Einde inhoudsopgave
Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden
3.1.2 Stimulerend effect
Geldend
Geldend vanaf 05-03-2024
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
05-03-2024, PbEU C 2024, C/2024/1902 (uitgifte: 05-03-2024, regelingnummer: C/2024/1902)
- Inwerkingtreding
05-03-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-03-2024, PbEU C 2024, C/2024/1902 (uitgifte: 05-03-2024, regelingnummer: C/2024/1902)
- Vakgebied(en)
Staatssteun (V)
(47)
Steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden kan alleen als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt als hij een stimulerend effect heeft. Een stimulerend effect doet zich voor wanneer de steun het gedrag van de onderneming zodanig verandert dat zij extra activiteiten onderneemt die aan de ontwikkeling van de sector bijdragen en die zij zonder de steun niet, of slechts in beperktere mate of op een andere wijze zou hebben uitgevoerd. De steun mag evenwel niet de kosten subsidiëren van een activiteit die een onderneming sowieso zou hebben verricht, en mag evenmin het normale bedrijfsrisico van een economische activiteit compenseren.
(48)
Tenzij de wetgeving van de Unie of deze richtsnoeren uitdrukkelijk in uitzonderingen voorzien, wordt staatssteun die louter bedoeld is om de financiële situatie van ondernemingen te verbeteren, maar op geen enkele wijze tot de ontwikkeling van de sector bijdraagt, en vooral steun die uitsluitend op basis van prijzen, hoeveelheden, productie-eenheden of eenheden van productiemiddelen wordt toegekend, als exploitatiesteun beschouwd die onverenigbaar is met de interne markt. Voorts heeft dit soort steun, door de aard ervan, waarschijnlijk een verstorend effect op de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordening.
(49)
Steun die in het kader van deel II, afdelingen 1.2 en 2.8.5, wordt verleend, moet worden beperkt tot het helpen van ondernemingen die in de landbouw- en de bosbouwsector actief zijn en die tal van moeilijkheden ondervinden, ondanks hun redelijke inspanningen om die risico's zo veel mogelijk te beperken. Staatssteun mag er niet toe leiden dat de ondernemingen onnodige risico's nemen. Ondernemingen die actief zijn in de landbouw- en de bosbouwsector, moeten zelf de gevolgen dragen van onvoorzichtige keuzen met betrekking tot productiemethoden of producten.
(50)
Om de redenen die in punt (47) zijn uiteengezet, is de Commissie van oordeel dat de steun voor de begunstigde geen stimulerend effect heeft wanneer het betrokken project of de betrokken activiteit reeds is gestart voordat de begunstigde zijn steunaanvraag bij de nationale autoriteiten heeft ingediend.
(51)
De steunaanvraag moet ten minste het volgende bevatten: de naam van de aanvrager en de grootte van de onderneming, een beschrijving van het project of de activiteit, met vermelding van de locatie en de start- en einddatum, het steunbedrag dat nodig is om het project of de activiteit uit te voeren en de in aanmerking komende kosten.
(52)
Bovendien moeten grote ondernemingen in de aanvraag de situatie beschrijven als er geen steun zou worden verleend (deze situatie moet worden aangeduid als het nulscenario, het alternatieve project of de alternatieve activiteit) en moeten zij bewijsstukken overleggen om het in de aanvraag beschreven nulscenario te staven. Deze vereiste geldt niet voor gemeenten die autonome lokale autoriteiten zijn die een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR hebben en minder dan 5 000 inwoners tellen.
(53)
Wanneer de steunverlenende autoriteit een aanvraag ontvangt, moet zij het nulscenario op zijn geloofwaardigheid toetsen en bevestigen dat de steun het vereiste stimulerende effect heeft. Een nulscenario is geloofwaardig als het reëel is en verband houdt met factoren die meespeelden in de besluitvorming op het tijdstip waarop de begunstigde het besluit nam ten aanzien van het betrokken project of de betrokken activiteit.
(54)
Steun in de vorm van belastingvoordelen wordt geacht een stimulerend effect te hebben als de steunregeling overeenkomstig objectieve criteria recht geeft op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent en als de steunregeling is goedgekeurd en in werking is getreden voordat de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project of de gesteunde activiteit zijn gestart. Deze laatste vereiste geldt niet in het geval van fiscale vervolgregelingen, op voorwaarde dat de activiteit al onder de voorgaande regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.
(55)
In afwijking van de punten (50) tot en met (53), hoeven de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of worden zij geacht dat effect te hebben:
- a)
steunregelingen voor ruilverkaveling overeenkomstig deel II, afdelingen 1.3.6 en 2.9.2, en steunregelingen met milieu-, beschermings- en recreatiedoelstellingen overeenkomstig deel II, afdeling 2.8, voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- i)
de steunregeling geeft overeenkomstig objectieve criteria recht op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent;
- ii)
de steunregeling is goedgekeurd en is in werking getreden voordat de begunstigde de in aanmerking komende kosten op grond van deel II, afdelingen 1.3.6, 2.8 en 2.9.2, heeft gemaakt;
- iii)
de steunregeling heeft uitsluitend betrekking op kmo's;
- b)
steun voor het opvangen van gebiedsspecifieke nadelen die het gevolg zijn van bepaalde verplichte vereisten overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.6;
- c)
steun voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.7;
- d)
steun voor voorlichtingsacties in de landbouwsector overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.10.1, bestaande uit het ter beschikking stellen van informatie aan een onbepaald aantal begunstigden;
- e)
steun voor het herstel van door natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen veroorzaakte schade overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.1;
- f)
steun voor het herstel van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.2;
- g)
steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en voor het herstel van schade als gevolg van die dierziekten of plantenplagen overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.3;
- h)
steun voor de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.4;
- i)
steun ter vergoeding van door beschermde dieren veroorzaakte schade overeenkomstig deel II, afdeling 1.2.1.5;
- j)
steun voor het herstel van schade in bossen die is veroorzaakt door onder de wetgeving vallende dieren overeenkomstig deel II, afdeling 2.8.5;
- k)
steun voor voorlichtingsacties in de bosbouwsector overeenkomstig deel II, afdeling 2.4, bestaande uit het ter beschikking stellen van informatie aan een onbepaald aantal begunstigden;
- l)
steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven overeenkomstig deel II, afdeling 1.1.1.2, met uitzondering van individuele steun die meer bedraagt dan 500 000 EUR per onderneming per investeringsproject;
- m)
steun voor afzetbevorderingsmaatregelen overeenkomstig punt (468), b), c) en d);
- n)
steun ter compensatie van bijkomende vervoerskosten overeenkomstig de punten (480) en (481);
- o)
steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector overeenkomstig deel II, afdelingen 1.3.7 en 2.9.1;
- p)
steun voor het herstel van schade aan bossen als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, dierziekten, rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen overeenkomstig deel II, afdeling 2.1.3;
- q)
steun voor de kosten van de behandeling en de preventie van de verspreiding van plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten en steun voor het herstel van schade als gevolg van dergelijke plagen, boomziekten en invasieve uitheemse soorten overeenkomstig deel II, afdeling 2.8.1, van de richtsnoeren.
Bijkomende voorwaarden voor individueel aan te melden investeringssteun
(56)
Voor individueel aan te melden investeringssteun moet de lidstaat niet alleen aan de in deze afdeling genoemde eisen voldoen, maar ook duidelijk bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat de steun de investeringskeuze werkelijk beïnvloedt. Om een omvattende beoordeling mogelijk te maken moet de lidstaat niet alleen informatie over het gesteunde project verstrekken, maar ook een uitgebreide beschrijving van het nulscenario waarin de begunstigde van geen enkele overheidsinstantie steun krijgt toegekend.
(57)
De lidstaten wordt gevraagd om zich te baseren op authentieke en officiële documenten van de raad van bestuur, risicobeoordelingen, met onder meer een beoordeling van de locatiegebonden risico's, financiële verslagen, interne bedrijfsplannen, adviezen van deskundigen en andere studies met betrekking tot het investeringsproject dat ter beoordeling voorligt. Die documenten moeten betrekking hebben op de periode waarin het besluitvormingsproces met betrekking tot de investering of de locatie ervan plaatsvond. Documenten die informatie bevatten over vraagprognoses, kostenprognoses en financiële prognoses, documenten die aan een investeringscomité worden overgelegd en waarin verschillende investeringsscenario's zijn uitgewerkt, of documenten die aan de financiële instellingen worden verstrekt, kunnen de lidstaten helpen om het stimulerende effect aan te tonen.
(58)
In dit verband kan de winstgevendheid worden beoordeeld aan de hand van methoden die in de betrokken sector gebruikelijk zijn, zoals methoden om de netto contante waarde (NPV) (1) van het project, de interne opbrengstvoet (IRR) (2) of de gemiddelde Return on Capital Employed (ROCE) vast te stellen. De winstgevendheid van het project moet worden vergeleken met normale rendementspercentages die de begunstigde hanteert bij andere vergelijkbare investeringsprojecten. Wanneer die percentages niet beschikbaar zijn, moet de winstgevendheid van het project worden vergeleken met de kapitaalkosten van de onderneming als geheel of met de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector worden waargenomen.
(59)
Wanneer er geen specifiek nulscenario bekend is, kan worden aangenomen dat er een stimulerend effect is wanneer er een financieringskloof is. Dat is het geval wanneer de investeringskosten hoger uitvallen dan de netto contante waarde van de verwachte exploitatiebaten van de investering op basis van een vooraf opgesteld bedrijfsplan.
(60)
Als de steun het gedrag van de begunstigde niet verandert in die zin dat hij tot aanvullende investeringen aanzet, heeft hij geen positieve gevolgen voor de ontwikkeling van de betrokken sector. Daarom wordt steun niet als verenigbaar met de interne markt beschouwd indien blijkt dat dezelfde investering ook zonder die steun zou plaatsvinden.
Voetnoten
De netto contante waarde van een project is het verschil tussen de positieve en negatieve kasstromen gedurende de levensduur van de investering, contant gemaakt (doorgaans op basis van de kapitaalkosten).
De interne opbrengstvoet is niet gebaseerd op het boekhoudkundige rendement in een bepaald jaar, maar houdt rekening met de toekomstige kasstromen die de investeerder verwacht te ontvangen over de hele levensduur van de investering. Deze opbrengstvoet wordt omschreven als de disconteringsvoet waarbij de netto contante waarde van de kasstromen nul is.