Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.22 Winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Redactionele toelichting
Vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 01-01-2020.
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2019, 512 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken: 35303)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 512 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken: 35303)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Inkomstenbelasting / Winst
1.
Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van de artikelen 3.8 tot en met 3.20, 3.25 tot en met 3.65, en 3.79, de winst uit zeescheepvaart bepaald aan de hand van de tonnage van de schepen waarmee die winst wordt behaald.
2.
Het verzoek wordt gedaan in het eerste jaar waarin de belastingplichtige uit de desbetreffende onderneming winst uit zeescheepvaart geniet, dan wel in het tiende jaar of een veelvoud daarvan nadien. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3
Bij inwilliging van het verzoek geldt dit met ingang van het jaar waarin het verzoek is gedaan en tot wederopzegging door de belastingplichtige, waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het tiende jaar of een veelvoud daarvan na het einde van het jaar met ingang waarvan de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand van de tonnage.
4.
Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 wordt onder de winst uit zeescheepvaart verstaan:
- a.
de winst behaald met de exploitatie van een schip bestemd voor:
- 1°
het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee;
- 2°
het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee;
- 3°
de exploratie van de zeebodem;
- 4°
het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem, of
- 5°
het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet of aan installaties ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee;
- b.
de winst behaald met de exploitatie van een schip bestemd voor:
- 1°
baggerwerkzaamheden op zee waarvan de jaarlijkse bedrijfstijd grotendeels uit zeevervoer bestaat, of
- 2°
het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, niet zijnde een schip waarvan het geheel van werkzaamheden en activiteiten grotendeels bestaat uit het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee, en
- c.
de winst behaald met de werkzaamheden die direct samenhangen met de in onderdeel a en b bedoelde exploitatie van een schip.
5.
Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24 is sprake van exploitatie van een schip, indien de belastingplichtige:
- a.
in Nederland in belangrijke mate het beheer verricht van het schip, het schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de belastingplichtige het schip:
- 1°
in eigendom heeft of mede in eigendom heeft en niet in rompbevrachting heeft gegeven; of
- 2°
in rompbevrachting houdt;
- b.
in Nederland hoofdzakelijk het commerciële beheer verricht van het schip voor een ander, mits de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt;
- c.
het schip in tijd- of reischarter houdt, mits:
- 1°
de belastingplichtige daarnaast een of meer schepen beheert op een wijze als bedoeld in de aanhef van dit lid en onderdeel a, waarbij schepen in mede-eigendom alleen in aanmerking worden genomen indien die mede-eigendom ten minste 5% beloopt; en
- 2°
het jaartotaal van de netto-dagtonnages van de schepen die de belastingplichtige in tijd- of reischarter houdt en die niet de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte niet meer bedraagt dan 75% van het vóór toepassing van dit subonderdeel bepaalde jaartotaal van de netto-dagtonnages van de schepen, bedoeld in het eerste lid, waarbij van schepen in mede-eigendom de netto-dagtonnages slechts in aanmerking worden genomen naar rato van de mate van mede-eigendom in die schepen, tenzij de belastingplichtige zowel het volledige bemanning- en technische beheer als commerciële beheer van die schepen verricht; of
- d.
in Nederland voor een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht van het schip, mits dat schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
6.
In afwijking van het vijfde lid, onderdelen a en d, is de voorwaarde dat het schip de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte niet van toepassing indien:
- a.
direct voorafgaand aan het moment van in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het volledige bemanning- en technische beheer, van het schip door de belastingplichtige ten minste een van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, als percentage van de totale netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen, niet is afgenomen ten opzichte van het overeenkomstig berekende percentage op 17 januari 2004 dan wel, zo dit later is, het overeenkomstig berekende percentage aan het einde van het boekjaar waarin de belastingplichtige voor het eerst de winst uit zeescheepvaart heeft bepaald overeenkomstig het eerste lid; of
- b.
direct voorafgaand aan het moment van in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het volledige bemanning- en technische beheer, van het schip door de belastingplichtige, de netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ten minste 60 procent bedraagt van de totale netto-tonnage van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen; of
- c.
met betrekking tot het kalenderjaar van het in gebruik nemen, onderscheidenlijk gaan verrichten van het bemanning- en technische beheer, van het schip door de belastingplichtige, voor de aanvang van dat jaar bij ministeriële regeling is bepaald dat op landelijk niveau de netto-tonnage van kwalificerende schepen die de vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte als percentage van de netto-tonnage van kwalificerende schepen in een bepaalde periode vergeleken met de daaraan voorafgaande periode, niet is afgenomen en ten minste een van de reeds door hem geëxploiteerde kwalificerende schepen de vlag voert van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
7
Van de toepassing van het zesde lid zijn uitgesloten schepen waarmee winst uit zeescheepvaart wordt behaald als bedoeld in het vierde lid, onder b.
8.
Voor de toepassing van het zesde lid en het negende lid wordt onder kwalificerende schepen verstaan: schepen waarvan de winst wordt bepaald overeenkomstig het eerste lid en die in eigendom of mede-eigendom zijn van de belastingplichtige of door hem in rompbevrachting worden gehouden, dan wel waarvoor de belastingplichtige voor een ander het volledige bemanning- en technische beheer verricht.
9
Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel a, worden mede in aanmerking genomen schepen die worden geëxploiteerd door lichamen waarin de belastingplichtige direct of indirect overwegende zeggenschap heeft als bedoeld in artikel 1 van de Zevende Richtlijn 1983/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g) van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PbEG 1983, L 193), voorzover het betreft kwalificerende schepen.
10
Het in het zesde lid, onderdeel c, bedoelde percentage over een periode wordt berekend als gemiddelde over drie aaneengesloten kalenderjaren (tijdvak), waarbij het laatste tijdvak eindigt één jaar voor het kalenderjaar en het daarvoor gelegen tijdvak eindigt twee jaar vóór het kalenderjaar. De in het zesde lid, onderdeel c, bedoelde ministeriële regeling wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
11.
Indien de voor rekening van de belastingplichtige gedreven onderneming deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen, worden voor de beoordeling of bij de belastingplichtige sprake is van exploitatie van een schip als bedoeld in het vijfde en zesde lid, de werkzaamheden die door die anderen ten behoeve van het samenwerkingsverband plaatsvinden, toegerekend aan de belastingplichtige.
12.
Voor de toepassing van dit artikel en artikel 3.23 wordt onder zee verstaan alle wateren die zich bevinden voorbij de laagwaterlijn van de kust. Indien een transport over zee plaatsvindt met inbegrip van transport door een waterweg van maritieme aard in de zin van de Verordening (EG) nr. 13/2004 van de Commissie van 8 december 2003 tot vaststelling van de lijst van waterwegen van maritieme aard, bedoeld in artikel 3, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad (PbEU 2004, L 3), wordt het transport voor het gehele traject geacht transport over zee te zijn.
13.
Voor de toepassing van dit artikel, artikel 3.23 en artikel 3.24, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.