RvdW 2020/1263:Beklag, beslag op 8.950 kratten onder klager (handelaar in pallets) t.z.v. verdenking van diefstal, waarna kratten worden teruggegeven aan ander (bedrijf dat kratten verhuurt). Klager verzoekt primair om teruggave kratten en subsidiair om schadeloosstelling. Kon Rb beklag ongegrond verklaren op de grond dat klager niet rechtmatige eigenaar van kratten is? Art. 116 Sv. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat geen toepassing is gegeven aan art. 116 lid 3 Sv. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van beklag omtrent voornemen van OvJ om in afwijking van hoofdregel van art. 116 Sv inbeslaggenomen voorwerp aan ander dan beslagene (klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (vgl. NJ 1996/526, m.nt. Schalken). Rb heeft evenwel niet vastgesteld op welke wettelijke grond(en) — genoemd in art. 94 en/of art. 94a Sv — het onder klager gelegde beslag berust. Evenmin heeft Rb kenbaar getoetst aan beoordelingsmaatstaven die dienen te worden gehanteerd bij beoordeling van beklag dat is gericht tegen een o.g.v. art. 94 of 94a Sv gelegd beslag. Daarom is oordeel Rb dat beklag ongegrond is, mede in het licht van art. 116 lid 4 Sv en art. 116 lid 2 onder c Sv, niet toereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.