HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:280.
HR, 13-07-2021, nr. 19/02157
ECLI:NL:HR:2021:1079
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-07-2021
- Zaaknummer
19/02157
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1079, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:2753
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:513
ECLI:NL:PHR:2021:513, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1079
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0238 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 13‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van wapen (art. 26.1 WWM) en zich in dat wapen bevindende munitie (art. 26.1 WWM). Meerdaadse samenloop a.b.i. art. 57 Sr? Belang bij cassatie? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2017:1111 tot en met HR:2017:1115 m.b.t. eendaadse samenloop en voortgezette handeling. Uit vermelding van art. 57 Sr blijkt dat hof van oordeel is dat m.b.t. bewezenverklaard voorhanden hebben van pistool en patronen sprake is van meerdaadse samenloop. Dat oordeel is niet z.m. begrijpelijk, in aanmerking genomen dat bewezenverklaarde betrekking heeft op een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex waarbij patronen zijn aangetroffen in patroonhouder en in kamer van pistool en dat zowel voorhanden hebben van pistool als voorhanden hebben van patronen een overtreding van art. 26.1 WWM oplevert. Dit leidt echter niet tot vernietiging van bestreden uitspraak, omdat de door hof opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen ver onder strafmaximum van 4 jaren ligt dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan. Daarbij is ook van belang dat, ook als hof bij strafoplegging was uitgegaan van eendaadse samenloop van bewezenverklaarde feiten, hof bij waardering van die feiten gewicht mocht toekennen aan omstandigheid dat verdachte zich op openbare weg heeft ontdaan van pistool dat was geladen met scherpe patronen en dat daardoor risico’s a.g.v. onoordeelkundig gebruik, bijvoorbeeld door kinderen, zijn ontstaan. Verdachte heeft daarom onvoldoende belang bij cassatie. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02157
Datum 13 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 april 2019, nummer 20/001289-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof met betrekking tot het bewezenverklaarde ten onrechte artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft toegepast.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 augustus 2014, te Breda, een wapen van categorie III, te weten een (semi-automatisch) pistool (merk: Heckler & Koch, kaliber 9 mm) en munitie van categorie III, te weten 10 (scherpe) (kogel)patronen (kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Op 10 augustus 2014 gaat verbalisant [verbalisant] naar aanleiding van de melding (om 01:48 uur) dat er op de Tramsingel te Breda een wapen is aangetroffen, om 01:55 uur naar de Tramsingel. Zij ziet ter hoogte van pandnummer [001] een zwart wapen liggen. Het wapen ligt aan de zijde van de singel, op het met witte lijnen aangegeven fietsgedeelte van die weghelft. In de patroonhouder en in de kamer van het wapen bevindt zich munitie (dossierpagina 13).(...)Uit de voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte, nadat de politie hem op de kruising van de Tramsingel/Lunetstraat wilde doen stoppen, gevlucht is en tijdens de achtervolging zijn wapen, dat later aan de linkerkant van de weg werd aangetroffen, uit zijn auto heeft geworpen."
2.2.3
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”. Als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd, heeft het hof onder meer artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vermeld. Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf van 162 dagen opgelegd. De strafmotivering houdt onder meer het volgende in:
“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op:
- de omstandigheid dat de verdachte, zo blijkt uit hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2019, reeds eerder ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie meermalen onherroepelijk is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte het vuurwapen in de auto bij zich heeft gehad, geladen met scherpe patronen, en dit vuurwapen uit zijn auto heeft gegooid waardoor het op de openbare weg is beland. Indien het wapen niet tijdig was gevonden had het in handen van onoordeelkundige gebruikers, zoals bijvoorbeeld kinderen, terecht kunnen komen, met alle risico’s van dien."
2.3
In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit die arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
2.4.1
Uit de vermelding van artikel 57 Sr blijkt dat het hof van oordeel is dat met betrekking tot het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een pistool en tien patronen sprake is van meerdaadse samenloop. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde betrekking heeft op een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex waarbij de patronen zijn aangetroffen in de patroonhouder en in de kamer van het pistool, en dat zowel het voorhanden hebben van het pistool als het voorhanden hebben van de patronen een overtreding van artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie oplevert. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.
2.4.2
Dit leidt echter niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De door het hof opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen ligt ver onder het strafmaximum van vier jaren dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan. Daarbij is ook van belang dat, ook als het hof bij de strafoplegging was uitgegaan van eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten, het hof bij de waardering van die feiten gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte zich op de openbare weg heeft ontdaan van een pistool dat was geladen met scherpe patronen en dat daardoor risico’s als gevolg van onoordeelkundig gebruik, bijvoorbeeld door kinderen, zijn ontstaan. De verdachte heeft daarom onvoldoende belang bij cassatie.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 162 dagen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 155 dagen beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2021.
Conclusie 01‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Aanwezig hebben vuurwapen met daarin munitie, art. 26 lid 1 WWM. Beslissing hof dat dit geen eendaadse samenloop oplevert niet zonder meer begrijpelijk. Volgens de AG is gelet op de opgelegde straf en de motivering daarvan onvoldoende belang aanwezig om tot cassatie over te gaan.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02157
Zitting 1 juni 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 26 april 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 162 dagen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 9 augustus 2014, te Breda, een wapen van categorie III, te weten een (semi-automatisch) pistool (merk: Heckler & Koch, kaliber 9 mm) en munitie van categorie III, te weten 10 (scherpe) (kogel)patronen (kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad.”
3.3.
Het hof heeft in het bestreden arrest, voor zover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld:
“Op 10 augustus 2014 gaat verbalisant [verbalisant] naar aanleiding van de melding (om 01:48 uur) dat er op de Tramsingel te Breda een wapen is aangetroffen, om 01:55 uur naar de Tramsingel. Zij ziet ter hoogte van pandnummer […] een zwart wapen liggen. Het wapen ligt aan de zijde van de singel, op het met witte lijnen aangegeven fietsgedeelte van die weghelft. In de patroonhouder en in de kamer van het wapen bevindt zich munitie (dossierpagina 13).
Het hof stelt ten eerste vast dat het wapen, gelet op de rijrichting van verdachte (te weten richting Haagweg), aan zijn bestuurderszijde is aangetroffen en ten tweede dat huisnummer […] (zo blijkt uit Google Maps) gelegen is na de kruising Tramsingel/Lunetstraat, het punt waar verdachte het stopteken heeft gekregen en geaccelereerd is.
Getuige [betrokkene 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 10 augustus, omstreeks 01:45 uur een kennis die bij hem op bezoek was geweest, buiten had gelaten en dat deze kennis hem ongeveer 30 seconden later had gebeld met de mededeling dat hij achter zijn auto, die geparkeerd stond voor de woning aan de Tramsingel […], een wapen had gevonden. De getuige heeft de politie gebeld en heeft verklaard dat hij tot het moment dat de politie kwam steeds zicht op het wapen heeft gehad (dossierpagina 22).”
3.4.
Het bestreden arrest houdt de volgende strafmotivering in:
“Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig [gemaakt] aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op:
- de omstandigheid dat de verdachte, zo blijkt uit hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2019, reeds eerder ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie meermalen onherroepelijk is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte het vuurwapen in de auto bij zich heeft gehad, geladen met scherpe patronen, en dit vuurwapen uit zijn auto heeft gegooid waardoor het op de openbare weg is beland. Indien het wapen niet tijdig was gevonden had het in handen van onoordeelkundige gebruikers, zoals bijvoorbeeld kinderen, terecht kunnen komen, met alle risico’s van dien.
Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in de onderhavige strafzaak geschonden. Het hof stelt namelijk vast dat de inzendingstermijn van 8 maanden vanaf de datum waarop het hoger beroep is ingesteld (te weten: 20 april 2015) tot aan de datum waarop de stukken van de zaak zijn ontvangen ter griffie van het gerechtshof(te weten: 2 augustus 2016) in ruime mate is overschreden. Ook de behandeling in hoger beroep heeft niet binnen een termijn van twee jaren plaatsgevonden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die voormelde overschrijding rechtvaardigen en vindt in de termijnoverschrijding derhalve aanleiding een lagere straf op te leggen dan het hof zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zoals door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.”
3.5.
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”. Onder het hoofdje “toepasselijke wettelijke voorschriften” is, voor zover hier van belang, weergegeven dat de beslissing mede is gegrond op art. 57 Sr. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 162 dagen opgelegd.
3.6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het kennelijke oordeel van het hof dat er geen sprake is van eendaadse samenloop of voortgezette handeling van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed. Bovendien zou dit oordeel tegenstrijdig zijn aan de in het bestreden arrest weergegeven strafmaatoverwegingen, zodat de strafmotivering hetzelfde lot deelt. De verdachte heeft volgens de stellers van het middel ook belang bij het middel, omdat het hof blijkens de strafmotivering zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het voorhanden hebben van de munitie.
3.7.
In zijn arrest van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.3.1. In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.
De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.
Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.Het toepassingsbereik van deze regelingen is ruimer dan wellicht kon worden afgeleid uit eerdere rechtspraak waarin vooral de verschillen in de strekking van de betrokken strafbepalingen centraal stonden. Die ruimte voor eendaadse samenloop en voortgezette handeling vindt mede steun in het vooral met art. 55, eerste lid, Sr verwante art. 68 Sr dat ook dubbele bestraffing wil voorkomen. Ook in dat verband is immers bij de beantwoording van de vraag of sprake is van “hetzelfde feit” - naast de aan de orde zijnde gedraging van de verdachte - de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt.
Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht. Bij een voortgezette handeling ligt dat echter niet in de rede.
3.3.2.
De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde arresten tevens overwogen dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr in zijn recente rechtspraak zelden aan de orde komen en dat daarbij een belangrijke rol speelt dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan. Vanwege het belang dat het thema heeft met name in feitelijke aanleg, heeft de Hoge Raad de onder 3.3.1 samengevat weergegeven opmerkingen gemaakt over de uitleg en de toepassing van voornoemde wetsbepalingen, met de kanttekening dat de zeer beperkte toetsing in cassatie niet zal veranderen.
In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum - vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van art. 55, eerste lid, en 56 Sr.”1.
3.8.
Het Hof heeft, gelet op de vermelding van art. 57 Sr als toepasselijke wetsbepaling, geoordeeld dat met betrekking tot het bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt evenwel dat met betrekking tot het wapen en munitie sprake is van een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex. De munitie is immers in het wapen zelf aangetroffen. Bovendien gaat het hier om overtreding van een en hetzelfde voorschrift, te weten art. 26, eerste lid, WWM.2.De strekking van beide verboden loopt (dus) niet dusdanig uiteen, dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop is zo bezien niet zonder meer begrijpelijk, zodat het middel gegrond is.
3.9.
De vraag is of de gegrondheid van het middel tot vernietiging van de bestreden uitspraak moet leiden. Bij de beantwoording van die vraag speelt het strafmaximum dat zou gelden als met de stellers van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan een rol. Ook komt betekenis toe aan de motivering van de opgelegde straf.
3.10.
In het onderhavige geval ligt de door het hof opgelegde gevangenisstraf - uitgaande van de straf die zonder toepassing van strafkorting wegens overschrijding van de redelijke termijn aan de verdachte zou zijn opgelegd (6 maanden) - ver onder het strafmaximum van vier jaren dat ingevolge art. 55 lid 3 WWM, zoals luidend ten tijde van het plegen van het feit, zou gelden als met de stellers van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan. Zo bezien is er dus geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van het arrest. Wel heeft het hof blijkens de strafmotivering betekenis toegekend aan het bewezenverklaarde feit met de lichtere hoofdstraf, te weten het voorhanden hebben van munitie van categorie III. Het hof overweegt immers expliciet dat is gelet op de omstandigheid dat als het door de verdachte uit de auto gegooide wapen - geladen met scherpe patronen - niet tijdig was gevonden, het in handen van onoordeelkundige gebruikers, zoals bijvoorbeeld kinderen, terecht had kunnen komen, met alle risico’s van dien. Dat maakt de uitkomst in cassatie echter niet anders omdat het hof, ook indien het bij de strafoplegging was uitgegaan van eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten, bij de waardering van die feiten gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat sprake was van verhoogde gevaarzetting, omdat het vuurwapen met scherp was geladen.3.Het betreft hier omstandigheden waaronder het ‘zwaardere’ feit is begaan en die mogen bij de strafoplegging worden betrokken. Waar de toelichting van het middel verwijst naar HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:280, en daaruit afleidt dat het in een geval als het onderhavige ‘verboden’ zou zijn om aan het minder zware feit betekenis toe te kennen, lijkt me dat niet juist. Uit het genoemde arrest blijkt dat (ook) het bij de strafoplegging niet toekennen van zelfstandige betekenis aan het mindere feit een reden is om niet tot cassatie over te gaan. Daarvan - het toekennen van zelfstandige betekenis - blijkt in de onderhavige zaak juist niet.
3.11.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt over overschrijding van de redelijke (inzend)termijn in cassatie.
4.2.
Het middel is terecht voorgesteld. De inzendtermijn is verstreken op 30 december 2019. Het dossier is eerst op 11 juni 2020 en derhalve afgerond 6 maanden te laat bij de Hoge Raad binnen gekomen. Ook zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. De consequentie hiervan is dat de opgelegde straf volgens de geldende maatstaven dient te worden verminderd.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Het eerste middel faalt en het tweede middel dient te leiden tot strafvermindering.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2021
Vgl. HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, waarin de Hoge Raad overwoog dat het hof bij de waardering van de feiten (art. 287 Sr en art. 141 Sr) gewicht mocht toekennen aan de omstandigheid dat het geweld openlijk is gepleegd. Vgl. ook HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1068.