Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/4.3.5
4.3.5 De geschillenregeling
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS383999:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II, 1984/85, 18 904, nr. 3, p. 8.
De doelstellingen van de geschillenregeling en het enquêterecht kunnen overigens wel parallel lopen, zo blijkt uit de toelichting (Kamerstukken II, 1984/85, 18 904, nr. 3, p. 8): “Er zijn dan ook gevallen denkbaar dat aandeelhouders zowel op grond van het enquêterecht als op grond van de geschillenregeling kunnen optreden. Deze samenloop levert geen bezwaar op. Het is in dit verband interessant te zien, dat in een aantal gevallen reeds toevlucht is gezocht en gevonden in de toepassing van het enquêterecht waar het probleem lag in onoverbrugbare tegenstellingen tussen aandeelhouders (…). Uit van de ondernemingskamer verkregen gegevens blijkt, dat de meeste enquêtezaken die bij deze kamer zijn aangebracht betrekking hebben op besloten vennootschappen, waarin de aandeelhouders/directeuren onenigheid hebben en waarin de enige goede oplossing om aan de moeilijkheden een einde te maken is gelegen in een overdracht van aandelen. In vele gevallen kon als resultaat van de bemoeiingen van de ondernemingskamer een dergelijke overdracht tot stand worden gebracht, doch de ondernemingskamer kan deze thans niet dwingend voorschrijven. In bepaalde zaken heeft de weigering van partijen aan een overdracht mee te werken ertoe geleid dat de ondernemingskamer de rechtspersoon heeft moeten ontbinden. De voorgestelde regeling valt in drie onderdelen uiteen, namelijk een regeling van de gedwongen overdracht van aandelen door een aandeelhouder die door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld, een regeling van gedwongen overname van aandelen van een aandeelhouder die door gedragingen van een of meer mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd en voorts is een regeling van gedwongen overgang van stemrecht op aandelen opgenomen ingeval er stemgerechtigde vruchtgebruikers en pandhouders van aandelen zijn.”
Op grond van art. art. 2: 342 BW kan voorts van pandhouders en vruchtgebruikers die stemrechten kunnen uitoefenen worden verlangd dat zij deze overdragen.
Art. 2: 343 BW.
HR 8 december 1993, NJ 1994, 273 (Van den Berg). A-G Van Soest gaat in zijn conclusie voor dit arrest uitvoerig in op de verhouding van de uitkoopregeling tot art. 1 EP. Zie voorts Bulten 2011, p. 40-41.
Rov. 4.2.
Op de huidige geschillenregeling bestaat veel kritiek, hetgeen ook door de wetgever is onderkend, zie Kamerstukken II , 2006/07, 31 058, nr. 3, p. 17. Het wetsvoorstel Flexibilisering van het BV-recht voorziet in een ingrijpende wijziging van de bestaande procedure, waarbij met name een versnelling van de bestaande procedure is beoogd. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in de introductie van een vereenvoudigde procedure voor gevallen waarin partijen het alleen nog oneens zijn over de hoogte van de prijs die voor de aandelen moet worden betaald, welke regeling zal worden opgenomen in art. 2: 343c BW. Zie Asser-Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2009, nr. 700. Het wetsvoorstel Flexibilisering van het BV-recht omvat geen voorstellen met betrekking tot de geschillenregeling die op gespannen voet staan met de positieve verplichtingen die voortvloeien uit art. 1 EP.
Zie voor een overzicht Asser-Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2009, nr. 724. Voor een uitvoerige bespreking van dit onderwerp, zie de dissertatie van Bulten (2011) p. 341 e.v. Bulten pleit voor de introductie in het enquêterecht van de voorziening tot een gedwongen (definitieve) overdracht van aandelen, waarbij zij ook ingaat op de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM en art. 1 EP. Zie Bulten 2011, p. 321. Het wetsvoorstel tot herziening van het enquêterecht voorziet niet in de introductie van deze mogelijkheid. Schouten (2009, p. 531) heeft terecht erop gewezen dat het enquêterecht in de huidige opzet vanuit het oogpunt van art. 1 EP niet voorziet in voldoende rechtswaarborgen waar het gaat om het uitstoten van aandeelhouders. Zo ontbreekt een prijsbepaling van de aandelen door deskundigen.
Op 1 januari 1989 is de geschillenregeling ingevoerd (artt. 2: 335 – 343 BW). Deze heeft ten doel het definitief opheffen van een situatie waarin door tegenstellingen tussen aandeelhouders de samenwerking in de vennootschap onmogelijk is of dreigt te worden.1 De geschillenregeling is volgens de minister vooral van belang wanneer de tegenstellingen tussen aandeelhouders leiden tot verlamming van de besluitvorming binnen de vennootschap. Anders dan bij het enquêterecht gaat het bij de geschillenregeling om het doorbreken van een impasse door de gedwongen en definitieve verwijdering van aandeelhouders.2
Op grond van art. 2: 336 lid 1 BW kan een aandeelhouder die alleen of met anderen ten minste één derde van het geplaatste kapitaal aan aandelen houdt, een vordering tot uitstoting jegens een andere aandeelhouder instellen indien die aandeelhouder door zijn gedraging het belang van de vennootschap zodanig schaadt dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld.3 Een aandeelhouder kan op grond van de geschillenregeling ook verlangen dat zijn aandelen worden overgenomen door de overige aandeelhouder(s), indien het voorzetten van zijn aandeelhouderschap niet redelijkerwijze kan worden gevergd.4
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een uitstoting niet in strijd is met art. 1 EP.5 Daarbij heeft Hoge Raad overwogen dat het voortduren van permanente conflictsituaties in kapitaalvennootschappen zozeer in strijd kan komen met het algemeen belang dat verbonden is aan een goed functionerend bedrijfsleven, dat de wetgever op goede gronden van oordeel kon zijn dat de geschillenregeling noodzakelijk was in the general interest. Het belang bij ongestoord aandelenbezit van de aandeelhouder ‘die door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld’ moet wijken voor het overeenkomstige belang van de andere aandeelhouder(s), aldus de Hoge Raad.6 Voorts wijst de Hoge Raad erop dat de geschillenregeling met een tweetal essentiële waarborgen is omkleed. In de eerste plaats moet een (onafhankelijke) rechter vaststellen dat van de hiervoor genoemde, aan de aandeelhouder toe te rekenen gedragingen sprake is. In de tweede plaats dient aan de aandeelhouder de na deskundigenbericht door de rechter vastgestelde waarde van de aandelen te worden vergoed.
In het licht van de grote mate van vrijheid die het EHRM de wetgever gunt bij het bepalen van hetgeen in het algemeen belang moet worden geacht, de ruime marge die de verdragsstaten wordt gegund bij de vraag of sprake is van een fair balance en ten slotte de rechtswaarborgen die de geschillenregeling kent, valt weinig af te dingen op het oordeel van de Hoge Raad.7
Een nog niet definitief beantwoord punt betreft de vraag of de geschillenregeling in een kort geding-procedure analoog valt toe te passen. De meningen in de literatuur zijn hierover verdeeld.8 Een vraag die zich in dat verband voordoet is of een analoge toepassing van de geschillenregeling niet zodanig afbreuk doet aan de rechtsbeschermingsmogelijkheden dat zich de situatie kan voordoen dat Nederland tegen een veroordeling in Straatsburg zou kunnen aanlopen vanwege het schenden van de positieve verplichting om onder art. 1 EP te voorzien in een adequate rechtsbescherming. Het kwetsbare punt in deze is de omstandigheid dat de geschillenregeling dwingendrechtelijke voorschriften kent, die in een kort geding-procedure worden omzeild. Zo geldt in de reguliere geschillenregeling bijvoorbeeld het verbod om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het komt mij echter voor dat het belang om in spoedeisende gevallen snel te kunnen handelen, een werkwijze kan rechtvaardigen waarbij de wettelijke bepalingen met betrekking tot de geschillenregeling zoveel als mogelijk van toepassing worden geacht en slechts buiten toepassing worden gelaten indien de vereiste spoed daar in de weg aan staat. Het patroon in de jurisprudentie van het EHRM lijkt er met name op te zijn gericht burgers te beschermen tegen een willekeurige uitoefening van bevoegdheden door organen, of een wijze van uitoefening die redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Tegen deze achtergrond ligt het niet voor de hand dat het EHRM een analoge toepassing van de geschillenregeling in kort geding in uitzonderlijke situaties zal aanmerken als een uitoefening van staatmacht zonder dat daarvoor een voldoende specifieke wettelijke grondslag bestaat. De gedachte dat de kort geding-rechter daartoe niet bevoegd zou zijn, berust naar de kern genomen op de opvatting dat daarmee sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van de reguliere geschillenregeling. Zolang een analoge toepassing van de geschillenregeling in kort geding zich zal beperken tot duidelijke spoedgevallen, is daarvan geen sprake. Er is dan geen conflicterend, maar een complementair systeem van rechtsbescherming. Aandeelhouders kunnen daarmee rekening houden. De eisen van precision, foreseeability en accessibility zijn verder niet in het geding. Cruciaal is mijns inziens met name dat de betrokken aandeelhouder(s) de prijs voor hun aandelen op een faire wijze zien worden bepaald.