CRvB, 21-07-2006, nr. 04-2826 WAO
ECLI:NL:CRVB:2006:AY5328
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
21-07-2006
- Zaaknummer
04-2826 WAO
- LJN
AY5328
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AY5328, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 21‑07‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 8:47 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
USZ 2006/254
Uitspraak 21‑07‑2006
Inhoudsindicatie
Terugverwijzing naar de rechtbank. De Raad stelt vast dat de rechtbank heeft nagelaten om de door haar ingeschakelde deskundige te confronteren met het naar aanleiding van haar rapportage door appellant ingenomen, gemotiveerde en deels andersluidend standpunt.
Partij(en)
04/2826 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 april 2004, 02/3282 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 21 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene die haar hele arbeidsleven werkzaam is geweest in de zorgsector, laatstelijk als verpleeghulp voor 24 uur per week, is op 22 februari 2000 uitgevallen met diverse klachten van lichamelijke aard. Bij besluit van 28 juni 2001 is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Dit besluit berust op het standpunt dat betrokkene weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan een drietal door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
Het bezwaar tegen dit besluit heeft appellant bij het thans bestreden besluit van 23 juli 2002, ongegrond verklaard.
Op verzoek van de rechtbank heeft adviserend verzekeringsarts H.A. Voogt een geneeskundig onderzoek ingesteld. Deze deskundige heeft betrokkene onderzocht en in haar rapport van 15 juli 2003 aangegeven dat de door appellant aangenomen beperkingen niet correct zijn ingeschat. Naar aanleiding van de combinatie van lichamelijke klachten, levensverhaal en de psychische decompensatie, heeft deze arts de beperkingen aangescherpt ten aanzien van een aantal items. Tevens heeft zij aangegeven dat betrokkene ten aanzien van punt 28, de psychische belastbaarheid, beperkt is met betrekking tot de punten: A, B, D, E, G, en H waarbij zij heeft aangegeven dat “betrokkene niet in staat is tot kort cyclisch repetitief werk op basis van haar lichamelijke klachten”. Naar aanleiding van deze aanscherping is zij tot de conclusie gekomen dat er een hernieuwde arbeidskundige beoordeling dient plaats te vinden.
In haar rapport van 28 augustus 2003 heeft bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg aangegeven dat de conclusies van de deskundige deels aanleiding geven de belastbaarheid aan te passen. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts in haar rapportage vermeld: “De keuze van de deskundige betreffende de items in het FIS verschillen dan ook niet met het FIS van de primaire verzekeringsarts. Met uitzondering van 28G, maar hierbij maakt de deskundige de opmerking dat dit een beperking op lichamelijk gebied betreft. Hierbij trek ik de conclusie dat dit item ten onrechte is aangegeven omdat in de fysieke items (…) hiermee al rekening is gehouden”.
Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige op grond van de gewijzigde belastbaarheid, waarbij het Functie Informatie Systeem opnieuw is geraadpleegd, geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies, ook in het licht van de aangescherpte belastbaarheid, binnen de belastbaarheid van appellant blijven vallen. Voor zover sprake is van markeringen is per functie vermeld waarom de betreffende functie (toch) geschikt kan worden geacht.
Namens betrokkene is met betrekking tot het voorgaande - onder andere - aangevoerd dat appellant onvoldoende gemotiveerd heeft waarom, volgens betrokkene ten onrechte, voorbij is gegaan aan de beperking ten aanzien van punt 28G, zoals vermeld in het deskundigenrapport waarbij betrokkene er op wijst dat niet is uit te sluiten dat zij op grond van lichamelijke klachten als ook op grond van psychische factoren niet in staat is tot het verrichten van kort cyclisch repetitief werk.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat zij geen aanleiding zag haar deskundige niet te volgen, en heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen.
De Raad overweegt als volgt.
De bestuursrechter kan het zorgvuldig tot stand gekomen, gemotiveerde en concludente oordeel van de door hem ingeschakelde deskundige in beginsel volgen, mits de deskundige zijn bevindingen en conclusies, ook na confrontatie met het andersluidend oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, op inzichtelijke wijze en naar behoren heeft gemotiveerd. De Raad stelt vast dat de rechtbank heeft nagelaten om de door haar ingeschakelde deskundige te confronteren met het naar aanleiding van haar rapportage door appellant ingenomen, gemotiveerde en deels andersluidend standpunt. Daar komt bij dat het rapport van de deskundige Voogt ten aanzien van onderdeel 28G van het FIS niet geheel eenduidig is. De bezwaarverzekeringsarts van appellant heeft een uitleg gegeven aan het deskundigenrapport waartoe het rapport weliswaar aanknopingspunten biedt, maar een andere uitleg, namelijk zoals voorgestaan namens betrokkene, dat naast een beperking voor repetitieve werkzaamheden op lichamelijk gebied tevens een beperking op psychische vlak voor betrokkene bestaat, is zeker niet uitgesloten.
Onder deze omstandigheden kon de rechtbank naar het oordeel van de Raad niet zonder hernieuwde raadpleging van haar deskundige tot een oordeel komen en hierin vindt de Raad aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.
Voor een proceskostenvergoeding ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de rechtbank ’s-Gravenhage.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
BKH 250706