kijken. De getuige geeft daar geen toestemming voor. Getuige verklaart eventueel wel bereid te zijn mee te werken aan technisch onderzoek aan zijn Gmail account” ( [betrokkene 1] rechter-commissaris).
Maar er is meer, waar het de onbetrouwbaarheid van [betrokkene 1] betreft. Sterker, zijn leugens.
- Nadere verklaringen [betrokkene 1] zijn leugenachtig e.d.
[betrokkene 1] verklaart op 12 april 2017 namelijk bij de rechter-commissaris dat hij pas sinds een paar weken zou weten dat hij verdachte is in deze zaak. Volgens de verdediging bedoelde [betrokkene 1] te zeggen dat hij niet eerder zou hebben geweten dat hij moest voorkomen.
Volgens de verdediging wist hij dat echter al in september 2016 en in ieder geval pp 29 september 2016 toen hij cliënte zijn verklaring mailde. Hij wist dat hij moest voorkomen, maar gaf aan niet te zullen verschijnen. En dat is toen mede de reden voor cliënte geweest om hem te vragen om een schriftelijke verklaring op te stellen. Hij had haar namelijk beloofd dat hij op de zitting alle schuld op zich zou nemen. En wat te denken van de e-mail aan mij van 27 december 2016 (bijlage 9)?
Overigens doet [betrokkene 1] het nu voorkomen dat hij zich nog wel weet te herinneren dat cliënte de e-mail nodig zou hebben gehad ten behoeve van de gemeente. Dat is beslist niet zo en bovendien speelde de kwestie met de gemeente niet in september 2016. Er is pas in oktober 2016 een aanvraag gedaan voor een nieuwe vergunning voor de verhuisde slijterij en pas begin 2017 bleek de gemeente er een punt van te maken dat er o.a. nog een strafzaak liep. Pas begin 2017 zou cliënte dus belang hebben gehad bij een verklaring van de hand van [betrokkene 1] . Ook op dit punt verklaart [betrokkene 1] dus leugenachtig.
Verder heeft [betrokkene 1] bij de politie verklaard dat hij het van cliënte ontvangen geld aan haar zou hebben terugbetaald (…):
“Zij boekte regelmatig bedragen op mijn rekening en dan vroeg ze mij of ik deze bedragen aan haar contant terug kon geven. Dat is een keer of 15 a 20 gebeurd. Dat ging om bedragen van 150 a 200 Euro tot 7500 Euro" ( [betrokkene 1] politie).
O.a. het bedrag van €7.500,00 heeft [betrokkene 1] inderdaad ontvangen, maar via de ING bankrekening [rekeningnummer] , de rekening van cliënte die zoals zij heeft verklaard zonder haar medeweten door [betrokkene 1] werd gebruikt (…). Maar wat zou er ook de logica van zijn geweest om geld te ontvangen op je rekening, dat over te boeken naar de rekening van iemand anders, die dat dan contant opneemt om aan jou terug te geven. Dat dat gebeurd is met de zakelijke rekening is een feit – belastingtechnische redeneren – maar niet met de privérekening. Dat geld was volgens cliënte voor [betrokkene 1] bedoeld. Onder andere het geld waarover de ex van cliënte heeft verklaard.
En dat erkent [betrokkene 1] inmiddels, maar het zou volgens zijn verklaring bij de rechtercommissaris gegaan zijn om leningen in de periode 2013-2014:
“Halverwege 2012 kwam ik in de financiële problemen. Ik heb dat nog een tijdje weten te rekken. Vanaf 2013-2014 heeft [verdachte] mij op de rit gehouden door mij geld te lenen. Ik denk dat het in totaal om een bedrag van 15.000 euro ging. Ze zei dat dit haar eigen geld was. Ik weet niet beter dan dat dit van haar vandaan kwam. Er is nooit iets over op papier gezet”. ( [betrokkene 1] rechter-commissaris).
Gelukkig voor cliënte, bekent [betrokkene 1] nu in ieder geval ook geld te hebben ontvangen. Dat dat tot begin 2017 zo is geweest, verzwijgt [betrokkene 1] , naar ik aanneem om tactische redenen.
- [betrokkene 1] heeft wel degelijk geld van cliënte ontvangen.
Tot slot in dit verband het volgende. Hoe gewiekst [betrokkene 1] was/is – hoe slecht hij is – blijkt wel uit het feit dat hij zelfs toen de onderhavige zaak door de politie onderzocht werd, is doorgegaan met het chanteren, bedreigen e.d. van cliënte en met name met het aftroggelen van geld. Dat is wat cliënte stelt en door haar ex-echtgenoot wordt bevestigd. Zelfs begin 2017 was daar nog sprake van, waarvoor ik u nogmaals wijs op de verklaring van de ex-echtgenoot van cliënte (bijlage 3).
Eerder is er door de rechter-commissaris opgemerkt dat cliënte toen toch niet meer gechanteerd kon worden omdat haar gokverslaving inmiddels in kleine kring bekend was, maar de vrees bleef dat uiteindelijk ook klanten geïnformeerd zouden worden. Bovendien is er zoals o.a. uit de verklaringen van cliënte, haar echtgenote en haar moeder blijkt, ook sprake geweest van chantage en andere bedreigingen:
“Zelfs toen wij er uiteindelijk van op de hoogte waren dat [verdachte] gokverslaafd was en [betrokkene 1] haar daar niet meer mee kon chanteren, is hij druk op haar blijven uitoefenen. Ik weet dat omdat [verdachte] nadat alles bekend was geworden – ook van het geld dat ze aan de zaak had onttrokken – zelf geen geld meer kon overmaken. Ik had haar bankpas in beheer en moest alle betalingen doen". ( [betrokkene 2] verklaring en rechter-commissaris).
“U houdt mij voor dat het u opvalt dat ik zeg dat in mei 2014 mijn gokverslaving aan het licht kwam – waarmee ik niet langer chantabel was – maar dat de tweede en daarop volgende betalingen aan [aangever] pas in achtereenvolgens september/oktober/november/december 2014 zijn gedaan en vraagt mij hoe dat zich verhoudt tot mijn verklaring dat [betrokkene 1] mij bleef chanteren om [aangever] te bewegen te betalen. Ik werd nog wel gechanteerd door [betrokkene 1] . Hij dreigde namelijk mijn gokverslaving aan anderen dan mijn ouders te vertellen, bijvoorbeeld aan mijn klanten. Ook was het zo dat [betrokkene 1] met het verhaal van zijn kinderen kwam. Zo is het voorgekomen dat de kinderen van [betrokkene 1] huilend voor mijn zaak stonden omdat vader hun eten niet meer kon betalen” ( [verdachte] rechter-commissaris).
“Ik ben nog steeds bang voor hem. Er staan nog steeds mensen voor mijn deur die mij om geld vragen dat ze nog van [betrokkene 1] te goed hebben” ( [verdachte] rechter-commissaris).
"Het klopt dat ik aangifte heb gedaan tegen [betrokkene 1] . Dat was in februari 2015 vanwege fraude/oplichting en in maart 2015 vanwege bedreiging. Later heb ik gezegd dat die aangiftes vals waren. Daar ben ik begin 2016 ook voor veroordeeld. Die veroordeling is niet terecht want ik moest van [betrokkene 1] zeggen dat de aangiftes vals waren. Hij bedreigde mij” ( [verdachte] rechter-commissaris).
Onder verwijzing naar het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2019, merkt de verdediging op dat de griffier cliënte in dit verband niet helemaal goed begrepen heeft, waar zij/hij het volgende heeft genoteerd:
“Ik heb de valse aangifte gedaan omdat iedereen zich ermee bemoeide en ik mijn gokverslaving wilde verbergen. Mijn ouders zagen dat ik geld had overgemaakt, dus ik moest de schuld op mij nemen. Ik ben niet in beroep gegaan tegen de veroordeling omdat ik gewoon verder wilde”.
Cliënte stelt dat zij geen valse aangifte heeft gedaan. Cliënte heeft in antwoord op de vraag van de politierechter bedoeld te stellen dat zij op de door haar tegen [betrokkene 1] gedane aangifte mede is teruggekomen omdat zij lastige vragen kreeg – er was immers geld vanaf haar zakelijke rekening overgemaakt – en ze niet wilde dat het uit zou komen dat ze een gokverslaving had. Mede om die reden en omdat [betrokkene 1] daar op aandrong, heeft ze later verklaard dat haar aangifte tegen [betrokkene 1] vals was. Maar dat was dus niet zo.
Verder verwijst de verdediging in dit verband naar de verklaring van de moeder van cliënte – mede ondertekend door haar vader die dezelfde ervaringen met [betrokkene 1] heeft gehad – welke verklaring in eerste aanleg niet eerder is overgelegd (bijlage 10).
[betrokkene 1] is volgens cliënte dus doorgegaan met chanteren/bedreigen en daar is hij wel heel ver in gegaan. Verondersteld wordt althans dat [betrokkene 1] ook degene is die achter de oplichting van cliënte en haar ouders zit met betrekking tot het bedrag dat voor de benadeelde partij bestemd was.
- Betaling benadeelde partij is in eerste instantie door [betrokkene 1] geïncasseerd
Een bedrag van €10.000,00 zo had de verdediging met cliënte afgesproken zou er overgemaakt worden aan [aangever] . Maar toen het zover was dat dat overgemaakt kon worden, bleek dat al gedaan te zijn.
Cliënte was telefonisch benaderd door iemand die zich als curator/bewindvoerder had uitgegeven en die het bankrekeningnummer had doorgegeven waarop het voor [aangever] bestemde bedrag overgemaakt kon worden. Het betreffende bedrag bleek echter niet overgemaakt te zijn op de rekening van [aangever] , maar op een rekening bij de SNS, waarvan inmiddels vaststaat dat die rekening op naam van cliente en [betrokkene 1] staat. Cliënte stelt niets van deze rekening te weten. De €10.000,00 lijkt grotendeels door [betrokkene 1] te zijn geïncasseerd. Cliënte heeft daarvan – en van de mogelijke identiteitsfraude door [betrokkene 1] bij het afsluiten van twee telefoonabonnementen, waarbij dezelfde rekening is gebruikt – aangifte gedaan (bijlage 11 en 12). [Onze stelling is dat [betrokkene 1] een rekening heeft geopend. De rekening staat op een adres in [plaats] . Er is gepind in [plaats] en [plaats] , waar [betrokkene 1] destijds zat. [betrokkene 1] wist dat er € 10.000,- betaald zou gaan worden, heeft verdachte gebeld en heeft gezorgd dat verdachte haar ouders ertoe heeft bewogen het geld naar die rekening over te maken.]
In dit verband wijs ik tot slot op de verklaring van [betrokkene 3] (bijlage 13).
Voor zover het gerechtshof mocht denken dat cliënte toch bericht over bedoelde rekening moet hebben gehad, wijst de verdediging er op dat de rekening op een adres in [plaats] stond. Een voor cliënte onbekend adres.
Ook de storting van € 0,10 door [betrokkene 3] geeft te denken. Blijkbaar wilde [betrokkene 1] op deze manier cliënte aan de rekening koppelen.
Bovendien blijkt uit geen van de overboekingen iets van betrokkenheid van cliënte.
(…)
Er was sprake van Psychische overmacht / overmacht in de zin van
Dwang
Voor zover het gerechtshof een andere mening mocht zijn toegedaan, vraagt de verdediging de politierechter om cliënte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat er naar de mening van de verdediging sprake is geweest van psychische overmacht en/of overmacht in de zin van dwang.
Er was naar de mening van de verdediging sprake van overmacht als gevolg van de druk die er op cliënte werd uitgeoefend om mee te werken aan – als daar volgens het gerechtshof wel sprake van was – het ‘oplichten’ van [aangever] . Druk die bestond uit dreigen met openbaarmaking van persoonlijke gegevens en geweld. Cliënte werd gechanteerd en kon daar gezien haar kwetsbare positie geen weerstand tegen bie den en evenmin anderszins adequaat op reageren.
Die druk was zo groot dat daarmee de wilsvrijheid van cliënte werd aangetast, in welk verband haar kwetsbare karakter en psychische gesteldheid op dat moment bepaald mee hebben gespeeld.”
22. De e-mail waarnaar de raadsman in de pleitnota verwijst, is als bijlage aan de ingevoegde pleitnota gehecht en luidt als volgt:
“Hierbij verklaar ik [betrokkene 1] dat ik [verdachte] hiertoe heb gedwongen om dit te doen. Heb haar op verschillende manieren onder druk gezet omdat ik geld nodig had en ze het zelf niet meer had. Heb haar onder druk gezet omdat ik dingen van haar wist die niemand mocht weten en dit ging om haar drugsverslaving. Ook heb ik har beloofd dat ik alle bedragen zou over maken en dat ze nergens geen last van kreeg. Heb haar ook verteld dat ze niet haar eigen naam moest gebruiken maar mijn achternaam om haar overal buiten te houden. Ik heb voor [verdachte] deze problemen veroorzaakt en ik vind niet dat zij voor mijn fouten moet boeten. De verklaring die ik dus heb afgegeven bij de politie is dus niet waar. Graag zou ik mijn verontschuldigingen aan [aangever] en [verdachte] willen bieden. Ik ben druk bezig om alle problemen hiervan op te lossen alleen dat gaat niet even makkelijk. Ook heb ik veel spijt van wat ik [verdachte] en [aangever] dit leed heb aangedaan.
[betrokkene 1] ”
23. In de bijlagen van de pleitnota bevindt zich tevens een verklaring van de ex-echtgenoot van de verdachte:
“ [verdachte] heeft ons verteld dat hij haar op enig moment is gaan dreigen met het openbaar maken van haar gokverslaving, maar ik heb begrepen dat hij ook wel eens gedreigd de slijterij in brand te zullen steken als zij niet zou meewerken. Ook het verhaal dat zijn kinderen op straat zouden komen te staan als [verdachte] hem geen geld meer zou lenen, zal haar onder druk hebben gezet. [verdachte] heeft namelijk een zwak voor kinderen en zal ook zijn dreigement op dit punt zeer serieus hebben genomen en zich daardoor hebben laten beïnvloeden.
Zelfs toen wij er uiteindelijk van op de hoogte waren dat [verdachte] gokverslaafd was en [betrokkene 1] haar daar niet meer mee kon chanteren, is hij druk op haar blijven uitoefenen. Ik weet dat omdat [verdachte] nadat alles bekend was geworden – ook van het geld dat ze aan de zaak had onttrokken – zelf geen geld meer kon overmaken. Ik had haar bankpas in beheer en moest alle betalingen doen.
En zelfs ik heb er een aantal keer aan meegewerkt dat er geld naar [betrokkene 1] werd overgemaakt. Privé geld wel te verstaan. Tegen mijn zin uiteraard, maar dat was de enige manier om [verdachte] gerust te stellen. Die keren was zij namelijk in paniek. Ze was dan als de dood zo vertelde ze mij, dat [betrokkene 1] inderdaad haar slijterij in rand zou steken. Dat was echte paniek. De laatste keer dat ik er aan heb meegewerkt dat er geld is overgemaakt, was eind 2016, of misschien wel begin 2017, nota bene toen de strafzaak al speelde.
[betrokkene 1] heeft nog nooit een euro terugbetaald en lijkt ook nu weer te draaien als het gaat om het verhaal wat hij vertelt. Hij neemt geen enkele verantwoordelijkheid en laat [verdachte] ook alleen opdraaien voor het terugbetalen van het geld aan het slachtoffer.
Tot slot benadruk ik dat ik er van overtuigd ben dat [verdachte] onder invloed van [betrokkene 1] tot het strafbare feit is gekomen waarvan zij verdacht wordt. Zij moet onder enorme druk hebben gestaan, mede omdat zij ons niet durfde te vertellen over haar gokverslaving. Toen wij dat wisten, heeft het nog een tijd geduurd, voordat het haar gelukt is om alle banden met [betrokkene 1] te verbreken en niet meer door hem gechanteerd/bedreigd te worden.
Uiteindelijk is zij daarvoor bij een psycholoog in behandeling gegaan, maar ook om alles wat ze heeft meegemaakt te verwerken. Ze heeft er enorme spijt van dat ze het slachtoffer heeft opgelicht. Ik hoop dat de rechter wil aannemen dat [verdachte] niet zo is en dat ook nooit gedaan zou hebben als [betrokkene 1] haar niet zou hebben gechanteerd.
[plaats] , 24 juni 2017
[betrokkene 2] ”
Het hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het volgende overwogen:
“Voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er door dreiging met het openbaar maken van persoonlijke gegevens en geweld druk op verdachte werd uitgeoefend om mee te werken aan de oplichting en dat zij daar gegeven haar kwetsbare positie geen weerstand tegen kon bieden. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er daarom sprake was van psychische overmacht en/of overmacht in de zin van dwang.
De advocaat-generaal heeft tot verwerping van het overmachtsverweer gerequireerd.
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht en op overmacht in de zin van dwang een van buiten komende drang vereist is. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier noch van een dreiging met het openbaar maken van persoonlijke gegevens noch van een dreiging met geweld en is ook overigens niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een op verdachte uitgeoefende van buiten komende drang. Het overmachtsverweer wordt reeds daarom verworpen.”
Bespreking van het middel
24. Nu in de onderhavige zaak een beroep op psychische overmacht is gedaan, was het hof gehouden op grond van dit verweer te onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Deze voorwaarden houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.5.
25. Uit het arrest blijkt dat het hof voorop heeft gesteld dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht een van buiten komende drang is vereist. Het hof heeft overwogen dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de door de verdediging ingenomen stelling dat jegens de verdachte is gedreigd met het openbaar maken van persoonlijke gegevens of dreiging met geweld en dat ook overigens niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een op de verdachte uitgeoefende van buiten komende drang.
26. Ik meen dat de verwerping van het beroep op psychische overmacht door het hof niet onbegrijpelijk is en tevens toereikend is gemotiveerd. Door te overwegen dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht een van buiten komende drang is vereist, heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd. Voorts ligt in ’s hofs overweging dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte is bedreigd met geweld dan wel met het openbaar maken van persoonlijke gegevens besloten dat het hof heeft geoordeeld dat de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden.
27. Ik meen dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is, waarbij ik in acht heb genomen dat de door de verdediging aangevoerde stukken de volgende tegenstrijdigheden bevatten:
- in de verklaring van [betrokkene 2] staat dat [betrokkene 1] dreigde de slijterij van de verdachte in brand te zullen steken, terwijl in de e-mail van [betrokkene 1] niet wordt gesproken over het dreigen met geweld/brandstichting;
- in de e-mail staat dat de verdachte werd gechanteerd met haar drugsverslaving, maar door de raadsman is aangevoerd dat zij werd gechanteerd met haar gokverslaving.
Bovendien heeft de beweerde afzender van de e-mail ontkend deze te hebben verstuurd.
28. Tot slot merk ik op dat uit de overweging van het hof dat “ook overigens niet aannemelijk [is] geworden dat er sprake is geweest van een op verdachte uitgeoefende van buiten komende drang” blijkt dat het hof heeft voldaan aan het vereiste om zelfstandig te onderzoeken of het beroep op psychische overmacht feitelijke grondslag heeft. Ook op dit punt voldoet het oordeel van het hof dus aan de eisen die aan de verwerping van een beroep op psychische overmacht worden gesteld.
29. Het middel faalt.
Slotsom
30. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in artikel 81 RO ontleende motivering.
31. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
32. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2023
HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158, m.nt. N. Keijzer, rov. 2.3.4.
HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158, m.nt. N. Keijzer, rov. 2.4.
HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600, NJ 2012/279, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 3.2.
HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6734, NJ 2012/594, rov. 2.6. De rechter mag de last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte leggen (HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0737, NJ 1997/657, rov. 5.4.1.-5.4.2).