HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165 m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 4.2, HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3442, NJ 2012/204, rov. 2.5 en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110, m.nt. W.H. Vellinga, rov. 2.3.
HR (Parket), 19-12-2023, nr. 21/04246
ECLI:NL:PHR:2023:1189
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
19-12-2023
- Zaaknummer
21/04246
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2023:1189, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:201
Conclusie 19‑12‑2023
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04246
Zitting 19 december 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 8 oktober 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, voor zeven vermogensdelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarnaast beslist op vorderingen van twee benadeelde partijen en heeft overeenkomstig die beslissingen ook twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte heeft het hof een vordering tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling met betrekking tot 405 dagen gevangenisstraf toegewezen.
1.2
Het cassatieberoep is op 13 oktober 2021 namens de verdachte ingesteld. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld. In de eerste vijf middelen wordt geklaagd over de bewijsvoering. In het zesde middel wordt geklaagd over de overschrijding van de inzendtermijn in cassatie.
1.3
Deze conclusie leidt tot de slotsom dat alleen het zesde middel en een ambtshalve constatering reden zijn voor cassatie. In beide gevallen gaat het om schending van de redelijke termijn in cassatie. Geconcludeerd wordt dat de Hoge Raad om die reden het arrest van het hof vernietigt uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en dat hij zelf de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf vermindert.
2. Algemene opmerkingen
2.1
De beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan moet steunen op bewijsmiddelen waarvan de inhoud redengevend is voor die bewijsbeslissing (art. 359 lid 3 Sv). De redengevende bewijsmiddelen moeten in beginsel worden opgenomen in de uitspraak, dan wel in de aanvulling zoals bedoeld in art. 365a lid 2 Sv. Indien de rechter zich in een aanvullende bewijsoverweging beroept op feiten of omstandigheden die niet in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, dient hij, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn bewijsoverweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Voor zover het gaat om feiten of omstandigheden die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, dienen die stukken ter terechtzitting te zijn voorgelezen of moet de korte inhoud daarvan ter terechtzitting zijn medegedeeld.1.
2.2
In gevallen waarin niet alle redengevende feiten of omstandigheden kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen en evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel is aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend, kan het verhandelde ter terechtzitting – waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier, alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht – aanleiding zijn voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij een klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering. In dergelijke gevallen kan zo’n klacht met toepassing van art. 81 lid 1 RO – of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO – worden afgedaan.2.
2.3
Verder dient op deze plaats nog eens te worden onderstreept dat het de feitenrechter is die over de feiten oordeelt. Het staat de feitenrechter vrij om – binnen de wettelijke grenzen – van het beschikbare bewijsmateriaal datgene voor het bewijs te gebruiken wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid geschikt voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Of de door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn, kan in cassatie niet worden onderzocht. De uitleg van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Enkel wanneer die uitleg onbegrijpelijk is, zal de cassatierechter ingrijpen.3.
3. De bewezenverklaring en de bewijsvoering van de feiten waarop de eerste drie middelen betrekking hebben
3.1
Het hof acht ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 05-880325-18 (onder meer) bewezen dat:
“1.
hij op 15 januari 2018 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een portemonnee inhoudende een rijbewijs en een bankpas toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 15 januari 2018 tot en met 16 januari 2018 in Nederland, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening middels een aantal geldautomaten en/of betaalautomaten, heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte telkens de/het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met de pinpas op naam van [slachtoffer] en het intoetsen van de bijbehorende pincode geldbedrag op te nemen of goederen te kopen zonder daartoe gerechtigd te zijn;”
3.2
De bewezenverklaring voor deze feiten steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens het slachtoffer [slachtoffer], (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , (…), inhoudende (…):
Feit: Gekwal. diefstal in/uit woning
Plaats delict: [a-straat 1] , [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen maandag 15 januari 2018 om 14:30 uur en maandag 15 januari 2018 om 18:49 uur
(…)
Op maandag 15 januari 2018, omstreeks 14.15 moest mijn broer naar het ziekenhuis, waar ik hem naartoe heb gebracht. Ik heb de woning daarbij afgesloten. Zijn portemonnee heb ik in huis gelaten omdat wij die niet nodig hadden. Zijn portemonnee, een klein zwarte, heb ik in de grote grenen kast neergelegd, aan de rechterzijde als je er voor staat.
Op dinsdag 16 januari 2018 in de avond is mijn broer weer teruggekomen in zijn woning. Op maandag [AG: ik begrijp woensdag] 17 januari 2018 wilde ik de portemonnee pakken en zag ik dat deze niet meer in de kast lag. Mijn broer had hem niet gepakt. Toen ontdekten wij ook dat er een klapraam was opengebroken bij zijn slaapkamer en kwamen wij erachter dat er was ingebroken. Toen wij de pasjes wilden blokkeren bleek dat er al was gepind met het pasje van mijn broer. Er was al een bedrag van 4263 euro van zijn rekening gehaald.
De eerste keer dat er na de inbraak mee is gepind, volgens de afschriften, is 15 januari 2018 te 18:49 uur.
[AG: Het bewijsmiddel bevat op deze plaats een overzicht van de betaalrekening van [slachtoffer] . Daarop staat een opname van € 1.250,00 bij een geldautomaat in [plaats] op 15 januari 2018 om 18:49 uur en een aantal betalingen (in totaal € 3. 013 ,00) bij betaalautomaten in [plaats] (1x) en [plaats] (14x) op 16 januari 2018.]
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] , (…), inhoudende (…):
‘Ik, verbalisant, [verbalisant 2] (...), hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, verklaar het volgende. (...) Ik zag op de beelden behorende bij de onrechtmatige geldopnames bij Media Markt en de Bijenkorf en de Action op 15 en 16 januari 2018, genoemd in de processen-verbaal van bevindingen 2018026961-11, 2018026961-6 en 2018026961-20, een manspersoon welke ik ambtshalve herkende als [verdachte] wonende aan de [b-straat] te [plaats] . Ik herkende [verdachte] aan de combinatie van zijn huidskleur, vorm van zijn gezicht, zijn gezichtsbeharing waaronder de scherp geschoren baardrand over zijn wang, zijn donkere haar- en baardkleur, de grootte van zijn neus, positiehoogte van zijn oren, inhammen van zijn haar boven zijn voorhoofd, zijn gedrongen en gezet postuur en lichaamslengte van ongeveer 1.75 meter lang. Ik herkende hem verder aan zijn postuur en lichaamslengte. (…) Eveneens werden door mij de camerabeelden bekeken behorende bij de onrechtmatige geldopnames bij de Douglas (BVH 2018026961-14), PLUS (2018026961-13), Etos (2018026961-16), Albert Hein (2018026961-17), Action (2018026961-20) op 15 en 16 januari 2018. Hierop zag ik dat dezelfde manspersoon stond afgebeeld. Derhalve wordt verdachte [verdachte] door mij, verbalisant op al deze beelden voor 100 procent herkend.’
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] , (…), inhoudende (…):
'Ik, verbalisant, [verbalisant 3] (...), hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, verklaar het volgende. (...) Ik verbalisant [verbalisant 3] , bekeek de screenshots van pintransacties die met een gestolen pinpas zouden zijn verricht bij verschillende winkels, ik herken de man welke te zien is op de volgende afbeeldingen: IA, 1B, 3A, 3B, 4A, 5A, 5B, 6A, 7A, 8A, 8B, 8C, 8D, 9A, 9B, 10A.
Ik verbalisant [verbalisant 3] , herken deze persoon als zijnde:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1983
(...)
Ik herken [verdachte] aan zijn gelaat, kledingstijl en postuur.’
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , (…), inhoudende (…):
'(...) Door mij werd onderzoek verricht naar sporen in verband met een gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd op 15 januari 2018 tussen 14.30 uur en 18.49 uur.
Benadeelde : [slachtoffer] .
(...) Buiten zag ik dat met behulp van breekwerktuigen in de onderste sluitnaad van het draairaam was gestoken en gewrikt. Door het in de onderste sluitnaad wrikken en steken waren de beide oplegraamsluitingen onder spanning gekomen en waren de beide sluitkommen gebroken. Foto 's 1, 2, 3 en 4. Hierna kon men eenvoudig over de lage vensterbank naar binnen klimmen en de woning doorzoeken. Ik zag een tegendrukspoor van vermoedelijk een breed breekvoorwerp, zoals een koevoet. Ik zag daarin sporen van rode verf.’
3.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de beide feiten het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, indien van toepassing telkens voor de primair tenlastegelegde variant.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kan zich grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen gedeeltelijk over.
(…)
Het dossier bevat een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , mede namens [slachtoffer] , waaruit blijkt dat in de woning van [slachtoffer] in [plaats] is ingebroken op 15 januari 2018 tussen 14:30 uur en 18:49 uur. Aan een klapraam bij de slaapkamer worden braaksporen geconstateerd. Bij de inbraak is een portemonnee met daarin een rijbewijs en een bankpas van de Rabobank weggenomen. Met deze pinpas blijkt op 15 januari 2018 om 18:49 uur te zijn gepind bij een geldautomaat. Vervolgens is op 16 januari 2018 bij verschillende bedrijven gepind. Een afschrift van de bankrekening is bij de aangifte gevoegd. Van de daarop zichtbare pintransacties zijn bij de verschillende bedrijven camerabeelden opgevraagd. Deze beelden zijn aan leden van het onderzoeksteam verstrekt en zij hebben hun bevindingen in processen-verbaal opgenomen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte (op grond van de combinatie van zijn huidskleur, de vorm van zijn gezicht, zijn gezichtsbeharing, waaronder de scherp geschoren baardrand over zijn wang, zijn haar- en baardkleur, de grootte van zijn neus, de positiehoogte van zijn oren, de inhammen van zijn haar boven zijn voorhoofd, zijn postuur en zijn lichaamslengte) herkend op de beelden bij de Media Markt, de Bijenkorf en de Action en heeft dezelfde persoon herkend op de beelden bij de Douglas, de Plus, de Etos en de Albert Heijn.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachte aan zijn gelaat, kledingstijl en postuur herkend op de beelden bij negen verschillende winkels. Alle beelden waarop verdachte is herkend betreffen pintransacties op 16 januari 2018 met de van aangeefsters broer gestolen bankpas.
Het hof heeft net als de rechtbank geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van voornoemde processen-verbaal te twijfelen en stelt op grond daarvan vast dat verdachte degene is geweest die op 16 januari 2018 vorenbedoelde transacties met de gestolen bankpas heeft verricht. Verdachte beschikte de dag na de woninginbraak over de weggenomen bankpas van [slachtoffer] , terwijl hij daarvoor geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven en zelfs heeft ontkend dat hij de persoon op de beelden is geweest. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het, met name gelet op het beperkte tijdsverloop tussen de inbraak en het pinnen met de gestolen bankpas, niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die in de woning van [slachtoffer] heeft ingebroken en ook degene die direct na de inbraak om 18.49 uur heeft gepind in [plaats] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat op de beelden te zien is dat de kleding van die persoon identiek is aan die van verdachte op de beelden van de pintransacties de volgende dag.
Het hof acht daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.”
3.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2021 is het volgende opgenomen:
“De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak met parketnummer 21-000639-19. [Opmerking AG: dit is het parketnummer in hoger beroep waaronder onder meer de in eerste aanleg gevoegde zaak met het parketnummer 05-880325-18 is geregistreerd].
(…)
U, voorzitter, houdt mij voor dat verbalisant [verbalisant 3] mij heeft herkend als de persoon die met een gestolen pinpas bij verschillende winkels goederen heeft gekocht en vraagt mij of ik dat geweest ben. Nee, ik ben dat niet geweest en ik weet er niets van.
(…)
De advocaat-generaal en de raadsman geven desgevraagd aan dat alle stukken in het dossier van de zaak met parketnummer 21-000639-19 als voorgehouden kunnen worden beschouwd en geven aan daar geen verdere vragen of opmerkingen over te hebben.”
4. De eerste drie middelen
4.1
Door de steller van de middelen wordt geklaagd dat het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof:
- [middel 1]) “(onder ‘zaak met parketnummer 05-880325-18’ en 1) als bewijsmiddel 2 heeft gebruikt een proces-verbaal van bevindingen inhoudend de herkenning van [de verdachte] als degene die onrechtmatige geldopnames doet op onder meer 15 januari 2018, terwijl de herkenning op deze datum niet redengevend is voor het bewijs en/of op onbegrijpelijke gronden, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat alle beelden waarop opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [de verdachte] heeft herkend pintransacties betreffen op 16 januari 2018 met de van aangeefsters broer gestolen bankpas en/of als bewijsmiddel 3 heeft gebruikt een proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , terwijl deze herkenning niet redengevend is voor het bewijs, zodat het arrest niet naar de eis der wet toereikend met redenen is omkleed.”
- [middel 2] “(onder ‘zaak met parketnummer 05-880325-18’ en 1) onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat tijdens de woninginbraak de pinpas van [slachtoffer] is weggenomen en/of het niet anders kan zijn dan dat [de verdachte] degene is geweest die in de woning van [slachtoffer] heeft ingebroken.”
- [middel 3] “(onder ‘zaak met parketnummer 05-880325-18’ en 2) op onbegrijpelijke en/of ontoereikend gemotiveerde gronden bewezen heeft verklaard dat [de verdachte] de feiten tevens op 15 januari 2018 heeft begaan (derhalve ‘de periode van 15 januari 2018 tot en met’ heeft bewezenverklaard).”
Middel 1
Het eerste middel valt uiteen in drie deelklachten.
4.2
In de eerste deelklacht wordt geklaagd over de redengevendheid van het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] (bewijsmiddel 2). In dat proces-verbaal wordt gerelateerd dat de verbalisant de verdachte herkent op beelden van onrechtmatige geldopnames op zowel 15 als 16 januari 2018. Dat de verbalisant ook de datum van 15 januari 2018 noemt, kan volgens de steller van het middel niet kloppen.
4.3
Een blik over de papieren muur wijst uit dat de beelden waar verbalisant [verbalisant 2] in zijn proces-verbaal naar verwijst allemaal zijn gemaakt op 16 januari 2018.4.De steller van het middel heeft terecht opgemerkt dat de verbalisant ten onrechte de datum van 15 januari 2018 in zijn proces-verbaal heeft opgenomen. Uit de bewijsoverweging van het hof volgt dat het hof deze verschrijving van de verbalisant ook heeft gezien. Het hof overweegt immers dat “(a)lle beelden waarop verdachte is herkend (…) pintransacties (betreffen) op 16 januari 2018”. Het hof heeft echter verzuimd de datum van 15 januari 2018 te schrappen uit de voor het bewijs gebezigde onderdelen van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] . De steller van het middel merkt terecht op dat dit proces-verbaal in zoverre niet redengevend is voor de bewezenverklaring. Tot cassatie behoeft dit niet te leiden. Gelet op de bewijsoverweging kan er geen twijfel over bestaan dat het hof aan deze misslag geen consequenties ten nadele van de verdachte heeft verbonden. Daarmee ontgaat mij het belang dat de verdachte bij deze deelklacht heeft.
4.4
De tweede deelklacht is – anders dan de formulering van het middel in eerste instantie doet vermoeden – niet gericht tegen het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] (bewijsmiddel 2), maar – zo blijkt uit de toelichting op deze deelklacht – tegen het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van herkenning van verbalisant [verbalisant 3] (bewijsmiddel 3). In de toelichting op de deelklacht wordt gesteld dat uit dit bewijsmiddel niet blijkt op welke winkels en data de screenshots waarop verbalisant [verbalisant 3] de verdachte heeft herkend, betrekking hebben. Daarmee is volgens de steller van het middel het “(impliciete) oordeel [van het hof], dat alle beelden waarop verbalisant [verbalisant 3] verzoeker heeft herkend pintransacties op 16 januari 2018 betreffen met de van aangeefsters broer gestolen bankpas, (…) niet begrijpelijk en/of niet toereikend gemotiveerd.” In de derde deelklacht 3 wordt betoogd dat het proces-verbaal van herkenning om dezelfde reden niet redengevend is voor het bewijs.
4.5
De tweede en derde deelklacht lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. De steller van het middel heeft het gelijk aan zijn zijde voor zover hij klaagt dat uit het derde bewijsmiddel niet blijkt op welke data en in welke winkels het door verbalisant [verbalisant 3] bekeken beeldmateriaal is vastgelegd. Uit het bewijsmiddel blijkt enkel dat de verbalisant de verdachte heeft herkend op een zestiental screenshots. Die screenshots zijn voorzien van een nummering. Een blik over de papieren muur leert dat de door [verbalisant 3] opgesomde screenshots betrekking hebben op negen winkels. Die winkels worden aangeduid met een cijfer en de bijbehorende screenshots met een letter. Verbalisant [verbalisant 3] relateert in zijn proces-verbaal van herkenning dat hij de screenshots waarop hij de verdachte herkent, bij zijn proces-verbaal heeft gevoegd. (Op zichzelf is dat niet helemaal correct: verbalisant [verbalisant 3] voegt ook de screenshots bij waarop hij de verdachte niet heeft herkend). Boven de bijgevoegde screenshots is naast het specifieke nummer van het screenshot steeds de naam en het adres van de winkel waar de screenshot is genomen vermeld. Voor vier winkellocaties geldt dat op de screenshot zelf ook een datum en een tijdstip is vermeld. De vermelde datum (16 januari 2018) en het vermelde tijdstip komen overeen met het bij bewijsmiddel 1 gevoegde overzicht van de betaalrekening van de broer van de aangeefster. Bij een vijfde locatie is de datum en tijdmelding half leesbaar en bij de overige vier locaties waar de verbalisant de verdachte op de afbeeldingen herkent, is de afbeelding niet voorzien van een aanduiding van datum en tijd. Elders in het dossier is wel vermeld in welke winkels en op welke data de opnamen zijn gemaakt. Kortom: de verdachte is door verbalisant [verbalisant 3] herkend op camerabeelden van pintransacties die op 16 januari 2018 zijn gedaan met de gestolen pinpas van de broer van de aangeefster.
4.6
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest – waaronder begrepen de inhoud van het voorgehouden dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht – zal een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring leiden. Onder die omstandigheden heeft de verdachte onvoldoende in rechte respecteren belang bij deelklacht 2 en deelklacht 3.5.
4.7
Het middel faalt.
Middel 2 en middel 3
4.8
Het tweede middel is gericht tegen het oordeel van het hof “dat het niet anders kan zijn dan dat [de verdachte] degene is geweest die [op 15 januari 2018] in de woning van [slachtoffer] heeft ingebroken” (feit 1). Het derde middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verdachte ook op 15 januari 2018 de pinpas van [slachtoffer] heeft gebruikt (feit 2). In de kern wordt met beide middelen opgekomen tegen de door het hof aan de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gewijde bewijsoverweging. Gelet hierop lenen de middelen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.9
In zijn bewijsoverweging heeft het hof een verband gelegd tussen de gebeurtenissen van 15 januari 2018 (het bij een woninginbraak wegnemen van de pinpas van [slachtoffer] [feit 1] en het met die weggenomen pinpas opnemen van een geldbedrag bij een geldautomaat [feit 2]) en de gebeurtenissen van 16 januari 2018 (het verrichten van meerdere pintransacties met de op 15 januari 2018 ontvreemde pinpas [feit 2]). De startpositie van het hof is de vaststelling dat de verdachte degene is geweest die op 16 januari 2018 meerdere pintransacties met de op 15 januari 2018 gestolen pinpas heeft verricht. Aan die vaststelling heeft het hof het proces-verbaal van [verbalisant 2] (bewijsmiddel 2) en het proces-verbaal van [verbalisant 3] (bewijsmiddel 3) ten grondslag gelegd. Vervolgens heeft het hof vastgesteld dat de verdachte niet heeft verklaard hoe hij in het bezit is gekomen van de door hem op 16 januari 2018 gebruikte pinpas (i). Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat op de beelden van de geldopname van 15 januari 2018 is te zien dat degene die het geld opneemt dezelfde kleding draagt als degene die de daaropvolgende dag de pintransacties in verschillende winkels verricht (ii). Ten slotte heeft het hof vastgesteld dat het tijdsverloop tussen de geldopname van 15 januari 2018 en de daaraan voorafgaande woninginbraak beperkt is geweest (iii). Op grond van deze vaststellingen heeft het hof geoordeeld dat het niet anders kan zijn dat de verdachte degene is geweest die op 15 januari 2018 de woninginbraak heeft gepleegd.
4.10
Uit de toelichting op beide middelen blijkt dat wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dat de verdachte degene is geweest die op 15 januari 2018 de woninginbraak heeft gepleegd en daarna met de gestolen pinpas bij een geldautomaat geld heeft opgenomen. In het bijzonder wordt geklaagd over a) de daaraan ten grondslag gelegde omstandigheid dat er sprake is van een beperkt tijdsverloop tussen de inbraak en de geldopname en b) dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de kleding die op 15 januari 2018 wordt gedragen door degene die geld opneemt bij een geldautomaat identiek is aan de kleding die de verdachte de dag daarop droeg toen hij met dezelfde pinpas in verschillende winkels pintransacties verrichte, terwijl het hof in zijn bewijsoverweging ook niet heeft aangegeven aan welke bewijsmiddel het deze vaststelling heeft ontleend. Ik begin met de vaststelling van de identieke kleding.
4.11
Uit hetgeen hiervoor onder de randnummers 2.1 en 2.2 is besproken volgt dat indien de rechter in een aanvullende bewijsoverweging een beroep doet op feiten of omstandigheden die niet in de bewijsmiddelen zijn opgenomen (in casu – kort gezegd – de identieke kleding op twee achtereenvolgende dagen) de rechter het wettige bewijsmiddel dient aan te geven waaraan hij die feiten of omstandigheden ontleent. In het onderhavige geval heeft het hof verwezen naar de beelden van de geldopname op 15 januari 2018 en van de pintransacties op 16 januari 2018. Die beelden bevinden zich in het dossier. Hiervoor is onder randnr. 4.5 al aan de orde geweest dat deze beelden door verbalisant [verbalisant 3] zijn gevoegd bij zijn proces-verbaal van herkenning (bewijsmiddel 3). Voor zover de steller van het middel bedoelt te klagen dat uit de bewijsoverweging van het hof niet blijkt aan welk wettig bewijsmiddel het hof de vaststelling heeft ontleend dat de kleding die de verdachte op 16 januari 2018 heeft gedragen identiek is aan de kleding die op 15 januari 2018 wordt gedragen door de persoon die de geldopname verricht, mist het feitelijke grondslag. Het hof heeft immers verwezen naar de beelden die zich in het dossier bevinden. Dat is geen zoekplaatje. Beeld 13A is de geldopname bij de Rabobank in [plaats] op 15 januari 2018 en de beelden 1A tot en met 10A betreffen de pintransacties op 16 januari 2018. Voor zover de steller van het middel bedoelt te klagen dat de verwijzing naar de beelden onvoldoende specifiek is, zie ik geen reden tot cassatie. Ook hier geldt – evenals bij het eerste middel – dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden. Onder die omstandigheden heeft de verdachte onvoldoende in rechte te respecteren belang bij vernietiging en terugwijzing.6.
4.12
Ten aanzien van het tijdsverloop tussen de inbraak en de geldopname, heeft het hof vastgesteld dat deze ‘beperkt’ is. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat een tijdspanne van maximaal vier uur en negentien minuten “in het licht van de door het hof getrokken conclusie niet als beperkt (kan) worden aangemerkt”. In de kop van de aangifte van de woninginbraak is opgenomen dat de inbraak heeft plaatsgevonden op maandag 15 januari 2018 tussen 14:30 uur en 18:49 uur. Zekerheid bestaat over het laatste tijdstip: toen was de woninginbraak gepleegd en is met de gestolen pinpas geld opgenomen bij een geldautomaat van de Rabobank aan de [c-staat 1] in [plaats] . Op welk moment in het tijdvak tussen 14:30 uur en 18:49 uur de woninginbraak daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is niet bekend. Wanneer de benadering van de steller van het middel wordt gevolgd, dan kan dat op of kort na het tijdstip van 14:30 uur zijn geweest, maar dan levert dat nog altijd niet een maximaal tijdvak van vier uur en negentien minuten op, al was het maar omdat er ook tijd gaat zitten tussen het verlaten van de woning en het zich begeven naar de geldautomaat van de Rabobank. Afgezien daarvan ligt een veel korter tijdsverloop meer voor de hand dan het maximale door de steller van het middel opgeworpen tijdvak. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zodra iemand ontdekt dat zijn pinpas is gestolen, de bestolene alles in het werk stelt om die pinpas zo snel mogelijk te blokkeren. Feiten van algemene bekendheid behoeven ook voor het dievengilde geen bewijs. Degene die een pinpas heeft gestolen weet als geen ander dat hij de pas zo snel mogelijk te gelde moet maken. Tegen deze achtergrond is de feitelijke vaststelling van het hof dat er sprake is van een beperkt tijdsverloop tussen de inbraak en de geldopname niet onbegrijpelijk.
4.13
Het tweede en derde middel falen.
5. De bewezenverklaring en de bewijsvoering van de feiten waarop het vierde middel betrekking heeft
5.1
Het hof acht ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 05-880325-18 (onder meer) bewezen dat:
“3.
hij op 25 februari 2018 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [d-straat 1] heeft weggenomen diverse sieraden en twee bankpassen en 20 euro contant geld en een portemonnee met inhoud toebehorende aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
4.
hij op meer tijdstippen op 25 februari 2018 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal 1250 euro toebehorende aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , waarbij verdachte telkens het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met pinpas op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en het intoetsen van de bijbehorende pincode een geldbedrag op te nemen;”
5.2
De bewezenverklaring voor deze feiten steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] , mede namens [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ), (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5] (…) en [verbalisant 6] , (…), inhoudende (…):
'Feit: Gekwal. diefstal in/uit woning
Plaats delict: [d-straat 1] , [plaats] , binnen de gemeente [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen zondag 25 februari 2018 om 20:00 uur en zondag 25 februari 2018 om 23:30 uur
(...)
Aan de achterzijde van de woning zit de slaapkamer gevestigd. Het slaapkamerraam van deze slaapkamer was met een 2-tal dievenklauwen afgesloten, eveneens was het raam van een hefboom voorzien. Middels een breekvoorwerp (vermoedelijk breekijzer) heeft aan de onderzijde het kozijn open gewrikt, waardoor de beugels van de afgesloten dievenklauwen kapot sprongen en men het kiepraam/kozijn naar zich toe kon kiepen om de woning te betreden. Vanaf de buitenzijde van de woning zagen wij dat de kozijnstijl aan de onderzijde volledig was vernield.
Er zijn in totaal 2 kettingen en een armband weggenomen. Eén ketting en de armband betreft een set, zijn voorzien van bloedkoralen met gouden slot. De andere ketting is van goud zonder hanger.’
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 6] , (…), inhoudende (…):
‘(...) Op het moment dat de politie net weg was en wij op het punt stonden om naar de woning van onze zoon te vertrekken bedachten wij ons ineens dat onze portemonnees mogelijk ook wel eens weggenomen konden zijn. Onze portemonnees lagen in de lade van het aanrecht in de keuken en bleken ook inderdaad weg te zijn. Het betreft hier mijn portemonnee en de portemonnee van mijn vrouw, beiden met inhoud. De portemonnee van mijn vrouw betreft een grote damesportemonnee. Hier zaten diverse winkelpassen in, zoals een pasje van de kapper. In de portemonnee zat een bankpas van de ING-Bank. Deze bankpas hoort bij onze gezamenlijke rekening bij de ING-bank met bankrekeningnummer: [001] . Dit betreft een rekening op naam van de [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Er zaten vier briefjes van vijf (5,-) euro en een klein bedrag aan kleingeld in de portemonnee van mijn vrouw. Op maandag 26 februari 2018, een dag na de inbraak, bracht de politie de portemonnee met daarin een aantal klantenpassen van mijn vrouw weer bij ons terug. De portemonnee van mijn vrouw bleek te zijn gevonden langs de [plaats] . Alleen de bankpas van de ING-bank en het geld (20,- euro en kleingeld) zaten niet meer in deze portemonnee.
Mijn portemonnee betreft een zwart lederen herenmodel. In de portemonnee zaten niet zo veel pasjes, wel een ING-bankpas van de gezamenlijke rekening van mij en mijn vrouw. Dit betreft hetzelfde rekeningnummer als op de weggenomen bankpas van mijn vrouw, namelijk: [001] . Mijn pas had pasnummer [002] en de pas van mijn vrouw had pasnummer [003] .
(...)
Op vrijdag 2 maart 2018 ontving ik een rekeningafschrift van de ING-bank. Dit is het rekeningafschrift van onze gezamenlijke rekening waarvan de bankpassen waren weggenomen bij de inbraak in onze woning op zondag 25 februari 2018. Ik zag op het rekeningafschrift dat er totaal 1.250,- euro met mijn weggenomen bankpas was opgenomen. Dit betreft mijn bankpas met pasnummer [002] die in mijn weggenomen portemonnee zat. Ik zag op het rekeningafschrift dat er met mijn bankpas met pasnummer [002] twee geldopnames waren geweest, namelijk:
- duizend (1.000,-) euro op 25 februari 2018 om 20.53 uur bij de ING-bank aan de [e-straat 1] in [plaats] , en
- tweehonderdvijftig (250,-) euro op 25 februari 2018 om 20.55 uur (twee minuten later) bij de ABN-AMRO bank in [plaats] .
[AG: Het bewijsmiddel bevat op deze plaats afbeeldingen van een bankafschrift van de betaalrekening van aangevers waaruit blijkt van de opnamen van € 1.000,00 en € 250,00 op 25 februari 2018].
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakt mutatierapport, (…), opgemaakt (…) door (…) [verbalisant 7] (als losse bijlage bij het dossier gevoegd), inhoudende (…):
'Sporendrager: PL0600-2018093712-1668442, handgereedschap (Breekijzer)
2 stuks, totaal 2 stuks, kleur rood, Nederland, SIN AAF03752NL, SIN
AAF03753NL, inhoud betreft 2 rode breekijzers. (...)
WTS 878/2018
Op verzoek van [verbalisant 8] , sporencoördinator Twente,
vergelijkend werktuigsporenonderzoek verricht,
daarvoor waren bovengenoemde werktuigen aangeleverd.
De 2 rode breekijzers, welke beiden onder goednummer 1668442 waren ingeboekt
betroffen:
[A], een rood breekijzer, merk Gamma, voorzien van SINAAF03752NL
[B], een rode nageltrekker (zwarte handgreep een rode steel met daaraan een spijkertrekker), voorzien van het SIN AAF03753NL.
Het verzoek was om met de werktuigen zoeking in het werktuigsporenbestand te verrichten. De werktuigsporen uit de navolgende zaken/inbraken komen in aanmerking voor een vervolg vergelijkend onderzoek met de werktuigen:
(...)
[2.1], [plaats] , [d-straat 1] , BVH 06-2018086453, SIN AAHC3720NL;
(...)
Voorts werden tussen enerzijds breekijzer [B] en de werktuigsporen [2.1] en [3.1], overeenkomsten waargenomen.’
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal werktuigsporenonderzoek, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 7] , Gecertificeerd Onderzoeker Werktuigsporen, (…) (als losse bijlage bij het dossier gevoegd), inhoudende (…):
‘(...) Betreffende: een vergelijkend werktuigsporenonderzoek naar aanleiding van:
(...) - een woninginbraak in perceel [d-straat 1] te [plaats] , gepleegd op 25 februari 2018, BVH nummer PL06-2018086453 (...)
-[2], 3 afvormingen van werktuigsporen, veiliggesteld tijdens een forensisch sporenonderzoek naar aanleiding van een inbraak in een woning aan de [d-straat 1] te [plaats] , BVH nummer PLO6-2018086453, als volgt gewaarmerkt met:
[2.1], SIN AAKE8975NL, vindplaats: "Onderzijde inklimraam achterzijde woning”;
[2.2], SIN AAHC3719NL, vindplaats: "Onderzijde sluitnaad uitzetraam slaapkamer’
[2.3], SIN AAHC3721NL, vindplaats: "Onderzijde sluitnaad uitzetraam slaapkamer;
(...)
-[B], een roodgekleurde breekijzer met zwarte handgreep, goednummer PL06-2018093712-1668442, voorzien van SIN AAF03753NL;
(...)
Resultaten
(...)
Tijdens het vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds de afgevormde indruksporen [2.1] en anderzijds de klauwtjes van de spijkertrekkerzijde van breekijzer [B] (en de hiervan vervaardigde replica), zijn karakteristieke vormovereenkomsten waargenomen.
(...)
Conclusie
Op grond van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat:
(...)
De afgevormde indruksporen [2.1], BVH nummer PLO6-2018086453, behorende bij perceel [d-straat 1] te [plaats] , zijn veroorzaakt met breekijzer [B], SIN AAF03753NL.'
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] , (…), met als bijlage een foto (…), inhoudende (…):
‘Ik, verbalisant, [verbalisant 3] (...), hoofdagent van politie Eenheid
Oost-Nederland, verklaar het volgende:
Op woensdag 21 maart 2018, zag ik dat er middels een briefings item een
afbeelding van een persoon waarvan een herkenning werd gezocht. De persoon zou
met een gestolen pinpas geld hebben gepind bij twee verschillende banken in
[plaats] . De afbeelding van de persoon is als bijlage bij dit proces-verbaal
gevoegd.
Ik verbalisant [verbalisant 3] , herken deze persoon voor 100 procent als zijnde:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1983
(...)
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde personen ambtshalve. Ik verbalisant, heb een
eerder onderzoek gedraaid tegen [verdachte] , uit dit onderzoek is gebleken dat
verdachte [verdachte] , onder andere pinpassen uit woningen had weggenomen en
met deze pinpassen geld en verschillende goederen had aangekocht.
(...)
Tevens heb ik verbalisant, [verdachte] meerdere keren verhoord als verdachte, dit tussen 27 maart 2017 en 28 maart 2018.
Ik herken [verdachte] aan zijn gelaat, hiermee bedoel ik zijn voorkant van zijn gezicht, namelijk zijn ogen neus en mond.
Bijlage proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar:
Woninginbraak
Foto: 25-2-2018”
5.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de beide feiten het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, indien van toepassing telkens voor de primair tenlastegelegde variant.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kan zich grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen gedeeltelijk over.
(…)
Uit de aangifte van [betrokkene 1] en een aanvullend verhoor van aangever [betrokkene 1] blijkt dat in hun woning in [plaats] is ingebroken op 25 februari 2018 tussen 20:00 uur en 23:30 uur. Aan een slaapkamerraam van de woning is braakschade geconstateerd, waarvan een indrukspoor is veiliggesteld. Bij de hierboven genoemde verkeerscontrole op 2 maart 2018 zijn in verdachtes auto breekijzers aangetroffen. Uit werktuigsporenonderzoek kan worden afgeleid dat het indrukspoor aangetroffen bij de inbraak, BVH-nummer PL08-201886453, behorende bij perceel [d-straat 1] te [plaats] , is veroorzaakt door het in de auto aangetroffen breekijzer met SIN AAF03753NL. Bij de inbraak zijn, naast sieraden, twee bankpassen van de ING-bank weggenomen. Met één van deze bankpassen blijkt op 25 februari 2018 om 20:53 uur € 1.000,- bij een geldautomaat in [plaats] en kort daarna, om 20:55 uur bij een andere geldautomaat in [plaats] € 250,- te zijn gepind. Een afschrift van de bankrekening is bij het aanvullend verhoor van aangever gevoegd. Van deze geldopnames zijn de camerabeelden opgevraagd en deze beelden zijn vervolgens middels een briefing verspreid. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachte, die hij ambtshalve kent van een eerder onderzoek en hem meerdere keren als verdachte heeft gehoord, op een zogenoemde “still” van deze beelden behorende bij de pintransactie van 20:55 uur herkend. Het hof heeft net als de rechtbank geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van herkenning te twijfelen en stelt op grond daarvan vast dat verdachte degene is die kort na de woninginbraak in het bezit was van een bij die inbraak gestolen bankpas en dat hij daarmee beide geldbedragen van de bankrekening heeft gepind, zoals onder 4 is ten laste gelegd. Verdachte is weliswaar alleen herkend op de beelden van 20:55 uur, maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat de pintransactie van 20:53 uur door een andere persoon is verricht. Verdachte verklaart daarover ook niet. Het kan volgens het hof niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die deze inbraak heeft gepleegd. Het hof acht ook het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.”
5.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2021 is het volgende opgenomen:
“De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak met parketnummer 21-000639-19. [Opmerking AG: dit is het parketnummer in hoger beroep waaronder onder meer de in eerste aanleg gevoegde zaak met het parketnummer 05-880325-18 is geregistreerd].
(…)
U, voorzitter, houdt mij voor dat er van de inbraak in [plaats] foto’s in het dossier zitten van een man met een lichte broek, dat een getuige een man met een lichte broek heeft gezien en dat verbalisant [verbalisant 3] mij heeft herkend als de persoon die met een gestolen pinpas geld heeft gepind bij twee verschillende banken in [plaats] . U vraagt mij of ik iets van die inbraak afweet. Nee, ik weet niets van die inbraak af.
(…)
De advocaat-generaal en de raadsman geven desgevraagd aan dat alle stukken in het dossier van de zaak met parketnummer 21-000639-19 als voorgehouden kunnen worden beschouwd en geven aan daar geen verdere vragen of opmerkingen over te hebben.
(…)
De raadsvrouw van verdachte voert het woord tot verdediging overeenkomstig haar pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
[AG: De pleitnota bevat onder meer de volgende passage: ‘Op 2 maart worden onder cliënt twee breekijzers (rood) en een priem in beslag genomen. De volgende dag, op 3 maart, worden twee schroevendraaiers in beslag genomen, een met een zwart- en een met een zwart/geel handvat. Er is geen proces-verbaal waaruit blijkt hoe de breekijzers en de schroevendraaiers veilig zijn gesteld. Er is ook geen proces-verbaal waaruit volgt welke SIN-nummers aan het gereedschap zijn toegekend. Er is wel een mutatierapport van 13 april 2018 waaruit volgt dat de breekijzers, ingeboekt onder goednummer 1668442 van SIN-nummer AAF 03752NL en 03753NL zijn voorzien. Onduidelijk is of dit de zelfde goederen zijn. In de kennisgeving van inbeslagneming wordt gesproken over twee breekijzers en in het mutatierapport over een breekijzer en een nageltrekker. Reden waarom de verdediging zich primair op het standpunt stelt dat de resultaten van het vergelijkend werktuigsporen niet mee kunnen werken tot het bewijs.]
(…)
De advocaat-generaal repliceert (…) als volgt:
De verdediging en ik worden het niet eens. Met betrekking tot de werktuigsporen verwijs ik naar pagina 174-175 van het dossier. Daar staat het goednummer vermeld van twee breekijzers. In het losse proces-verbaal staan de SlN-nummers. De SIN-nummers worden altijd door de forensische opsporing toegekend. Daar worden de goednummers gekoppeld. Ik zie geen gebrek in de chain of evidence.”
6. Het vierde middel
6.1
Door de steller van het middel wordt geklaagd dat “(h)et recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof (onder ‘zaak met parketnummer 05-880325-18’ en 3) als bewijsmiddel 5 heeft gebruikt een herkenning van [de verdachte] op een afbeelding, terwijl deze niet redengevend is voor het bewijs, zodat ’s hofs arrest niet toereikend is gemotiveerd, en/of onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen het verweer dat de resultaten van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt en/of heeft geoordeeld dat uit werktuigsporenonderzoek kan worden afgeleid dat het indrukspoor aangetroffen bij de inbraak, behorende bij perceel [d-straat 1] te [plaats] , is veroorzaakt door het in verzoekers auto aangetroffen breekijzer en/of onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat het niet anders zijn dan dat verzoeker degene is geweest die de inbraak heeft gepleegd.”
Het vierde middel valt uiteen in drie deelklachten.
6.2
In de eerste deelklacht wordt geklaagd over de redengevendheid van het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van herkenning van verbalisant [verbalisant 3] (bewijsmiddel 5). Dit proces-verbaal zou geen redengevende kracht hebben doordat daarin niet is vermeld waar en wanneer de bij het proces-verbaal gevoegde foto is gemaakt.
6.3
Over deze deelklacht kan ik kort zijn. De klacht mist feitelijke grondslag. Uit het proces-verbaal blijkt dat de politie intern ‘herkenning heeft gevraagd’ van een pinner die met een gestolen pinpas geld zou hebben gepind bij twee verschillende banken in [plaats] . De herkenning ‘wordt gevraagd’ aan de hand van een foto die verbalisant [verbalisant 3] bij zijn proces-verbaal van herkenning heeft gevoegd. Op die foto – een screenshot – staat “25-2-2018 20:55:24”. Daarmee kan naar mijn mening niet worden gezegd dat uit het proces-verbaal van herkenning niet blijkt waar en wanneer de foto is genomen. Dat was op 25 februari 2018 in [plaats] . Opgemerkt zij dat uit de aangifte blijkt dat op 25 februari 2018 om 20:55 uur bij de ABN-AMRO bank in [plaats] € 250,- is opgenomen (bewijsmiddel 2).
6.4
De eerste deelklacht faalt.
6.5
In de tweede deelklacht wordt geklaagd dat het hof de verwerping van het verweer, dat de resultaten van het vergelijkend werktuigensporenonderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ontoereikend heeft gemotiveerd. Uit de bewijsvoering zou in het bijzonder niet kunnen worden afgeleid dat het in de auto van de verdachte aangetroffen breekijzer is voorzien van het SIN-nummer AAF03753NL.
6.6
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 24 september 2021 heeft de raadsman overeenkomstig de pleitnota verweer gevoerd. Uit de pleitnota blijkt dat de verdediging verweer heeft gevoerd tegen het gebruik van het werktuigsporenonderzoek als bewijsmiddel. Betoogd is dat niet duidelijk is of de breekijzers die zijn getest dezelfde breekijzers zijn die zijn aangetroffen in de auto waarin de verdachte is aangehouden, omdat er geen proces-verbaal is waaruit blijkt hoe de breekijzers zijn veiliggesteld en welke SIN-nummers daaraan zijn toegekend. Er is enkel een mutatierapport van 13 april 2018 waaruit blijkt dat de breekijzers, welke zijn aangetroffen in de auto waarin de verdachte is aangehouden, zijn voorzien van SIN-nummer AAF03752NL en AAF03753NL.
6.7
Ik begrijp dat de steller van het middel zo dat wanneer een verbalisant in een mutatierapport heeft vastgelegd dat aan op een bepaalde plaats in beslag genomen goederen SIN-nummers zijn toegekend, aan dat mutatierapport geen bewijskracht toekomt. Daarmee wordt miskend dat de rechter aan elk schriftelijk bescheid bewijsbetekenis kan toekennen. Voor zover de steller van het middel heeft bedoeld te zeggen dat een mutatierapport niet de volle bewijskracht heeft van een proces-verbaal, heeft hij natuurlijk wel het gelijk aan zijn zijde (art. 344 lid 2 Sv).
6.8
In de onderhavige zaak ligt de verwerping van het gevoerde verweer besloten in de bewijsvoering. Het voor het bewijs gebezigde mutatierapport (bewijsmiddel 3) staat daarbij niet op zichzelf. Het hof heeft naast dat rapport het proces-verbaal werktuigsporenonderzoek als bewijsmiddel gebruikt (bewijsmiddel 4). Beide bescheiden zijn opgesteld door dezelfde verbalisant. In zijn bewijsoverweging heeft het hof vastgesteld dat de indruksporen die zijn aangetroffen bij een inbraak in een woning aan de [d-straat 1] te [plaats] (BVH-nummer PLO6-2018086453) zijn veroorzaakt met een in de auto van de verdachte aangetroffen rood breekijzer (een nageltrekker) dat is voorzien van het SIN-nummer AAF03753NL. Ik acht die vaststelling niet onbegrijpelijk en in de context van het geheel voldoende gemotiveerd. Dat het hof niet meer expliciet heeft gereageerd op het gevoerde verweer acht ik niet onbegrijpelijk. Het verweer en het dossier bieden geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat breekijzers door elkaar zouden zijn gehaald of dat het breekijzer dat is voorzien van het SIN-nummer AAF03753NL niet het breekijzer zou zijn dat in de auto van de verdachte is aangetroffen.
6.9
Daarmee faalt de tweede deelklacht.
6.10
Geheel ten overvloede voeg ik hier nog aan toe dat ook zonder de resultaten van het werktuigsporenonderzoek het hof tot een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 had kunnen komen. Daarvoor verwijs ik naar hetgeen hierna in randnr. 6.12 aan de orde komt in verband met de derde deelklacht. Daaruit blijkt dat zo zou worden geoordeeld dat de verwerping van het verweer over het werktuigsporenonderzoek niet de toets der kritiek zou kunnen doorstaan, de verdachte geen enkel rechtens te respecteren belang zou hebben bij een vernietiging en terugwijzing.
6.11
In de derde deelklacht wordt geklaagd dat het oordeel van het hof, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die de inbraak heeft gepleegd, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. In de toelichting wordt gesteld het hof dit oordeel enkel heeft gebaseerd op het feit dat de verdachte om 20:53 uur in het bezit is van een bij de woninginbraak gestolen bankpas en dat die inbraak kan zijn gepleegd om 20:00 uur.
6.12
Uit de bewijsoverweging van het hof volgt dat het hof geen reden heeft om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van herkenning van verbalisant [verbalisant 3] te twijfelen. Op grond daarvan stelt het hof vast dat de verdachte degene is die kort na de woninginbraak in het bezit was van een bij de inbraak gestolen bankpas en dat hij daarmee geld heeft opgenomen bij twee verschillende banken in [plaats] (feit 4). Het hof overweegt vervolgens dat de verdachte weliswaar alleen is herkend op de beelden van 20:55 uur, maar het hof acht het tegelijkertijd hoogst onwaarschijnlijk dat de pintransactie van 20:53 uur door een andere persoon is verricht. Aangezien de verdachte hier ook helemaal niet over heeft verklaard, kan het volgens het hof niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die de woninginbraak heeft gepleegd (feit 3). Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd.
6.13
De derde deelklacht faalt.
6.14
Het middel faalt.
7. De bewezenverklaring en de bewijsvoering van het feit waarop het vijfde middel betrekking heeft
7.1
Het hof acht ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 08-092539-19 bewezen dat:
“hij op 16 april 2019, te [plaats] uit de woning gelegen aan de [f-straat 1] , een geldkistje met een geldbedrag van 150 euro, een pinpas, een zwarte portemonnee, een geldbedrag van 20 euro, een rijbewijs, meerdere klantenpassen en een gouden horloge, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [betrokkene 3] en/of [A] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;”
7.2
De bewezenverklaring voor dit feit berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 3], (..), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 9] , (…), en [verbalisant 10] , (…), inhoudende (…):
‘Feit: Gekwalificeerde diefstal in/uit woning
Plaats delict: [f-straat 1] , [plaats] ,
binnen de gemeente [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen dinsdag 16 april 2019 om 11:30 uur en
dinsdag 16 april 2019 om 11:55 uur
(…)
Vandaag dinsdag 16 april 2019 was ik aan het werk in de voortuin van mijn woning, [f-straat 1] te [plaats] .
(...)
Enkele minuten later hoorde ik haar in het […] wat naar mij roepen. Ze stond bij de voordeur en had het bovenste gedeelte van de deur geopend. Ik hoorde dat ze riep: ‘Dief, achterom'. Ik stond op dat moment ter hoogte van de oprit en keek daarna naar het tuinpad dat dus uitkomt op de [f-straat ] . Ik zag een man uit het pad komen rennen. Deze man stak de [f-straat ] over. Ik zag dat de man door een pad door de struiken ging. Dit pad leidt naar de parkeerplaats van voetbalvereniging [B] . Ik ben naar de toegang van de parkeerplaats gelopen met de hark in de hand. Ik dacht, misschien kan ik de auto er mee slaan. Op dat moment zag ik dat er een kleine donkere auto mijn kant op kwam rijden. De auto kwam met hoge snelheid op mij af en sloeg, voor hem, linksaf de [f-straat ] op in de richting van de [g-straat ] . Ik ben voor de auto aan de kant gegaan, omdat hij erg hard reed. Ik heb het kenteken van de auto genoteerd, [kenteken] . Een man van de [C] kwam direct daarna naar me toe en vertelde dat hij ook het kenteken had genoteerd van de auto, namelijk [kenteken] .
(...)
Uit deze kamer werd een geldkistje weggenomen. Betreft een mintgroen geldkistje van de [A] . Ik ben hier penningmeester van en zodoende beheer ik de financiën. Dit kistje stond in de computerkast.
(...)
In het kistje zat voor zover ik nu kan zeggen 149 euro en nog wat kleingeld.
(…)
Mijn portemonnee lag op de eettafel in de woonkamer, deze is weggenomen. Dit betreft een zwarte herenportemonnee, die open te klappen is. In de portemonnee zat 20,- met wat kleingeld.
Pinpas ING op mijn naam: [004]
Rijbewijs op mijn naam
Pinpas op naam van mijn zwager. [betrokkene 4] [005]
Gamma pas
Karwei pas
ISA zorgpas op mijn naam
Tinq tankpas.
Op de tafel lag ook mijn gouden horloge. Deze had ik afgedaan, omdat ik in de tuin aan het werk ging. Dit horloge betreft een gouden horloge, met zwarte band. Het is een rond klokje van het merk Certina. Op de achterzijde staat de datum [geboortedatum] '75. Ik heb dit horloge op mijn dertigste verjaardag van mijn moeder gekregen.’
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5], (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 10] , (…), inhoudende (…):
'(...) Ik liep onze slaapkamer uit en zag op dat moment dat er een man uit de kantoorkamer kwam. De deur van deze kamer ligt schuin tegenover onze slaapkamer. Het ging allemaal heel erg snel. Ik stond met mijn rug tegen het muurtje naast de slaapkamerdeur en de man rende naar beneden met in zijn hand een mintgroen geldkistje. Ik herkende dit kistje als het geldkistje van de [A] .’
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant 11], (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 12] , (…), inhoudende (…):
‘Op dinsdag 16 april 2019 omstreeks 11:55 uur was ik op de parkeerplaats van voetbalvereniging [B] aan de [f-straat ] te [plaats] . Ik had zojuist gewerkt bij de [C] en stapte net in mijn auto welke geparkeerd stond op vernoemde parkeerplaats. Mijn auto stond met de neus in de richting van de uitgang van de parkeerplaats.
Toen ik net in mijn auto zat, zag ik dat er rechts van mij een man rennend voorbij kwam. Ik zag meteen dat deze man een geldkistje, met daarop papieren in zijn handen droeg. De combinatie van een rennende man met een geldkistje trok meteen mijn aandacht. Volgens mij was het geldkistje grijs/bruinig van kleur. Ik zag dat de man al rennend richting een auto ging welke ook op die parkeerplaats geparkeerd stond. De afstand tussen mij en die man bedroeg ongeveer 5 meter dus ik heb hem goed kunnen zien. Ik zal zo dadelijk een signalement van de man geven.
Deze auto stond geparkeerd bij de uitgang van de vernoemde parkeerplaats. Ik vond meteen al dat deze auto zeer vreemd geparkeerd stond. De auto stond ook niet in een parkeervak en het leek alsof hij zo geparkeerd stond dat men er vlot mee van de parkeerplaats weg kon rijden. Ik zag dat het een klein autootje betrof. Het merk en type weet ik zo niet maar ik heb het kenteken wel genoteerd. Dit betrof [kenteken] .’
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant 11], (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 9] , (…), inhoudende (…):
‘V: Kunt u mij vertellen of er meerdere voertuigen geparkeerd stonden op de parkeerplaats op het moment dat naar uw auto liep?
A: Nee, alleen dat kleine peugeotje 107. Er stonden nog 6 andere auto's, maar ik weet zeker dat dit de auto's van mijn collega’s zijn. De auto's stonden allemaal linksachter op de parkeerplaats. De Peugeot stond, als je de parkeerplaats opkomt, direct links. Hij stond met de neus weer richting de uitgang van de parkeerplaats, zodat je gelijk weg kunt rijden.
‘V: Waren er meerdere personen aanwezig op de parkeerplaats, op het moment dat u naar uw auto liep?
A: Nee, er reed net een auto met collega 's van mij weg. Uw collega’s heeft mijn collega's ook al gesproken en zij hebben niks gezien. Op het moment dat ik naar mijn auto liep, liep er niemand op de parkeerplaats.’
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 13] , (…), inhoudende (…):
‘Op 16 april 2019, omstreeks 12:15 uur bevond ik, verbalisant [verbalisant 13] , mij op de snelweg Al ter hoogte van hectometerpaal 123,9 links. Ik had hier post gevat in verband met het feit er een insluiping in de woning aan de [f-straat ] te [plaats] was geweest. Hierbij was een man gezien die was weggereden in een voertuig, Peugeot 107 Grijs van kleur met het kenteken [kenteken] . Omstreeks 12:25 uur hoorde ik via de portofoon dat het betreffende voertuig was gesignaleerd op de A1 ter hoogte van hectometerpaal 133,0 links. Het was voor mij duidelijk dat het voertuig zo goed als zeker mijn kant zou op komen. Omstreeks 12:30 uur zie ik het voertuig mij passeren. Ik zag dat er in het voertuig 1 man zat.’
6. Als verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van het Hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, van 24 september 2021, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
‘Ik was wel de enige die op die dag de auto heeft bestuurd.’”
7.3
Het hof heeft het volgende overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, indien van toepassing telkens voor de primair tenlastegelegde variant.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kan zich grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen gedeeltelijk over.
(…)
Op 16 april 2019 omstreeks 11.50 uur heeft een diefstal (insluiping) plaatsgevonden in de woning van aangever [betrokkene 3] aan de [f-straat 1] te [plaats] . Aangever was in de tuin aan het werk toen hij zijn vrouw [betrokkene 4] hoorde roepen dat er een dief in hun woning was.
Getuige [betrokkene 4] heeft verklaard dat zij in de woning een man uit de kantoorkamer zag komen die naar beneden rende met een geldkistje in zijn hand dat zij herkende als het geldkistje van [A] . Aangever zag kort nadat hij zijn vrouw hoorde roepen een man over het pad vanuit de richting van zijn woning komen rennen en door de struiken naar de parkeerplaats van voetbalvereniging [B] gaan. Aangever is hierop ook naar die parkeerplaats gelopen en zag dat een kleine donkere auto met hoge snelheid zijn kant op kwam rijden. Aangever heeft het grootste deel van het kenteken genoteerd: [kenteken] .
Hij verklaart dat een medewerker van [C] direct naar hem toekwam en vertelde dat hij het kenteken had genoteerd.
De betreffende medewerker van [C] , getuige [verbalisant 11] , heeft verklaard dat hij op 16 april 2019, omstreeks 11.55 uur, in zijn auto op de parkeerplaats van voetbalvereniging [B] zat. Hij kwam van zijn werk en was net in zijn auto gestapt toen hij zag dat een man met een geldkistje in zijn hand naar een op de parkeerplaats geparkeerde auto rende. De afstand tussen hem en de man bedroeg ongeveer 5 meter dus hij heeft hem goed kunnen zien.
De getuige zag dat deze man in de auto voorzien van kenteken [kenteken] stapte en met hoge snelheid wegreed. In een aanvullende verklaring heeft getuige [verbalisant 11] verklaard dat behalve de Peugeot nog wel zes andere auto’s op de parkeerplaats stonden, maar dat hij zeker weet dat die andere auto’s allemaal van zijn collega’s waren.
Op het moment dat hij naar zijn auto liep, was er niemand op de parkeerplaats en hij is ook niemand tegengekomen toen hij vanaf de [C] richting zijn auto liep.
Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij op 16 april 2019 de enige bestuurder van de Peugeot is geweest.
Verdachte is op 16 april 2019 omstreeks 12.45 uur op korte afstand van de A1 aangehouden in Deventer en de politie relateert dat hij toen alleen in de auto zat.
Verdachte heeft elke betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend en zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard over een neefje genaamd [betrokkene 6] die hij op 16 april 2019 op diens verzoek met de auto moest wegbrengen. Het hof stelt vast dat hij bij de politie eerst verklaart dat hij zijn neefje naar Venlo moest brengen en daarna zegt hij dat zich heeft vergist en dat het Almelo was. Ter terechtzitting heeft hij vervolgens desgevraagd verklaard dat hij hetzelfde neefje naar Hengelo moest brengen. Hij heeft ook verklaard over een onbekende Marokkaan met wie zijn neefje die dag een ontmoeting zou hebben gehad op een parkeerplaats. Verdachte noemt in dit verband ook nog een andere hem onbekende persoon in een VW Caddy.
Het hof hecht geen geloof aan de door verdachte afgelegde, telkens wisselende, verklaringen en acht niet aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte verantwoordelijk is voor de tenlastegelegde insluiping te [plaats] . Aanknopingspunten voor de aanwezigheid van een of meer van de door verdachte genoemde personen op de plaats delict zijn er niet.
Het hof is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat boven redelijke twijfel verheven is dat verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij de hierna in de bewezenverklaring te noemen goederen heeft weggenomen. Het hof acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.”
7.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2021 is het volgende opgenomen:
“De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak met parketnummer 21-002474-19. [Opmerking AG: dit is het parketnummer dat in hoger beroep is toegekend aan de zaak die in eerste aanleg is geregistreerd onder parketnummer 08-092539-19].
De verdachte verklaart (…) als volgt:
Ik reed in een auto en toen heeft de politie mij aangehouden. Het klopt dat de politie de auto heeft onderzocht. De spullen die zij hebben aangetroffen waren van mij. Ik had geen spullen van iemand anders in de auto. Ik stond op de parkeerplaats omdat ik mijn neefje [betrokkene 6] ergens naartoe moest brengen, naar Hengelo. Achteraf blijkt dat er in een huis naast die parkeerplaats is ingebroken. Ik moest mijn neefje afzetten in Raalte. Daarna ben ik naar huis gereden en toen ben ik aangehouden. Het ging om mijn achterneef. Ik weet niet meer zeker of ik hem in Raalte of in Rijssen moest afzetten. Ik ben er niet zo bekend. U, voorzitter, houdt mij voor dat er beelden zijn van de parkeerplaats, dat er geen andere auto’s dan de Peugeot op de beelden te zien zijn en dat het lijkt alsof mijn auto de buit heeft meegenomen. Ik heb niks gedaan. Ik was wel de enige die op die dag de auto heeft bestuurd.
(…)
In antwoord op vragen van de oudste raadsheer verklaart verdachte (…) als volgt:
U houdt mij voor dat ik net heb gezegd dat ik mijn neefje naar Hengelo moest brengen, maar dat ik eerst bij de politie heb verklaard dat mijn neefje naar Venlo moest en dat ik daarna zei dat hij naar Almelo moest. Dat klopt niet, hij moest naar Hengelo. Ik ben nooit in Almelo of Venlo geweest. Hij moest in de richting van Hengelo. U houdt mij voor dat u de afgelegde route niet begrijpt, omdat ik aan de kant ben gezet in de richting van Deventer en ik in Lelystad woon. Ik ben niet bekend met de wegen en ik heb geen navigatie. Ik heb Deventer gevolgd, daar moest ik eraf en toen ben ik weer in de richting van Deventer en Apeldoorn gereden. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat mijn neefje op de parkeerplaats met een Marokkaan en een andere persoon in een Volkswagen Caddy in gesprek ging, en vraagt mij hoe ik naar mijn neefje gebaarde of ik kon gaan en hoe hij aangaf dat ik met een paar minuten weg kon. Hij gebaarde met zijn hand dat ik nog heel even moest wachten. Hij gaf niet aan hoeveel minuten dat was. Het is gek dat de Volkswagen Caddy niet op de beelden is gezien.
(…)
De advocaat-generaal en de raadsman geven desgevraagd aan dat alle stukken in het dossier van de zaak met parketnummer 21-002474-19 als voorgehouden kunnen worden beschouwd en geven aan daar geen verdere vragen of opmerkingen over te hebben.”
8. Het vijfde middel
8.1
Door de steller van het middel wordt geklaagd dat “(h)et recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof (onder ‘zaak met parketnummer 08-092539-19’ en 1) als bewijsmiddel 6 heeft gebruikt een verklaring van [de verdachte], terwijl deze niet redengevend is voor het bewijs, zodat het arrest niet toereikend met redenen is omkleed, en/of het hof verzoekers betrokkenheid bij de diefstal uit de woning aan de [f-straat ] te [plaats] niet uit de gebruikte bewijsmiddelen [heeft] kunnen afleiden, zodat om die reden het arrest niet toereikend is gemotiveerd.”
Het vijfde middel valt uiteen in twee deelklachten
8.2
In de eerste deelklacht wordt geklaagd dat de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte dat hij de enige was die die dag de auto heeft bestuurd, niet redengevend is voor het bewijs, omdat niet duidelijk is welke dag en welke auto is bedoeld.
8.3
De deelklacht kan niet slagen. Zij mist feitelijke grondslag. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2021 blijkt zonneklaar dat de verdachte deze verklaring heeft afgelegd wanneer hij wordt ondervraagd over een Peugeot waarin hij op 16 april 2019 door de politie is aangehouden (zie randnr. 7.4).
8.4
In de tweede deelklacht wordt geklaagd dat het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de insluiping in een woning aan de [f-straat ] in [plaats] niet heeft kunnen afleiden uit de gebruikte bewijsmiddelen. Het enige bewijsmiddel waaruit volgens de steller van het middel een gedraging van de verdachte blijkt, is diens in de eerste deelklacht genoemde verklaring.
8.5
Het hof heeft ten aanzien van de insluiping het volgende vastgesteld:
i) de aangever heeft gezien dat de insluiper is gevlucht naar een parkeerplaats die is gelegen tegenover het huis waar is ingeslopen;
ii) een getuige die op die parkeerplaats in zijn auto zat, heeft een man met een geldkistje in zijn hand naar een op de parkeerplaats geparkeerde Peugeot zien rennen;
iii) deze getuige heeft het kenteken van die Peugeot genoteerd ( [kenteken] );
iv) de getuige heeft gezien dat die auto met hoge snelheid is weggereden;
v) de getuige heeft niemand anders op de parkeerplaats gezien;
vi) de aangever heeft verklaard dat een kleine donkere auto met hoge snelheid zijn kant op is komen rijden;
vii) de aangever heeft een groot deel van het kenteken van die auto kunnen noteren ( [kenteken] );
viii) ongeveer 50 minuten later is de verdachte aangehouden in de auto met het kenteken dat was doorgegeven door de getuige;
viiii) de verdachte heeft verklaard dat hij de enige is geweest die die dag in de auto heeft gereden.
Het hof heeft op basis van deze reeks aan vaststellingen kunnen oordelen dat de verdachte de tenlastegelegde insluiping heeft begaan. Ik acht dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
8.6
Beide deelklachten falen, waardoor het vijfde middel faalt.
9. Het zesde middel
9.1
In het zesde middel wordt geklaagd dat: “Het recht (waaronder het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in de artikelen 14 lid 3 onder c IVBPR en 6 lid 1 EVRM) is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof de processtukken niet tijdig aan de Hoge Raad heeft ingezonden.”
9.2
Namens de verdachte is op 13 oktober 2021 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 14 september 2022 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met drie maanden is overschreden. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Een voortvarende afdoening door de Hoge Raad behoort niet meer tot de mogelijkheden. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
10. Slotsom
10.1
De eerste vijf middelen falen en kunnen worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging. Het zesde middel slaagt, maar behoeft niet te leiden tot terugwijzing.
10.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 13 oktober 2021. Dit dient te leiden tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf.
10.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑12‑2023
HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, NJ 2013/383 m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 2.4 en HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202.
HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530; HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239; HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3189, NJ 2018/84 m.nt. J.M. Reijntjes; HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600; A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 327 e.v.; J.F. Nijboer, Strafrechtelijk bewijsrecht, bewerkt door P.A.M. Mevis, J.S. Nan en J.H.J. Verbaan, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2017, p. 263.
Zie het door dezelfde verbalisant opgemaakte proces-verbaal van verdenking op p. 90 en 91 van het dossier.
Vgl. HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, NJ 2013/383, m.nt. J.M. Reijntjes.
Vgl. HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, NJ 2013/383, m.nt. J.M. Reijntjes.