Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/7.5.1
7.5.1 Vrije bewijswaardering
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS441356:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser 2004, nr. 2; Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht 1988, p. 59-63; Pitlo/Hidma & Rutgers 2004, nr. 34.
HR 14 mei 1993, NJ 1994, 448, r.o. 3.3; HR 13 januari 1995, NJ 1997, 175, m.nt. CJHB, r.o. 2.3.2 (Ziekenhuis De Heel/Staat, ABP en Korver).
HR 22 april 1983, NJ 1983, 666, r.o. 3.2. Hugenholtz/Heemskerk 2006, nr. 92; Pitlo/Hidma & Rutgers 2004, nr. 105; Wieten 2004, p. 67.
Bijv. CRvB 22 oktober 2002, LJN AF4022; ABRvS 3 maart 2004, JB 2004/158; CRvB 21 juli 2006, LJN AY5328; CRvB 7 november 2007, LJN BB7 47 4.
Zie par. 3.4.
Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 68.
Zie par. 7.2.2.2.
Zie par. 1.4.4.
Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 68. In Duitsland in vergelijkbare zin: Arens (noot 33 in dit hoofdstuk).
De historische verwevenheid van deskundigenbewijs en plaatsopneming, die onderwerp is van par. 3.5, komt hier waarschijnlijk tot uitdrukking in de keuze van 'opneming' en 'opnemer' als vertaling van het in de Franse tekst gebruikte 'expertise' en 'expert'.
Over Rv 1828: par. 3.4.
Noordziek 1885, p. 551; Van den Honert vermeldt 'gebonden' in plaats van 'gehouden' (Van den Honert 1839, p. 323).
Berriat-Saint-Prix/Van der Linden 1812, p. 220; Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 67; Van Hamelsveld 1823, p. 194; Oudeman 1874, p. 270; De Pinto 1857, 11-1, p. 363, 365-366.
Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 67.
Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 66.
Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 72. Zie over een deskundigenadvies en bindend advies: De Groot 2007b; Heemskerk 1984.
Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 71.
Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht 1988, p. 316.
De wettelijke regeling van deskundigenbewijs heeft sinds 1811 een bepaling gekend op grond waarvan de rechter vrij was in de waardering van deskundigen-bewijs. Buiten het deskundigenbewijs kende de vrije bewijswaardering in het civiele bewijsrecht aanvankelijk diverse beperkingen. De meeste daarvan zijn in de loop der jaren afgeschaft.1 Aan de herziening van het op 1 april 1988 in werking getreden bewijsrecht ligt de gedachte ten grondslag dat de rechter in bewijskwesties grote vrijheid moet hebben.2 Sindsdien is de waardering van het bewijs overgelaten aan het oordeel van de rechter, tenzij de wet anders bepaalt (art. 152 lid 2 Rv). Deze algemene bepaling van bewijsrecht geldt ook voor de bewijswaardering van een deskundigenadvies.3 De wet schrijft de rechter dus niet voor welke bewijskracht een deskundigenadvies heeft. In rechtspraak en literatuur wordt aangenomen dat de rechter niet verplicht is om de inhoud van een deskundigenadvies te volgen.4 Dat is anders in het bestuursprocesrecht, waar de rechter volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een deskundigenadvies behoort te volgen, tenzij bijzondere omstandigheden een ander oordeel rechtvaardigen.5
De bewijswaardering van een voorlopig deskundigenadvies dat wordt overgelegd in een bodemprocedure, is evenzeer overgelaten aan het oordeel van de rechter, mits partijen bij de totstandkoming ervan aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest (art. 207 Rv). Is dit laatste niet het geval, dan is de bewijswaardering overgelaten aan de rechter die over de feiten oordeelt (art. 152 lid 2 Rv).
Vrije waardering van deskundigenbewijs in het verleden
In Frankrijk was de rechter vóór de Code de procédure civile van 1806, die in Nederland in vertaling is ingevoerd in 1811,6 volgens een regeling uit 1684 verplicht om het oordeel van deskundigen te volgen. Er waren plaatselijk regels op grond waarvan partijen hoger beroep konden instellen tegen het oordeel van deskundigen. In de Provence kon ieder van partijen zelfs twee keer beroep instellen in gevallen waarin de deskundigen niet tot een eensluidend oordeel kwamen.7 Deskundigen werden destijds gezien als juges du fait, zoals in de negentiende eeuw ook in Duitsland gebruikelijk was.8 In zaken waarin een deskundigenadvies nodig was, oordeelde de rechter niet zelfstandig over de feiten die onderwerp waren van het deskundigenadvies. Van Boneval Faure had hierover een gedachte die zich laat lezen als een vroege aanduiding van de kennisparadox:9
`Daar is voor dit beginsel wel dit te zeggen dat het, ware 't anders, vreemd moet schijnen, dat de rechter wijzer beweert te zijn dan de deskundige wiens oordeel hij juist heeft ingeroepen over datgeen wat hij uit zich zelf niet beoordeelen kan en omdat hij dit niet kan:10
De Franse wetgever heeft in de Code de procédure civile van 1806 echter duidelijk gemaakt dat de rechter een deskundigenadvies aan een eigen oordeel behoort te onderwerpen:
`De regters zijn niet verbonden het uitgebragt gevoelen der opnemers te volgen, ingevalle hunne overtuiging daar tegen strijdt.' (art. 323 Rv 1811)11
Een soortgelijke bepaling was in Nederland opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 1828:12
`200. (...) In alle gevallen, zijn de regters niet verbonden het uitgebragt gevoelen van de deskundigen te volgen, indien hunne overtuiging daartegen strijdt.'
Tijdens de parlementaire behandeling van de voorstellen die hebben geleid tot wijziging van het wetboek van 1828 en invoering van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 1838, is de vraag geopperd of de rechter niet gebonden zou moeten zijn aan een eenparig oordeel van deskundigen. Daarop is vanwege de regering geantwoord:
`Men is van oordeel, dat, in geen geval, de regter aan een rapport van deskundigen kan gehouden zijn, indien hetzelve met zijne overtuiging strijdt. Deskundigen moeten alleen gebruikt worden tot voorlichting, niet tot beslissing.'13
In het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 1838 was de vrijheid van de rechter in de bewijswaardering dan ook onverkort opgenomen:
`236. De regter is in geen geval verpligt het door de deskundigen geuit gevoelen te volgen, indien zijne overtuiging daartegen strijdt.'
Ook in de literatuur werd in de negentiende eeuw aangenomen dat een deskundige slechts inlichtingen verschaft aan de rechter. De rechter behoorde vrij te zijn in de waardering van deskundigenbewijs.14 Van Boneval Faure meende dat de vrijheid van de rechter in de waardering van deskundigenbewijs meebracht dat de rechter ook niet verplicht was een deskundigenadvies te volgen, wanneer meerdere deskundigen waren benoemd en de deskundigen het eens waren, maar de rechter door het deskundigenadvies niet overtuigd was van de waarheid van een te bewijzen feit. Wel had de rechter volgens hem minder reden om van het deskundigenadvies af te wijken wanneer meerdere deskundigen het eens waren.15 Hij vond het belangrijk om te spreken over 'het gevoelen' of 'de mening' van een deskundige in plaats van over diens 'oordeel', om niet de suggestie te wekken dat deskundigen zouden oordelen over de feiten die aan hen werden voorgelegd.16 Hij wees er overigens op dat er ook situaties zijn waarin de rechter niet vrij is in de waardering van deskundigenbewijs, namelijk als partijen zijn overeengekomen dat het deskundigenadvies tussen hen zal gelden als bindend advies, of als een wettelijke bepaling een deskundigenadvies verbindend verklaart voor partijen of de rechter.17 Hij was van mening dat een deskundigenadvies geen authentieke akte is, omdat een deskundige niet is aan te merken als een ambtenaar in de zin van — thans — art. 156 Rv.18 Zoals vermeld in par. 7.2.7.2, komt in Franse literatuur ook tegenwoordig nog ter sprake of een deskundigenadvies een authentieke akte is.
De vrijheid van de rechter in de waardering van deskundigenbewijs (art. 236 Rv 1838) is zoals gezegd bij de herziening van het bewijsrecht per 1 april 1988 opgegaan in de algemene bewijsrechtelijke bepaling dat de waardering van het bewijs is overgelaten aan het oordeel van de rechter, tenzij de wet anders bepaalt (art. 152 lid 2 Rv).19