Hof 's-Hertogenbosch, 26-04-2019, nr. 20-001289-15
ECLI:NL:GHSHE:2019:2753
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-04-2019
- Zaaknummer
20-001289-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:2753, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1079
Uitspraak 26‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001289-15
Uitspraak : 26 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 april 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-003877-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 en/of 10 augustus 2014, te Breda, een of meer wapens van categorie III, te weten een (semi-automatisch) pistool (merk: Heckler & Koch, kaliber 9 mm), en/of munitie van categorie III, te weten 10, althans een of meer (scherpe) (kogel)patro(o)n(en) (kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 augustus 2014, te Breda, een wapen van categorie III, te weten een (semi-automatisch) pistool (merk: Heckler & Koch, kaliber 9 mm) en munitie van categorie III, te weten 10 (scherpe) (kogel)patronen (kaliber 9 mm Luger), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het wapen met de munitie uit de auto heeft gegooid. Als verdachte met kracht een groot wapen uit het autoraam zou hebben gegooid zou dit zichtbaar geweest moeten zijn. Bovendien is er geruime tijd verstreken tussen de aanhouding van verdachte en het aantreffen van het wapen langs de weg. Voorts stelt de raadsman zich op het standpunt dat het feit dat op het wapen DNA van verdachte is aangetroffen niet wil zeggen dat het DNA van verdachte door directe overdracht op het wapen is beland. Het is ook mogelijk dat het DNA van verdachte door secundaire overdracht op het wapen is gekomen, immers verdachte is kort voor de aanhouding door de politie in [locatie] geweest. Verdachte heeft in dat café verschillende mensen de hand geschud. In dit café komen ook mensen met criminele antecedenten. Het is zeer wel mogelijk dat het DNA van verdachte door het schudden van handen indirect op het wapen is gekomen. Degene die over het wapen beschikte heeft wellicht gebruik gemaakt van de commotie die ontstaan was en het wapen daar om hem moverende redenen neergelegd.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat, nu er ruimte is voor alternatieve scenario’s, verdachte het voordeel van de twijfel dient te krijgen en van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt:
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zien op 9 augustus 2014, de Audi A1, voorzien van kenteken [kenteken] , waarvan het verbalisanten ambtshalve bekend is dat deze auto in gebruik is bij verdachte, over de Academiesingel te Breda richting de Boschstraat aldaar rijden. Naar aanleiding van onder meer een recente CIE-melding besluiten verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de auto te volgen. Zij zien dat verdachte de bestuurder is. Na contact met het veelplegersteam wordt ingezet op een zogenoemde autoprocedure of uitpraatprocedure. Op het moment dat verdachte en - naar later blijkt - zijn bijrijder [betrokkene] , voor de verkeerslichten bij de kruising Tramsingel/Lunetstraat staan, staat verbalisant [verbalisant 3] in een onopvallende dienstwagen voor de auto van verdachte opgesteld en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een opvallende dienstauto achter de auto van verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] zet de stoptransparant aan de voorzijde van het voertuig alsmede de blauwe knipperende verlichting aan (dossierpagina’s 7-9). Verdachte rijdt daarop een stukje naar achteren, accelereert en stuurt zijn auto om het onopvallende dienstvoertuig heen en rijdt met hoge snelheid weg. Daarop ontstaat een achtervolging over de Tramsingel. De verbalisanten zien dat de Audi vervolgens rechtsaf de Haagweg in rijdt waar de Audi stopt (dossierpagina’s 7-9). Verbalisant [verbalisant 3] weet op de Haagweg zijn onopvallende dienstvoertuig schuin voor de auto van verdachte te zetten. Verdachte wordt vervolgens omstreeks 23.00 uur aangehouden (dossierpagina’s 10-11; 14).
Op 10 augustus 2014 gaat verbalisant [verbalisant 4] naar aanleiding van de melding (om 01:48 uur) dat er op de Tramsingel te Breda een wapen is aangetroffen, om 01:55 uur naar de Tramsingel. Zij ziet ter hoogte van pandnummer 96 een zwart wapen liggen. Het wapen ligt aan de zijde van de singel, op het met witte lijnen aangegeven fietsgedeelte van die weghelft. In de patroonhouder en in de kamer van het wapen bevindt zich munitie (dossierpagina 13).
Het hof stelt ten eerste vast dat het wapen, gelet op de rijrichting van verdachte (te weten richting Haagweg), aan zijn bestuurderszijde is aangetroffen en ten tweede dat huisnummer 96 (zo blijkt uit Google Maps) gelegen is na de kruising Tramsingel/Lunetstraat, het punt waar verdachte het stopteken heeft gekregen en geaccelereerd is.
Getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 10 augustus, omstreeks 01:45 uur een kennis die bij hem op bezoek was geweest, buiten had gelaten en dat deze kennis hem ongeveer 30 seconden later had gebeld met de mededeling dat hij achter zijn auto, die geparkeerd stond voor de woning aan de Tramsingel 96, een wapen had gevonden. De getuige heeft de politie gebeld en heeft verklaard dat hij tot het moment dat de politie kwam steeds zicht op het wapen heeft gehad (dossierpagina 22).
Bijrijder [betrokkene] heeft verklaard dat hij bij de kruising Tramsingel/Lunetstraat blauwe lichten en politie zag. Hij heeft meerdere keren naar verdachte geroepen dat hij moest stoppen. Tevens heeft [betrokkene] verklaard dat het raam aan de bestuurderszijde al openstond bij de brandweerkazerne gelegen aan de Tramsingel (dossierpagina 24). Op grond van Google Maps kan worden vastgesteld dat de brandweerkazerne voor de kruising Tramsingel/Lunetstraat is gelegen.
De bemonstering van de handgreep en de sledegrip van het vuurwapen (SIN-nummer AAFN8841NL) is door het NFI onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek waarbij de DNA-profielen van verdachte en [betrokkene] zijn betrokken. In het NFI-rapport d.d. 28 november 2014 (dossierpagina’s 43 e.v.) wordt geconcludeerd dat er sprake is van een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man zijnde verdachte [verdachte] en minimaal één andere persoon.
Tijdens de procedure in hoger beroep is het NFI verzocht de bewijskracht van de gevonden match van het DNA-mengprofiel AAFN8841NL#01 met het DNA-profiel van verdachte te berekenen. In het NFI-rapport d.d. 3 juli 2018 wordt geconcludeerd dat het 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon dan dat het van twee willekeurige onbekende personen is.
Conclusie
Uit de voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte, nadat de politie hem op de kruising van de Tramsingel/Lunetstraat wilde doen stoppen, gevlucht is en tijdens de achtervolging zijn wapen, dat later aan de linkerkant van weg werd aangetroffen, uit zijn auto heeft geworpen.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij, toen hij voor het verkeerslicht was gestopt, niet wist dat het de politie was die naar hem toe kwam en dat hij daarom is gevlucht. De verbalisanten stonden in een opvallend politievoertuig achter de auto van verdachte en hadden de stoptransparant aan de voorzijde van hun dienstvoertuig alsmede de blauwe knipperende verlichting aangezet. Uit de verklaring van [betrokkene] blijkt dat de politielichten in de auto schenen en dat die flitsen best fel waren (proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris). Verdachte moet dit opgemerkt hebben, zeker in aanmerking genomen dat hij een stukje achteruit is gereden. Verdachte is derhalve gevlucht voor de politie en heeft zich tijdens zijn vlucht willen ontdoen van het wapen.
Het hof acht het door de verdediging opgeworpen alternatief scenario, te weten dat het wapen door een ander dan verdachte ter plaatse is weggegooid en dat het DNA van verdachte door secundaire overdracht ten gevolge van het handen schudden op het wapen terecht kan zijn gekomen, zeer onwaarschijnlijk. Verdachte is, toen de politie hem wilde aanhouden, gevlucht. Het wapen is binnen enkele uren na de vlucht aangetroffen op de vluchtroute aan de bestuurderszijde, zijnde de zijde waar de verdachte heeft gezeten. Dat door de verbalisanten niet is gezien dat verdachte het wapen uit de auto heeft gegooid leidt niet tot een ander oordeel. Het wapen was niet van een dusdanig groot formaat dat de verbalisanten dit gezien zouden moeten hebben; bovendien was het rond dat tijdstip donker.
Het hof verwerpt derhalve, gelet op alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, de verweren van de verdediging en acht de ten laste gelegde overtredingen van de Wet wapens en munitie wettig en overtuigend bewezen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig maken aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op:
- de omstandigheid dat de verdachte, zo blijkt uit hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2019, reeds eerder ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie meermalen onherroepelijk is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte het vuurwapen in de auto bij zich heeft gehad, geladen met scherpe patronen, en dit vuurwapen uit zijn auto heeft gegooid waardoor het op de openbare weg is beland. Indien het wapen niet tijdig was gevonden had het in handen van onoordeelkundige gebruikers, zoals bijvoorbeeld kinderen, terecht kunnen komen, met alle risico’s van dien.
Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in de onderhavige strafzaak geschonden. Het hof stelt namelijk vast dat de inzendingstermijn van 8 maanden vanaf de datum waarop het hoger beroep is ingesteld (te weten: 20 april 2015) tot aan de datum waarop de stukken van de zaak zijn ontvangen ter griffie van het gerechtshof (te weten: 2 augustus 2016) in ruime mate is overschreden. Ook de behandeling in hoger beroep heeft niet binnen een termijn van twee jaren plaatsgevonden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die voormelde overschrijding rechtvaardigen en vindt in de termijnoverschrijding derhalve aanleiding een lagere straf op te leggen dan het hof zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zoals door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 162 (honderdtweeënzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 26 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.